Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 980]
| |
Het midden-oosten tussen Kissinger en GeneveGa naar voetnoot*
| |
[pagina 981]
| |
Saoedi-Arabië, immers: ‘De interne dynamiek van de Arabische politiek maakte het onmogelijk voor Sadat, Hoessein, Feisal en anderen, om de Palestijnen te blijven negeren, nu de olie-inkomsten hun de middelen hadden gegeven om aan de Palestijnse grieven tegemoet te komen’, schreef Richard Ullman.Ga naar voetnoot1 De Amerikaanse diplomatie verloor aan snelheid en Kissingers mislukking op 22 maart jl. kan ook op deze stemmingsverandering teruggevoerd worden. De fout in Kissingers benadering was dat hij zoveel in het midden liet. Anders dan zijn voorganger Rogers maakte hij nooit bekend naar welke eindregeling hij streefde, zeker niet in de territoriale kwestie. Kissinger had vermeden Rogers' verklaring van december 1969 opnieuw te bevestigen, waarin alleen insubstantiële grenswijzigingen ten behoeve van de wederzijdse veiligheid aanvaardbaar werden genoemd. Wel verklaarde Kissinger dat ook hij streefde naar een regeling binnen het kader van resolutie 242 van de Veiligheidsraad, maar deze resolutie is te dubbelzinnig om een bemiddelaar te vrijwaren van de verdenking dat hij de tegenpartij zou begunstigen. Bovendien is resolutie 242 door de tijd achterhaald, omdat ze geen rekening houdt met de Palestijnen. Kissinger had daardoor zelf twee formidabele hindernissen voor zijn vredespogingen opgeworpen of versterkt. Zo wekte hij in de Arabische wereld de verdenking dat hij voor Israël tijd wilde winnen om Israëls greep op de bezette gebieden te verstevigen, en tegelijkertijd voor het Westen om tegenmaatregelen tegen het Arabische oliewapen te nemen. En in Israël had Kissinger - door niet uit te spreken dat het vroeg of laat de bezette gebieden zou moeten ontruimen, inclusief Arabisch Jeruzalem - een stimulans gegeven aan de intransigente, annexationistische stroming die thans waarschijnlijk het grote obstakel voor de vrede vormt. Onder de vele gemiste kansen voor een regeling van het Midden-Oosten-conflict bood die van vlak na de oktoberoorlog wellicht het meeste perspectief. De Israëliërs waren zich bewust geworden van hun volledige afhankelijkheid van de Verenigde Staten en de Arabieren hadden voldoende vertrouwen in zichzelf gekregen om over vrede te onderhandelen. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten waren bijna met elkaar in botsing gekomen en voelden de urgentie van de zaak. Maar na een goed begin verzuimde Kissinger deze kans. Op de besprekingen in maart jl., waarbij Kissinger als bemiddelaar optrad, bleek dat Egypte niet akkoord kon gaan met de eisen van Israël. De regering-Rabin wilde dat Egypte openlijk zou verklaren dat het geen oorlog meer zou voeren en dat het mandaat van de troepen van de Verenigde | |
[pagina 982]
| |
Naties, gelegerd tussen de strijdkrachten van beide landen, langer dan een jaar zou duren. Het voordeel van een stapvoetse benadering is dat de beide partijen tijd krijgen om elkanders vertrouwen te winnen en zelf aan een regeling mee te werken. Maar gezien de aard van het conflict is het ongegrond te geloven dat een geleidelijke benadering op zichzelf tot vrede zou kunnen leiden wanneer het doel niet duidelijk omschreven is. De partijen moeten tijd krijgen om hun houding te herzien en om blijk te geven van hun oprechtheid, maar zij behoren van het begin af te weten waartoe de gefaseerde benadering zal leiden. De grote vraag, met name voor Israël, is uiteraard of de Arabieren, nu ze een veel sterkere positie innemen dan voorheen, oprecht zijn in hun verklaringen dat zij thans uit zijn op een ‘rechtvaardige vrede’. Op die vraag krijgt men in Cairo overal ten antwoord: De oktoberoorlog heeft alles veranderd. We hebben ons zelfvertrouwen teruggewonnen. We kunnen nu als gelijken onderhandelen. We willen zo spoedig mogelijk een rechtvaardigde vrede, opdat we ons volledig kunnen gaan wijden aan de wederopbouw en de ontwikkeling. Israël dreigde de positie van bevoorrechte partner van de Verenigde Staten in het Midden Oosten te verliezen en in Genève te worden geconfronteerd met een Amerikaans-Russisch-Arabisch front. De ontmoeting medio mei jl. tussen Kissinger en zijn Russische ambtgenoot Gromyko in Wenen en de rondreis van president Sadat door de Arabische wereld om een Arabisch eenheidsfront in Genève te formeren, wezen in die richting. Deze belangrijke diplomatieke ontwikkelingen hadden een overrompelend effect op de regering-Rabin, die er wegens spanningen binnen het kabinet niet toe kon komen een globaal