Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 999]
| |
De armoede van het historicisme
| |
[pagina 1000]
| |
Het historicisme is een evolutionistisch determinismeVolgens Popper ‘kan de overtuiging, dat het de taak van de sociale wetenschappen is om de wet van de evolutie van de samenleving bloot te leggen, misschien wel de centrale historicistische doctrine worden genoemd’ (blz. 104Ga naar voetnoot*). Het historicisme houdt niet alleen, dat de samenleving verandert, maar bovendien, dat deze verandering in grote lijnen vastligt. Bepaalde toekomstige toestanden van de samenleving zijn volgens de historicist onvermijdelijk. Popper ontkent niet dat er bepaalde tendensen waarneembaar kunnen zijn: ‘het bestaan van strekkingen of tendensen in sociale verandering (kan) nauwelijks in twijfel getrokken worden: iedere statisticus kan dergelijke tendensen berekenen (...): tendensen bestaan, of liever, het aannemen van tendensen is vaak een nuttig statistisch hulpmiddel. Maar tendensen zijn geen wetten (...) Een tendens die gedurende jaren aanwezig was, kan in een tiental jaren of zelfs nog sneller veranderen’ (blz. 110-111). Volgens Popper bestaat de illusie van het historicisme erin dat men bepaalde tendensen ziet, zonder te zien dat zo'n tendens optreedt onder bepaalde voorwaarden die veranderbaar zijn: ‘We staan daarom voor de moeilijke taak om ze (tendensen) zo goed als we kunnen te verklaren, d.w.z. om zo nauwkeurig als mogelijk is te bepalen onder welke voorwaarden ze zullen bijven staan (...) Er zijn inderdaad talloze mogelijke voorwaarden. Om deze mogelijkheden te kunnen onderzoeken, wat nodig is voor het bepalen van de werkelijke voorwaarden waarvan een tendens afhangt, hebben we alle tijd om ons omstandigheden in te denken waaronder deze tendens in kwestie zou verdwijnen. Maar dat is nu precies wat de historicist niet kan doen. Hij gelooft zo vast in zijn lievelingstendens, dat het ondenkbaar voor hem is, dat er omstandigheden zouden zijn, waaronder die zou verdwijnen. De armoede van het historicisme, zouden we kunnen zeggen, is een gebrek aan verbeeldingskracht. De historicist richt voortdurend verwijten aan het adres van degenen, die zich geen verandering in hun beperkte wereldje kunnen voorstellen, maar het schijnt, dat het de historicist zelf aan verbeeldingskracht ontbreekt, want hij kan zich niet voorstellen, dat er een verandering zou kunnen zijn in de voorwaarden waaronder verandering plaatsvindt’ (blz. 121-122). Het wordt tijd voor een voorbeeld. Iemand zou bijvoorbeeld kunnen opmerken, dat er in de jaren zestig in Nederland een tendens naar een afnemend aantal seculiere priesterwijdingen geweest is; een historicist zou nu kunnen menen dat deze ontwikkeling eigen is aan ‘deze tijd’, en er wellicht een naam aan geven die de noodzakelijkheid of onvermijdelijkheid van deze tendens moet aantonen, zoals ‘secularisatie’, of iets dergelijks. Wan- | |
[pagina 1001]
| |
neer we Popper's methode toepassen, dan zouden we op zoek gaan naar de mogelijke voorwaarden waaronder deze tendens optreedt, casu quo het aantal priesterwijdingen toeneemt. | |
Het historicisme is een euforisch optimismeHet historicisme houdt niet alleen, dat een bepaalde tendens onvermijdelijk is, maar ook dat deze onvermijdelijke ontwikkeling per se positief is. Het nieuwe is per se goed, aldus de historicist: ‘zedelijk goed is wat zijn tijd vooruit is’ (blz. 63). Wie zich bij deze tendens niet aansluit, wordt door de historicist consequent afgeschreven als ‘niet bij de tijd’. Popper merkt op, dat het historicisme, dat zo open schijnt te staan voor verandering, in feite een reactionaire houding verraadt: ‘Sinds Heraclitus is de verandering steeds weer opnieuw ontdekt’, merkt Popper niet zonder ironie op, en ‘wie een zo eerbiedwaardig idee als stoutmoedig en revolutionair presenteert, verraadt, geloof ik, een onbewuste behoudzucht. En als we over dit enorme enthousiasme voor verandering nadenken, kunnen we ons goed afvragen of dit niet slechts één kant is van een ambivalente houding, of er niet eerst een even grote weerstand tegen verandering overwonnen moet worden (...) Het lijkt bijna alsof de