Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 972]
| |
Pluriformiteit in de R.K. Kerkprovincie in Nederland
| |
[pagina 973]
| |
Iemand formuleerde het laatst zo: wat heeft het met ons geloof te maken dat al díe groepen zo zitten te harrewarren? Er was dus reden genoeg om een Commissie Pluriformateit in te stellen. Maar wat zien we gebeuren naar aanleiding van publikatìes bij gelegenheid van het openbaar maken van een ‘tussentijdse balans’ in de vorm van twee brieven, met daarbij gevoegd een stellingname van de bisschoppen? ‘Wezenlijke, voor de geloofsgemeenschap als geheel waardevolle inzichten en geloofshoudingen, worden vaak overschaduwd door verharde standpunten rond detailkwesties.’ Aldus de voorzitter van de commissie. Als men de zaak van die kant benadert - en dat is gebeurd - lijkt het gevaar niet denkbeeldig dat men eerder van polarisatie zou moeten spreken dan van pluriformiteit. Hetgeen nog wordt geaccentueerd door het feit dat aan het eind van de brief die de bisschoppen hebben geschreven als eerste antwoord op deze ‘tussentijdse balans’, wordt meegedeeld dat Mgr Gijsen hetgeen hier aan de orde is te gecompliceerd acht om nu reeds een visie op te geven. Op zondag 18 mei heeft de kardinaal in een uitzending van ‘Kruispunt’ voor de radio gezegd: ‘We hopen inderdaad dat het mogelijk zal blijken, in gesprek te blijven, te zien welke wegen er open zijn om te bereiken dat men de band niet doorsnijdt, maar probeert om samen Kerk te zijn.’ Om die reden willen wij trachten de inhoud van de verschillende brieven nader te analyseren, onze lezers daardoor te informeren over de huidige situatie, waarin niet alleen de Commissie Pluriformiteit, maar wij allen verkeren op dit ogenblik. | |
Verdeling der werkzaamhedenMet de drievoudige opdracht voor ogen en zeker om een dialoog op gang te kunnen brengen heeft de commissie zich gesplitst in twee subcommissies: A - de werkgroep ‘kritische gemeenten’, B - de werkgroep ‘behoud katholieke tradities’, enigszins discriminerend naar de mening van de tweede groep gecontacteerden ook wel ‘rechtse groeperingen’ genoemd. Werkgroep B besteedt een uitvoerige paragraaf aan deze ‘diskwalificatie’ door de uitdrukking ‘rechtse groeperingen’: ‘Wat (dit) betreft, leek het dat u de Kerkprovincie beschouwde als feitelijk opgesplitst in elkaar weerstrevende groepen’. Feitelijk lijkt men hiervan te zijn uitgegaan, als men ziet hoe de commissie zich heeft opgesplitst. Dit kan noodzakelijk geweest zijn, aangezien men anders met geen van beide stromingen enig contact kon krijgen. Werkgroep A spreekt namelijk van prille, zij het bemoedigende contacten die zij met vertegenwoordigers van kritische basisgemeenten gelegd hebben, maar die, zo voegen zij er onmiddellijk aan toe ‘de stellige vorm van beleidsuitspraken niet verdragen’. En werkgroep B vermeldt de moeilijkheden die ontstaan zijn doordat aanvankelijk de rechtgelovigheid | |
[pagina 974]
| |
van de leden van de werkgroep in twijfel werd getrokken. B noemt dit ‘gerezen misverstanden’ en is eerlijk genoeg om eraan toe te voegen: ‘Vermeld zij slechts, dat deze mede opgeroepen kunnen zijn doordat in uw besluit tot oprichting van een Commissie Pluriformiteit, onderscheiden beleidsvragen te snel onder één noemer werden gebracht’. O.i. heeft Werkgroep B de problemen onder woorden gebracht, als gezegd wordt dat het gaat om de volgende vragen: ‘de communicatiemogelijkheden tussen u en, kerkordelijk gezien, terzijde getreden groepen; de communicatiemogelijkheden tussen u en de