Israëlisch vredesplan op tafel te leggen. Tegen deze achtergrond was een deelvergelijk voor Israël aanzienlijk aantrekkelijker dan Genève, terwijl president Sadat als gevolg van de spanningen die de Palestijnse kwestie in het Arabisch kamp opriep, uiteindelijk tot dezelfde conclusie was gekomen. Ook Saoedi-Arabië was bereid Israëls recht op bestaan te erkennen in ruil voor algehele terugtrekking uit de tijdens de junioorlog van 1967 bezette Arabische gebieden en de oprichting van een Palestijnse staat. Koning Khaled had dit gezegd in een vraaggesprek met de Washington Post (25 mei 1975). De koning zei voorts dat de Arabieren geen nieuwe oorlog tegen Israël zullen beginnen ‘tenzij zij ervan overtuigd zijn dat de Verenigde Staten hun verpichtingen dat zij zich krachtig inspannen om de vrede te herstellen, niet nakomen’. De vorst deed een beroep op de Verenigde Staten om Egypte en Syrië te bewapenen, opdat een einde zou kunnen komen aan de stroom van Arabisch geld naar de Sovjet-Unie in ruil voor Russische wapens. Tenslotte bekrachtigde koning Khaled impliciet Arabische steun aan een terugkeer naar minister Kissingers stapsgewijze diplomatie ter | |
[pagina 983]
| |
regeling van het Arabisch-Israëlische conflict. Het in Salzburg herhaalde vertrouwen van Sadat in de Verenigde Staten, de heropening van het Suezkanaal en de eenzijdige uitdunning in de Sinaï-grenszone van de Israëlische militaire sterkte hebben de indruk versterkt dat Washington erin blijft slagen de onderhandelingsfronten soepel te houden. En dat Washington erin slaagt Israël van de noodzaak van een realistische politiek te overtuigen. Volgens Stanley Hoffmann zou het zeer gewenst zijn dat Israël niet alleen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, maar ook zoveel mogelijk andere mogendheden bij de desbetreffende onderhandelingen betrekt. Door het laatste zou dan druk op de Arabische landen kunnen worden uitgeoefend om in plaats van een extreme, een gematigde houding aan te nemen. Bij een en ander spelen garanties met betrekking tot de veiligheid van Israël een zeer belangrijke rol en het zou aan te bevelen zijn dat beide partijen door een internationale vredesmacht, die niet uit strijdkrachten van de supermogendheden bestaat, militair worden gescheiden. Volgens Hoffmann moet ook het probleem-Jeruzalem onder ogen worden gezien. Deze stad zou het beste tot open stad kunnen worden verklaard. Tenslotte zou Israël, wat de westelijke Jordaanoever aangaat, de aldaar en in de Gaza-strook wonende Palestijnen het recht op zelfbeschikking moeten geven. Stanley Hoffmann besluit zijn betoog met de opmerking dat de tijd op korte termijn misschien voor Israël werkt doordat Arabische staten zijn bestaan, dat niet meer ongedaan kan worden gemaakt, zullen erkennen. Maar op lange termijn kunnen de Arabieren de factor tijd uitbuiten, hetgeen tot Israëls terugtocht zou kunnen leiden. Daarom is het belangrijk voor Israël zo spoedig mogelijk op erkenning aan te sturen en op garanties in ruil voor wat het in ieder geval zal moeten opgeven.Ga naar voetnoot2 | |
Radeloosheid in IsraëlNa de mislukking van Kissingers stap-voor-stap politiek op 22 maart jl. maakte een chaotische wirwar van officiële en semi-officiële verklaringen, radio- en televisie-intervieuws het voor waarnemers een bijna hopeloze onderneming om de situatie in Israël te analyseren. De meningen botsten hard en de radeloosheid was algemeen. De meningsverschillen begonnen al met de vraag naar de oorzaak van het falen van Kissingers bemiddelingspogingen. Er waren aanwijzingen dat Jeruzalem minister Kissinger aangemoedigd had om zijn reis in maart jl. naar het Midden-Oosten te ondernemen, hoewel Cairo ondubbelzinnig te kennen had gegeven dat het de door Israël verlang- | |
[pagina 984]
| |
de verklaring niet zou afgeven. Kissinger zou het risico van een mislukking hebben genomen in het vertrouwen dat Israël de bewuste voorwaarde geheel of gedeeltelijk zou laten vallen. Deze verwachting ging niet op, omdat Egypte elke politieke toezegging bleef weigeren. Een andere kwestie, die van de kort aangebondenheid van de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, werd in Jeruzalem ook besproken. Kissinger had ondanks de halsstarrigheid van beide partijen nog een langere aanloop kunnen nemen. Anderzijds werd Kissinger ervan verdacht dat het plotselinge einde van de bemiddelingspogingen hem juist van pas kwam, omdat hij meende dat alleen een schok de Israëliërs tot verandering van gedachten zou kunnen bewegen. De hoofdfiguren van het drama brachten de publieke opinie in Israël in