historicisten proberen zich schadeloos te stellen voor het verlies van een onveranderlijke wereld door zich vast te klampen aan het geloof, dat verandering (...) door een onveranderlijke wet wordt beheerst’ (blz. 148). Deze ambivalente houding van de historicist uit zich in het euforisch enthousiasme waarmee hij spreekt over ‘zijn lievelingstendens’ (blz. 121), en de reactionaire felheid waarmee hij reageert tegen degenen die opmerken dat zijn lievelingstendens niet noodzakelijk is en dat bij het scheppen van andere voorwaarden een andere ontwikkeling mogelijk is. Omdat de historicist gelooft dat een bepaalde tendens onvermijdelijk is, en deze opvatting ook tot uitdrukking brengt, draagt hij ertoe bij, dat de collectieve opvattingen in stand gehouden worden die in feite een van de veranderlijke voorwaarden vormen waaronder de tendens kan bestaan. Omdat de historicist gelooft dat zijn lievelingstendens onvermijdelijk is en bovendien zedelijk goed, maakt hij graag ‘blauwdrukken voor de toekomst’, bedoeld om de als onvermijdelijk geziene tendens een handje te helpen - ‘een soort sociale verloskunde’ (blz. 59) -. Het gaat hier altijd om plannen voor de samenleving ‘als geheel’: ‘Holistische of utopische sociale bouwkunde is in tegenstelling tot stuksgewijze sociale bouwkunde nooit van “particuliere”, maar altijd van “publieke” aard. Het heeft de hervorming van het “geheel van de samenleving” volgens een duidelijk omschreven plan of blauwdruk ten doel’ (blz. 73). Deze holistische planning van de toekomst, die gerationaliseerd wordt met een beroep op het welzijn van de mensen, neigt er in feite toe de mensen in dit plan te drukken, te verdruk- | |
[pagina 1002]
| |
ken. Hier geraakt Popper tot de kern van zijn kritiek op het historicisme: ‘Zoals anderen voor mij, raakte ook ik tot de conclusie, dat de idee van utopische sociale planning op grote schaal een dwaling is, die ons in het drijfzand lokt. De overmoed die ons doet proberen om het hemelrijk op aarde te brengen, leidt ons ertoe om onze goede aarde in een hel te veranderen’ (blz. 8). Als Popper het heeft over het historicisme en holistische planning denkt hij in de eerste plaats aan het marxisme (blz. 7, 8, 13, 20, 58, 61, 62, 77, 79, 121, 149, 152, 156). Het marxisme heeft hij als zodanig samengevat en bekritiseerd in het tweede deel van De vrije samenleving en haar vijanden (zie boven). De feiten bevestigen, dacht ik, Poppers opvatting (zie mijn artikelen over de Tsjechische economie van 1948 tot '68 in Streven (1970): blz. 585-588, en over de Chinesche revolutie van 1949 tot '71 in Streven (1974): blz. 1020-1024, en bijvoorbeeld de Goelag Archipel van Solzjenitsyn, waarin deze becijfert dat van 1918 tot 1956 ongeveer 66 miljoen Russen tot een slavenbestaan in concentratiekampen werden veroordeeld). | |
Het alternatief voor het historicismeHet alternatief voor de overmoed van het historicisme is volgens Popper bescheidenheid, zowel bij het vergaren van kennis als bij het plannen van de toekomst. Bij het vergaren van kennis hoede men zich voor een illusoire opvatting van objectiviteit, als zou het mogelijk zijn de werkelijkheid geheel te kennen. Juist wie objectief wil zijn, zal zich realiseren, dat een selectief gezichtspunt onvermijdelijk is: ‘De geschiedenis moet net als de natuurwetenschappen selectief zijn als zij niet verstrikt wil raken in een stroom van armzalig materiaal zonder onderling verband (...) Ik meen, dat de enige uitweg uit deze moeilijkheid is om bewust een van te voren uitgezocht selectief gezichtspunt te brengen in de geschiedenis die men schrijft. Dat betekent, dat we die geschiedenis moeten schrijven, waarin we belangstellen. Maar het betekent niet, dat we de feiten mogen verdraaien om ze te laten passen in een kader van vooropgestelde ideeën en evenmin, dat we de feiten, die er niet in passen, mogen verwaarlozen. Integendeel, al het beschikbare materiaal dat met ons gezichtspunt verband houdt, moet zorgvuldig en objectief (in de zin van “wetenschappelijke objectiviteit”) worden onderzocht’ (blz. 138-139). Aan de andere kant hoede men zich evenzeer voor de illusie als zou het mogelijk zijn elk selectief gezichtspunt te vermijden, want omdat dit niet mogelijk is, zal het streven ernaar er hoogstens toe leiden, dat men een onbewust selectief gezichtspunt inneemt: ‘klassieke historici (zijn) geneigd in een andere dwaling te vervallen. Omdat ze zich objectiviteit ten doel stellen, voelen zij zich gedwongen ieder selectief gezichtspunt uit de weg | |