zogenaamde basis-gemeenten; de comunicatiemogelijkheden tussen u en hen die zich groeperen uit verontrusting over geloofs-verzwakking en traditieverlies; en tenslotte uw verantwoordelijkheid m.b.t. een pluriforme geloofs- en kerkbeleving, die veel meer omvat dan de indeling in werkgroepen (A en B) suggereert’. Concrete vraag na lezing van beide brieven: hebben zij, afgezien van de ongetwijfeld bemoedigende eerste contacten naar beide zijden, de communicatiemogelijkheden vergroot? M.a.w. wordt er op zijn minst een richting gewezen waarin de kerkprovincie in Nederland pluriform kan zijn en toch van elkaar aanvaarden dat men, zij het pluriform, één is in geloof en dat wij dit geloof in verscheidenheid als één gemeenschap kunnen beleven? Dat is het belangrijkste waar de gelovigen zich voor interesseren. De rest is een kwestie van een dialoog of een strijd om erkenning van de betrokken groepen. | |
Waar gaat het eigenlijk om?Uiteraard gaat het niet om vriendelijk te zijn voor elkaar over en weer. Men mag van volwassen mensen verwachten dat men bereid en in staat is eerlijk met elkaar te praten en de verschillende standpunten open te leggen. Maar dat is niet genoeg. Werkgroep A zegt: ‘Naar ons oordeel is er ook nauwkeurig gesproken over verschillen in opvatting over theologie en kerkorde’. Hoe komt het dan, dat er in de brief verder niet zo erg diep op wordt ingegaan? Er worden een aantal meningsverschillen naar voren gebracht bv. over eucharistie en celibaat, maar er wordt niet duidelijk gemaakt in hoeverre de opvattingen over deze punten ‘theologie en kerkorde’ wezenlijk raken. Wij maken deze opmerking beslist niet om scherp te slijpen of omdat wij dogmatisch-theologische discussies zouden wensen, maar omdat de opdracht van de commissie gaat in de richting van een leefbare pluriformiteit. Het is dus niet voldoende om goede contacten te hebben, men zal het moeten aandurven om de kwesties tot in de grond uit te spreken. De ‘stellingname van de bisschoppenconferentie’ heeft dit in de volgende woorden uitdrukkelijk gesteld: ‘Met alle waardering voor het goede dat wordt nagestreefd, koesteren wij tegen sommige verschijnselen die in de documenten | |
[pagina 975]
| |
worden gesignaleerd, ernstige, soms fundamentele bezwaren, met name tegen bepaalde opvattingen over de geloofsinhoud.’ Vandaar hun expliciete verklaring: ‘Het zal iedereen duidelijk zijn dat publikatie geen goedkeuring of wettiging onzerzijds inhoudt van alles wat in de rapporten beschreven wordt...’ Waarmee wij voor de geloofsgemeenschap, die graag een beetje duidelijkheid wil, blijven zitten met de vraag: over welke punten gaat het nu eigenlijk en wat denkt men daar nu van? Brutaal gezegd: wat schieten we hier mee op? Werkgroep A stelt terecht dat men de ernstige verschillen in theologie en kerkorde niet alleen maar moet vaststellen en het daarbij laten; dat zij het nog minder heilzaam vindt dat men de eenmaal gevormde gemeenten isoleert en uitstoot. Dit is een lofwaardige menselijke, pastorale instelling, maar draagt jammer genoeg op zich nog geen steentjes aan voor een oplossing van de vragen die zich stellen. Het gaat namelijk om het functioneren van deze gemeenten in de kerkgemeenschap. Enigszins gechargeerd gezegd: de kerkgemeenschap is meer dan een ‘vriendenclub’, we komen er niet langs de vraag te stellen welke normen aan zo'n gemeenschap gesteld moeten worden. Tot besluit van hun werkzaamheden vraagt deze werkgroep aan de bisschoppen dat zij in concreto dit alles zullen aanmoedigen, beschermen