verwarring. Het onafhankelijke blad Maariv laakte op 29 maart jl. in een hoofdartikel de zgn. ‘interview oorlog’. Premier Rabin had in het weekblad Time gewag gemaakt van de mogelijkheid van een in Genève of misschien nog tevoren te sluiten interimovereenkomst met Egypte. Minister Peres verklaarde echter in U.S. News and World Report dat men nu het experiment van een grote stap in de richting van de vrede moest wagen. Hij was dus niet voor tussenoplossingen, maar voor het Geneefse kansspel, dat ook tot een onheilspellende toespitsing van de tegenstellingen kan leiden. De invloed van de minister van defensie, Peres, op premier Rabin nam intussen zichtbaar toe. Maar minister van buitenlandse zaken Allon verklaarde herhaaldelijk dat Genève niet kon bereiken wat Kissinger niet had kunnen bereiken; hij was (en is) tegen Genève. Het Israëlische driemanschap dat met Kissinger onderhandelde, dacht dus verschillend. Welke meningsverschillen in het kabinet-Rabin heersten, kan slechts vermoed worden. Twee ministers van de Mapam-partij hadden in elk geval ervoor gepleit, Kissinger door nieuwe Israëlische voorstellen een nieuwe kans te geven. Oud-minister van buitenlandse zaken Eban pleitte onvoorwaardelijk voor de hervatting van de Geneefse conferentie, maar zei tegelijkertijd dat Israël alles moest doen om de Amerikaanse vriendschap te behouden. De regering-Rabin kreeg na het vertrek van Kissinger applaus van de rechtse oppositiepartij Likoed. Volgens opiniepeilingen was Rabins populariteit toegenomen, maar dit was alleen op zeer korte termijn een opluchting. Zoals later bleek was elke concessie moeilijker te verkopen, ook in Rabins eigen partij. De Likoed ging weer tot scherpe oppositie over en slaagde erin de natie op te zwepen. Onder deze omstandigheden kon elke onvoorzichtige politieke of diplomatieke stap Rabins kabinet doen wankelen. Het was daarom niet in staat een veelomvattend vredesprogramma uit te werken; de situatie leek medio april jl. uitzichtloos. Maar niet alleen Jeruzalem droeg hiervoor de verantwoordelijkheid. Zelfs bij een volledige terugtrekking uit de bezette gebieden wilden de Arabische staten zich niet tot vrede verplichten. Gewild of ongewild versterkten zij | |
[pagina 985]
| |
de positie van de Israëlische extremisten. Het decennia lang geëscaleerde wantrouwen liet alleen de mogelijkheid van een van buitenaf opgelegde, internationaal gegarandeerde vrede open. Het idee van een opgedrongen vrede heeft in het Midden-Oosten echter alleen bij enkele intellectuelen instemming gevonden. Deze oplossing is alleen mogelijk wanneer de beide supermogendheden samengaan. De veelheid van meningen in de Israëlische pers vond helaas geen parallellen aan Arabische zijde. In Israël mag men ongeremd kritiek op de regering uitoefenen, maar in de Arabische staten hebben over het algemeen alleen de voorstanders van een ontoegeeflijke houding het woord. Vele Israëlische extremisten kijken om die reden niet zonder jaloezie over de grens. Niettemin kreeg medio april jl. in Israël de mening de overhand dat de niet te verloochenen vervreemding van de Verenigde Staten niet op de spits mocht worden gedreven. Kissingers toorn bleek niet van snel voorbijgaande aard te zijn. De Amerikanen oefenden massieve en niet eens discrete druk op Israël uit. Toezeggingen van economische en militaire hulp, waarop Israël aangewezen was, werden ‘tot nader order’ uitgesteld. Dit hield in dat men in Washington eenvoudig op nieuwe Israëlische initiatieven wachtte, die de diplomatie van Kissinger een nieuwe start zouden kunnen geven. | |
Rabin tussen de molenstenenAfgelopen juni was Rabin één jaar premier van Israël. Naar zijn gelaatsuitdrukking te oordelen is hij meer dan een jaar ouder geworden. Rabin, stafchef in 1967 en daarna vele jaren ambassadeur in Washington, had weinig ervaring op het terrein van de binnenlandse politiek, toen hij door zijn partij met een betrekkelijk kleine meerderheid op het schild werd geheven. Maar ook een meer ervaren man had moeilijk orde kunnen scheppen in de wirwar van fracties en groepen waaruit de arbeiderspartij is samengesteld. De breuken zijn gebrekkig dichtgepleisterd, maar een werkelijke eenheid is niet hervonden. Rabin had niet de tijd om zich met de binnenlandse politiek bezig te houden. Misschien ligt zij hem niet. De mensen van zijn afkomst en generatie hebben geleerd met wapens om te gaan, niet politiek te bedrijven. Ben Goerion verijdelde de politisering van het leger; pas als gerijpt man maakte Rabin nader kennis met het partijbedrijf. Men mag hem niet verwijten dat hem binnen een jaar niet gelukt is wat zijn voorgangers veel langere perioden tevergeefs hebben nagestreefd. Maar het feit blijft dat de regeringspartij nog even verdeeld is als in juni 1974. Het ging destijds vooral om de persoon van minister Dajan, wiens reputatie door de oktoberoorlog schade had geleden. Mevrouw Meir weigerde hem te laten vallen, maar Rabin benoemde in Dajans plaats diens vriend Peres tot minister van defensie. Dajan wacht sindsdien op een nieuwe kans, terwijl | |