[pagina 1003]
| |
te gaan, maar omdat dit onmogelijk is, nemen zij gewoonlijk gezichtspunten aan zonder zich daarvan bewust te zijn. Dit moet hun pogingen tot objectiviteit wel tot mislukken doemen, omdat men onmogelijk kritisch tegenover het eigen gezichtspunt kan staan en de beperkingen ervan kan beseffen, zonder zich van dat gezichtspunt bewust te zijn’ (blz. 140). Men kan dus op twee manieren in de illusie verkeren objectief te zijn. De eerste illusie is de mening dat men een gezichtspunt inneemt van waaruit men de werkelijkheid in zijn geheel kan kennen. In feite leidt deze illusie er toe, dat men enkel ziet wat men graag ziet. De tweede illusie is, dat het mogelijk is elk gezichtspunt te vermijden. Deze illusie leidt ertoe, dat men een of meerdere gezichtspunten gaat innemen zonder zich ervan bewust te zijn. ‘De uitweg uit dit dilemma is natuurlijk om zich de noodzaak van het aannemen van een gezichtspunt duidelijk voor ogen te houden’ (blz. 140). Poppers methodologie bestaat erin, dat hij de subjectieve fase van het innemen van het gezichtspunt (het formuleren van de hypothese) en de objectieve fase van het toetsen van deze hypothese logisch en chronologisch uiteenlegt. Een voorbeeld kan deze werkwijze verduidelijken. Stel, dat de werkelijkheid uit een eindeloos aantal verschijnselen A, B, C, D, enz., bestaat, die elkaar alle op een of andere wijze beïnvloeden. Het is een illusie te menen, dat men al deze verschijnselen in zijn probleemstelling kan opnemen. In plaats daarvan besluit men om een selectie te maken, en alleen de variabelen A, B, C, D en E in zijn probleemstelling op te nemen. Dit betekent, dat men in totaal tien samenhangen onderzoekt en dus tien hypothesen formuleert. Stel nu, men gaat over tot toetsing van de hypothese omtrent de relatie tussen A en B. In de nu volgende, objectieve fase van het onderzoek laten we niet alleen de gevallen meetellen waarin A en B samengaan, maar ook die gevallen waarin men A zonder B, of B zonder A aantreft. Op deze wijze kan men de hypothese omtrent de relatie tussen A en B objectief toetsen. Natuurlijk zijn er tal van complicaties, die ertoe leiden dat de objectieve fase in een aantal subfasen uiteenvalt. Popper heeft dit uitgewerkt in zijn Logic of Scientific Discovery en ik heb zijn methodologie samengevat en toegepast in Bijdragen (1972): blz. 202-205. Bij het maken van plannen voor de toekomst pleit Popper voor een analoge werkwijze. Na een onderzoek over de voorwaarden waaronder een bepaalde tendens versterkt of verzwakt wordt, besluit men deze voorwaarden te scheppen of weg te nemen, al naargelang men deze of gene tendens wenst te versterken. Men doet dit echter op kleine schaal, zodat men van zijn fouten kan leren. Het is immers goed mogelijk, dat er andere variabelen in het spel waren die men niet in kaart gebracht heeft en dat er onbedoelde, negatieve effecten optreden, die men niet voorzien heeft. En als men stap voor stap gaat, kan men van zijn fouten leren, en een stap terugzetten: ‘De stuksgewijze bouwkundige weet, als Socrates, dat hij weinig weet. Hij | |
[pagina 1004]
| |
weet bovendien, dat we alleen van onze fouten kunnen leren. Daarom zal hij zijn weg stap voor stap uitzetten, zorgvuldig de verwachte met de bereikte resultaten vergelijken en altijd uitkijken naar onvermijdelijke, ongewenste resultaten van iedere hervorming. Hij zal bovendien hervormingen vermijden die zo ingewikkeld en veelomvattend zijn, dat het hem onmogelijk wordt om oorzaken en gevolgen uit elkaar te houden en te weten wat hij eigenlijk aan het doen is’ (blz. 73). Stuksgewijze kennisvergaring en hervorming vraagt nederigheid en geduld. En niet minder nederigheid wordt gevraagd, om op een bepaald moment te erkennen dat een bepaalde stap fout was en vervolgens een stap terug te zetten. |