[pagina 986]
| |
Peres inmiddels, zonder zijn vriend en voorganger de rug toe te keren, zelfstandig is geworden. Het is niet toevallig dat Rabin thans in zijn buitenlandse politiek met bijna dezelfde problemen kampt als mevrouw Golda Meir een jaar geleden. Alleen zijn de complicaties toegenomen. Ook de wankele wapenstilstand binnen de regeringscoalitie zou bij de eerste stoot kunnen breken. Rabin kan niet met sterke hand regeren, gezien de nog altijd fragiele parlementaire meerderheid. Begin, de leider van de sterke rechtse oppositie, is voor de arbeiderspartij een nachtmerrie gebleven. Anders dan Golda Meir onderhoudt Rabin regelmatig contact met Begin. Zou de premier de teugels vrij laten vieren en zou hij toegeven aan de voorstanders van een grote coalitie binnen zijn partij, dan was het waarschijnlijk met de huidige coalitie gedaan. De Mapam, die zeven afgevaardigden in het parlement telt, zou dan uit de regering treden. Deze partij dringt aan op het doen van duidelijk omlijnde vredesvoorstellen en op prijsgeving van bijna alle bezette gebieden in ruil voor een vrede. Binnen de arbeiderspartij heeft de Mapam bondgenoten in de kring rondom Sapir en Eban. Sapir behoorde altijd al tot de voorstanders van een gematigde politiek, terwijl Eban tot aan het aftreden van mevrouw Golda Meir een welsprekend verdediger van haar politiek van afwachten is geweest. Rabins samenwerking met Peres en Allon, zijn ministers van defensie en buitenlandse zaken, is goed; vooral Peres heeft zijn oor. Hij zal daarom behoedzaam opereren. Een teveel aan concessies zou oproer kunnen ontketenen in zijn eigen partij en bij de parlementaire oppositie, maar een tekort zou bittere kritiek bij de Mapam wekken. Een sterke, dominerende figuur is Rabin niet. Het is een open vraag of hij in staat zal zijn de polaire tegenstellingen in partij en kabinet te overbruggen, wanneer er beslissingen moeten vallen. Ook de economische erfenis drukt zwaar. Het deficit groeit en de devaluatie van het Israëlische pond in november 1974 heeft geen keerpunt gebracht. De inflatie kon worden ingetoomd, maar de hoop op een vergroting van de export en een verkleining van de import is niet verwezenlijkt. Men denkt aan verdere monetaire maatregelen. De hoge directe belastingen drukken vooral op de middenstand en draaien elk initiatief de nek om. Geen wonder dat op Rabins regering vlijtig gescholden wordt. | |
Gematigde houding van SyriëTot grote verrassing van de Verenigde Staten en Israël besloot Syrië medio mei jl. het mandaat van de troepen van de Verenigde Naties op de Golanhoogten met een half jaar, tot eind november a.s., te verlengen. Het bewind van president Assad had reeds lang een meer soepele houding aangenomen doordat het Resolutie 242 van de Veiligheidsraad accepteerde | |
[pagina 987]
| |
en voor een ‘definitieve vrede’ met Israël was. Maar omdat de regering in Jeruzalem pertinent weigerde te denken aan teruggave van de Golan, zelfs in het kader van een vredesverdrag, bleef Syrië geneigd tot hervatting van de vijandelijkheden. Het besluit van Damascus om het vertrek van de troepen van de Verenigde Naties nog zes maanden uit te stellen had verschillende redenen. De betrekkingen tussen Syrië en Irak waren verslechterd in verband met de verdeling van het Eufraat-water. De spanning in Libanon tussen falangisten en Palestijnen verontrustte de Syrische regering ten zeerste. Anderzijds leerden de Syriërs tijdens hun contacten met president Sadat en koning Hoessein inzien dat een nieuwe oorlog met Israël catastrofale gevolgen zou kunnen hebben. Egypte had bij lange niet alle benodigde wapens van de Sovjet-Unie gekregen en daarom wilden Caïro en Amman zich liever op diplomatiek overleg concentreren. Dit was ook een wens van de Sovjet-Unie, die er belang bij had om de ontspanning met de Verenigde Staten niet in gevaar te brengen. President Assad, die terdege rekening hield met de politiek van het Kremlin, wilde daarom de afloop van het komend diplomatiek overleg afwachten. De situatie kon duidelijker worden na de ontmoeting van president Ford met Sadat en Rabin en de heroriëntering van de Amerikaanse politiek ten opzichte van het Midden-Oosten, welke eruit kon voortvloeien. | |
Hoesseins dilemmaDe vorig jaar gehouden Arabische topconferentie te Rabat plaatste koning Hoessein voor een dilemma: alle Arabische landen, uitgezonderd Jordanië, besloten de PLO als enige organisatie, verantwoordelijk voor de toekomst van de westelijke Jordaanoever, te erkennen - en dat had Hoessein ontslagen van verdere deelneming aan de Midden-Oosten-onderhandelingen. Daardoor ontviel aan de Jordaanse buitenlandse politiek de hele basis. Jordanië had, op weg naar de topconferentie in Rabat, dit dilemma voorzien. Maar volgens betrouwbare bron had koning Hoessein van Egypte de toezegging gekregen - ten onrechte, zo bleek later - dat na de eerste resolutie (erkenning van de PLO als enige vertegenwoordiger van de Palestijnen) een tweede resolutie zou worden ingediend, waarin aan Jordanië werd gevraagd de onderhandelingen ten behoeve van de PLO voort te zetten, totdat een geschikte formule voor samenwerking kon worden gevonden. Die tweede resolutie is nimmer ingediend. Jordanië moest zich daarbij goedschiks-kwaadschiks wel neerleggen. Sinds de topconferentie in Rabat is het evenwel elke Arabische leider steeds meer gebleken dat het besluit (resolutie nr. 1) een vergissing is geweest. De PLO heeft geen basis in Jordanië; zij is onderling nog verdeeld ook; en men kan evenmin beweren dat de meeste Palestijnen aan de Westelijke Jordaanoever | |
[pagina 988]
| |
door de PLO vertegenwoordigd willen zijn. En daarom zou er van de zijde van de Arabische regeringen vermoedelijk geen verzet komen, wanneer koning Hoessein weer op diplomatieke wijze als zegsman van het bezette deel van zijn land ging optreden. Maar de koning, die in Rabat toegaf, is nu niet bereid iets te doen, zolang het hem niet wordt gevraagd. En die vraag zal er zeker niet komen, omdat dit een duidelijke nederlaag van de PLO zou zijn, de organisatie waarbij elke Arabinsche regering in een goed blaadje wil staan. Jordanië kan hoogstens verwachten dat er een nieuwe resolutie wordt aangenomen, welke het besluit van Rabat aanvult, maar het effect ervan in wezen omkeert, zonder dat te zeggen. Dan pas is koning Hoessein van zijn dilemma verlost. Tot dat ogenblik moet hij voorzichtig zijn, en dat is hij. Na de topconferentie in Rabat wijzigde hij terstond de Jordaanse grondwet en verminderde de Palestijnse deelneming in het staatsbestel. In de Senaat werden de 50 zetels voor Palestijnen tot 25 teruggebracht en in het Parlement werd het aantal Palestijnen die de ‘West Bank’ vertegenwoordigden, ook gehalveerd. Een nieuw grondwetsartikel bepaalde dat het Parlement voor één jaar (was vier maanden) verdaagd kon worden zonder verkiezingen, waarna dit Parlement werd ontbonden. Een aantal Palestijnen, die als ambassadeurs in den vreemde fungeerden, werd teruggeroepen. Dat verontrustte natuurijk velen onder de Palestijnse bevolking, vooral hen die in de tijd na 1948 uit Israël waren gekomen, nu wortel geschoten hebben in Jordanië en geen belang hebben bij een terugkeer naar de ‘West Bank’. Deze mensen vreesden dat de ‘zuivering’ zich ook tot het ambtelijk apparaat zou uitstrekken, waardoor velen in hun bestaan zouden worden getroffen. Ook ontstond de vrees dat men mocht kiezen tussen Jordaans en Palestijns staatsburgerschap. Maar al spoedig trad koning Hoessein stevig op tegen het eerste geritsel van een Jordaans nationalisme op de ‘West Bank’. In een toespraak dreigde hij met strenge straffen tegen iedereen die de goede relaties met zijn Palestijnse onderdanen in gevaar bracht. De koning benoemde andere Palestijnen op de vacant gekomen buitenlandse posten; en hij strekte de ‘zuivering’ niet verder uit dan de genoemde constitutionele veranderingen. Die waren bovendien slechts symbolisch, want het Parlement heeft maar weinig te doen en geringe invloed. De koning heeft zijn gebaar gemaakt en de Palestijnse bevolking kan weer vrij ademhalen, vermoedelijk vooral opgelucht, omdat zij niet behoeft te kiezen tussen de beide staatsburgerschappen. Koning Hoessein heeft de idee van het behoud van de ‘West Bank’ beslist nog niet opgegeven. Praktisch gesproken is er niets veranderd: de bruggen blijven open, de ambtenaren ontvangen er nog steeds hun salarissen vanuit Jordanië; alle juridische en administratieve besluiten moeten nog steeds door Amman worden geparafeerd; en nog steeds komen er uit Jordanië | |
[pagina 989]
| |
flinke leningen voor de ontwikkeling van de ‘West Bank’. Koning Hoessein weet, dat - mocht er een afzonderlijke staat aan de Westelijke Jordaanoever komen - deze op een of andere wijze aan Jordanië verbonden zal moeten worden; hij opteert voor een losse constitutionele band. De ironie wil dat er nu alsmaar gesproken wordt over een federatie, zoals koning Hoessein al in maart 1972 had gesuggereerd in zijn plan van een Verenigd Arabisch koninkrijk. Koning Hoessein is nog immer een sleutelfiguur in de diplomatie van het Midden-Oosten; hij heeft de laatste tijd de Jordaanse binnen- en buitenlandse betrekkingen verbeterd. Van bijzonder belang zijn de relaties met Syrië, welke de laatste jaren veel beter zijn dan de publieke verklaringen doen vermoeden. De economische samenwerking met Syrië neemt sterk toe, militaire delegaties reizen af en aan, en al heeft koning Hoessein de strijdbijl met de PLO niet begraven, het is in ieder geval geen punt van geschil meer tussen Amman en Damascus. Syrië is vooral uit op goede relaties met Jordanië wanneer de Syrisch-Egyptische relaties gespannen zijn. Maar de Jordaanse betrekkingen met Egypte zijn intussen zo goed als ze ooit eerder zijn geweest. Egypte's aandringen, het bij Kissinger te houden, is nimmer een geschilpunt met Jordanië geweest, zoals dat wel het geval was met Syrië. | |
Een opmerkelijke toenaderingDe gematigde houding van Damascus, die zich onder andere manifesteerde in de verlenging van het mandaat van de troepen van de Verenigde Naties op de Golan-hoogvlakte, maakte de opmerkelijke toenadering van Syrië tot het ‘reactionaire’ Jordanië mogelijk. Beide partijen verwachten dat deze toenadering militaire vruchten zal dragen. Niet dat Syrië een oorlog wil beginnen; het wil echter wel een strategie van ‘standvastigheid’ voeren, d.w.z. een hoge graad van militaire paraatheid handhaven op een strikt defensieve wijze die geen provocatie inhoudt. In Damascus heerst de overtuiging dat Israël door zijn eigen houding gedoemd is, vroeg of laat zijn vijanden te overvallen in een wanhopige poging de kansen te doen keren op het enige terrein dat nog een werkelijke kans biedt, het militaire. De Syriërs hebben ten zuiden van hun hoofdstad vijf divisies geposteerd, zodat een frontale aanval erg kostbaar voor Israël zou zijn. Een aanval via Jordanië vanuit de rechterhoek, of via Libanon vanuit de linkerhoek moet voor Israël aantrekkelijker zijn, en Syrië gaat zich tegen deze dreiging wapenen. Dankzij het pragmatisme van president Assad zijn Syrië's betrekkingen met Jordanië en Libanon thans beter dan ooit tevoren. Jordanië zou in het Syrische defensiesysteem opgenomen kunnen worden. De Jordaanse leiders zijn bereid tot een zekere militaire coördinatie. Zij schijnen de Syrische verwachting van een onverhoedse Israëlische aanval | |
[pagina 990]
| |
te delen, een van de redenen waarom zij ook aandringen op Amerikaanse militaire hulp ter versterking van hun luchtverdediging. Jordanië schijnt zijn grondgebied geheel met eigen troepen te willen verdedigen. Het verwacht dat de eerste Amerikaanse Hawks binnen een jaar geleverd zullen worden. Syrië toont veel interesse voor de opbouw van de Jordaanse luchtverdediging, maar het is niet duidelijk hoever de militaire coördinatie zal gaan. De Jordaniërs toonden zich verbaasd over het alarm in Israël. Zij maakten er zich niet bezorgd over, omdat hun verlangen naar een vreedzame regeling, naar zij zeggen, aan ieder bekend is. Tot nu toe heeft de samenwerking met Syrië bestaan uit de verplaatsing van een pantserdivisie van de noordgrens naar de noordwesthoek, waar Israël een eventuele aanval op Syrië vermoedelijk zou inzetten. De Syriërs hebben van hun kant blijkbaar ingestemd met een bewaking van de Syrisch-Jordaanse grens tegen overschrijdingen van Palestijnse guerrillastrijders. Naar verluid hebben de Syriërs ook waarnemers bij de Jordaanse strijdkrachten gestationeerd, onder andere bij Um Qais, en is er coördinatie tot stand gebracht bij de radarbewaking. Er wordt ongetwijfeld aan contingency planning gewerkt, maar hierover zijn de Jordaniërs zwijgzaam. Hoe dieper de Jordaanse betrokkenheid bij een Syrisch-Israëlisch conflict, hoe waarschijnlijker het is dat ook het Jordaanse leger moet vechten. Anderzijds wordt geredeneerd dat koning Hoessein bij het uitbreken van een nieuwe oorlog zich niet meer op de afwezigheid van luchtverdediging kan beroepen om zich afzijdig te houden. In Libanon wil Syrië slechts een burgeroorlog voorkomen, aangezien het anders ten behoeve van de Palestijnen en de moslims zou moeten interveniëren. Dit zou niet alleen Syrië's positie tegenover Israël verzwakken, maar ook Israël een motief in handen kunnen spelen voor een verrassingsaanval. Voorts moet Damascus een deel van zijn leger aan de oostgrens posteren, nu het sinds de beëindiging van de Koerdische oorlog het volle subversieve gewicht van het gehate Irak heeft te dragen. Tenslotte zijn er nog de Palestijnen. Door de vestiging van een gemeenschappelijk politiek en militair commando aan het oostfront, willen de Syriërs bereiken dat ook de Palestijnen de strategie van ‘voorbereiding, maar geen provocatie’ respecteren. Koning Hoessein verkreeg de Syrische goedwil zonder dat hij hiervoor enige concessies van betekenis aan de PLO behoefde te doen. Syrië aanvaardde Hoesseins afwijzing van de terugkeer van de guerrillastrijders als onafhankelijke macht. De gematigde Palestijnse leiders berusten er kennelijk in, maar handhaven hun eis van het recht van doortocht naar de door Israël bezette gebieden. Er worden overigens de laatste tijd bijzonder weinig guerrilla-acties langs Israëls grenzen meer uitgevoerd. De Palestijnse strijders con- | |
[pagina 991]
| |
centreren zich thans op de opbouw van cellen binnen Israël. Het is duidelijk dat dit alles Syrië goed van pas komt. Zoals het de Palestijnen wil dwingen tot grotere diplomatieke buigzaamheid, wil Syrië de Palestijnen ook benutten voor die soort militaire operaties die het goedkeurt. | |
Vredeskansen in het Midden-OostenToen minister Kissinger op 22 maart jl. in Jeruzalem met gebroken stem de mislukking van zijn vredesmissie in het Midden-Oosten toegaf, schreef de internationale pers bijna unaniem dat deze persoonlijke diplomatie nu definitief tot museumstuk was veroordeeld, dat de invloed van de Sovjet-Unie in het Midden-Oosten weer snel zou toenemen en dat de hervatting van de conferentie van Genève op korte termijn onvermijdelijk was geworden. Maar het zou anders lopen. Allereerst zette de Amerikaanse regering Israël onder zware druk. Achter de schermen liet minister Kissinger weten dat Washington Israël de grote schuldige achtte voor het mislukken van de Amerikaanse vredesinitiatieven (Kissingers pendeldiplomatie liep stuk op Israëls weigering om met minder genoegen te nemen dan een Egyptische verklaring dat de oorlogstoestand tussen beide landen beëindigd zou worden). Kort daarop kondigde de regering-Ford een herziening van het Amerikaanse Midden-Oosten-beleid aan. Van het begin af was duidelijk dat die herziening alleen maar kon leiden tot een verslechtering van de betrekkingen tussen Israël en de Verenigde Staten. De Amerikaanse wapenleveranties aan Israël werden in afwachting van de herwaardering van de Midden-Oosten politiek van Washington stopgezet. Het ging overigens om een zeer beperkt drukmiddel, aangezien Israël in militair opzicht voldoende bevoorraad was in bewapening, munitie en reserveonderdelen om weken lang zonder hulp van buiten af oorlog te kunnen voeren. Deze drukuitoefening op Israël ging vergezeld van diplomatieke ontwikkelingen die er zorg voor hebben gedragen dat de vredeskansen in het Midden-Oosten nu veel beter zijn dan enkele maanden geleden, en dat de Verenigde Staten toch weer de rol van vredesmakelaar krijgen toebedeeld. Dat dit laatste mogelijk is, valt vermoedelijk aan drie factoren toe te schrijven: het duidelijke streven van president Sadat om met de Verenigde Staten te blijven samen te werken; de Amerikanen slaagden erin de Israëlische neiging om het in een bevriezing van de situatie te zoeken te onderdrukken, tot de tijd dat het Westen minder afhankelijk zou zijn van de Arabische olie; en het feit dat de Sovjet-Unie sinds maart jl. tevergeefs heeft geprobeerd om Arabieren en Israëliërs te doen instemmen met het Russische plan tot hervatting van de conferentie van Genève. Moskou moest dit plan tenslotte laten vallen, omdat de mislukking van een | |
[pagina 992]
| |
nieuwe ronde van de Geneefse conferentie van tevoren vaststond. Met Gromyko had Kissinger in Wenen afgesproken in nauw overleg te zullen blijven, maar dat de conferentie in Genève goed voorbereid zou moeten worden. De gesprekken van Ford met Sadat in Salzburg en met Rabin in Washington kregen daardoor weer ruimte. Moskou heeft geen belang bij een tot falen gedoemd diplomatiek mammoetoverleg, nadat al eerder alle oorlogen die met Russische wapens waren gevoerd, geen succes waren geworden, en laat het terrein dus nog maar even aan Washington over. Dat de vredeskansen in het Midden-Oosten nu verbeterd zijn, wordt over het algemeen aan de volgende omstandigheden toegeschreven: a) de spectaculaire toenadering tussen de Verenigde Staten en Egypte, zoals op het topoverleg in Salzburg tot uiting kwam. President Sadat, die namens de meerderheid van de Arabische landen in Salzburg sprak, had duidelijk laten blijken dat hij van president Ford een geëngageerde opstelling en een scherp omlijnd standpunt verwachtte. Hij maakte Ford duidelijk dat de kern van het probleem in het Midden-Oosten is verschoven. Het gaat niet langer om het bestaansrecht van Israël, maar om de sinds juni 1967 bezette gebieden. Beschermt Amerika Israël in zijn grenzen of ook in zijn veroveringen, zo luidde de centrale vraag van Sadat aan de Amerikaanse president; b) het besluit van Syrië om het mandaat van de eenheden van de Verenigde Naties op de Golan-hoogvlakte met zes maanden te verlengen, in plaats van met twee maanden, waarop algemeen was gerekend; c) de opening door Egypte van het Suezkanaal en de uitdunning van de Israëlische strijdkrachten ten oosten van het kanaal. Op 5 juni jl. heropende president Sadat het Suezkanaal. De Egyptische president gebruikte in zijn diplomatie het kanaal als vredessignaal. Al tijdens de oktoberoorlog had Sadat zijn plan ontvouwd om het Suezkanaal, gesloten sinds de juni-oorlog van 1967, weer bevaarbaar te maken. Minister Kissinger maakte van deze wens gebruik bij zijn pendeldiplomatie van vorig jaar. Israël kon toen tot de eerste terugtrekking dieper de Sinaï in bewogen worden, nadat Egypte beloofd had in die zone te zullen investeren. De Israëliërs vonden het signaal van de heropening van het Suezkanaal zo belangrijk dat zij besloten hun troepen langs de bufferzone van de Verenigde Naties in de Sinaïwoestijn met de helft uit te dunnen. Voor dit gebaar werd Israël beloond met de toestemming om goederen onder vreemde vlag door de waterweg te laten transporteren. Maar het gebaar uit Jeruzalem had ook andere redenen. Israël kreeg bedekt kritiek te horen, de Amerikaanse Midden-Oosten-politiek werd onderworpen aan een ‘herwaardering’, vliegtuigen werden niet geleverd, maar Jordanië kreeg wel raketten - genoeg reden voor een aloude bondgenoot om in het tijdperk van de oliediplomatie ongerust te worden. Met in het verschiet een lastige ontmoeting tussen president Ford en premier Rabin en in het zicht van een van goede wil bolstaande ontmoeting tussen Ford en | |
[pagina 993]
| |
Sadat, werd de druk op de Israëlische regering om het onverzettelijke image aan te passen steeds groter. Bemoedigend teken in dit verband was de opvallend gematigde uitspraak van de nieuwe Saoedi-Arabische koning Khaled, dat zijn regering bereid was het bestaan van Israël te erkennen zodra het land zich tot de grenzen van 1967 had teruggetrokken en het oostelijke deel van Jeruzalem had teruggegeven. Sadat kreeg van Syrië een steuntje in de rug, dat, na een rondreis van Sadat door de Arabische wereld, besloot om het mandaat van de troepen van de Verenigde Naties op de Golan-hoogten met een half jaar te verlengen. Premier Rabin heeft het in de afgelopen maand juni in Washington niet gemakkelijk gehad. De tijd dat de Israëlische diplomatie de pro-Russische gezindheid van de belangrijkste Arabische confrontatielanden in Washington kan uitspelen voor het in de wacht slepen van Amerikaanse militaire, economische en diplomatieke steun is voorbij. Ford en Kissinger hebben Rabin onomwonden voorgehouden dat de Arabische wereld een duidelijke wending naar het kamp van de Verenigde Staten maakt. In Washington wordt deze heroriëntatie in de Arabische wereld een ontwikkeling van historische betekenis genoemd, die niet door Israël mag worden gefrustreerd. Om dat argument kracht bij te zetten oefenden de Amerikaanse leiders druk op Israël uit in tal van opzichten om aan de Arabische territoriale eisen tegemoet te komen. Tijdens Rabins besprekingen in Washington was duidelijk gebleken dat de Verenigde Staten en Israël van mening verschillen over de territoriale vredesconceptie in het Midden-Oosten; volgens de Amerikanen moet Israël vrijwel alle bezette gebieden ontruimen. Alleen met betrekking tot de Palestijnse kwestie is er om uiteenlopende redenen Amerikaans-Israëlische eensgezindheid. Washington voelt er namelijk niets voor de PLO-leider Jassir Arafat hoog te paard te zetten ten koste van koning Hoessein. Het genoemde Amerikaans-Israëlische meningsverschil over het territoriale vraagstuk opent in wezen de weg naar een Israëlisch-Egyptisch deelvergelijk in de Sinaïwoestijn. Voor Israël is een deelvergelijk met Egypte om twee redenen van belang: het kan worden gepresenteerd als een breuk in het Arabische front tegen Israël en voorkomt gelijktijdig een confrontatie met de Verenigde Staten over een totale vredesregeling in het Midden-Oosten. |
|