en bewaren, ‘zelfs als niet alles gebeurt zoals u het wenst en wensen moet’. Wat bedoelt de werkgroep daarmee? Als men wil zeggen dat men de mensen niet mag afstoten en contact moet blijven houden wat er ook gebeurt, ook al moet men afkeurend staan tegenover bepaalde zaken, dan is dat eenvoudig een christenplicht, waarvan de bisschoppen in de afgelopen jaren voorbeelden genoeg gegeven hebben. Maar wat betekent ‘zelfs als niet alles gebeurt zoals u het... wensen moet’? Is dat ‘moeten’ een noodzaak van binnen uit, uitgaande van de verantwoordelijkheid en het geweten van de bisschoppen, van hun functioneren in de kerkgemeenschap; of is het een moeten dat door krachten van buitenaf wordt voorgeschreven, maar waar de bisschoppen persoonlijk eigenlijk niet achterstaan? Hier ligt nu juist de levensgrote onduidelijkheid waar het in de kwestie van de pluriformiteit over gaat; een onduidelijkheid die alleen door de bisschoppen zelf kan worden weggenomen. De kardinaal blijkt deze vragen heel goed te beseffen, want in het reeds genoemde radiogesprek heeft hij duidelijk gezegd: ‘Maar in de pastoraal die wij hanteren is dat (verschil in opvattingen) geen reden om onmiddellijk af te snijden, maar eerder te proberen de nodige correctie aan te brengen. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat de andere partijen als ik het mag uitdrukken, ook bereid zijn om hierover te praten. De bisschoppen moeten niet alleen luisteren naar de eisen van de diverse groepen, maar deze moeten ook bereid zijn te luisteren, om zo samen te komen tot een oplossing van de moeilijkheden’. | |
[pagina 976]
| |
De aanpakDe wijze waarop beide werkgroepen hun uiteenzettingen over de situatie beginnen, wekt de indruk dat men echt naar een punt gezocht heeft dat als startpunt niet al te agressief zou zijn. Werkgroep B begint met een uiteenzetting over de traditie en de waarde daarvan, maar men moet toch terechtkomen op de vraag wat de betekenis van die traditie is en dat doet men dan ook. Het uitgangspunt van groep A biedt m.i. minder houvast voor een werkelijke dialoog over de plaats en de functie van de kritische gemeenten. Als gesteld wordt met de ‘speelse zegswijze’ dat ‘kritische gemeenten in een bisdom even zovele parels zijn op de mijter van de bisschop’,Ga naar voetnoot2 dan hecht ik daar persoonlijk voor de kwestie waarover het gaat, evenveel waarde aan als aan de vroeger nogal eens geuite opvatting ten aanzien van de priesters die het ambt verlieten: de besten gaan weg. Dat kan best zijn - zo goed zullen degenen die blijven zichzelf ook niet vinden - maar het is in het geheel geen uitgangspunt voor de vraag of en hoe een kritische gemeente kan (blijven) functioneren in de kerkgemeenschap en dus ook niet om een dialoog op gang te brengen tussen de ‘grote’ kerk en de kritische gemeenten. We zullen het er allemaal wel over eens zijn, veronderstel ik, dat wij zijn ‘de kerk, wij samen’ en dat wij een gemeenschap vormen. Maar dan moeten wij dat ook bewust samen willen. Indien wij zouden uit gaan van de houding: wij zijn de tijd vooruit en waar wij zijn, zal de kerk wel komen, lijkt me dit voor de zaak waarover het gaat onvruchtbaar, want dan lopen we het risico te zijn de kerk van de happy few en niet de kerk wij allen samen. Dat moet nu net bekeken en besproken worden. De bischoppen hebben zelf gezegd bij monde van de kardinaal dat, vrij vertaald, de liefde niet van een kant kan komen. Men heeft Mgr Gijsen verweten dat hij een starre houding aanneemt ten aanzien van de beide brieven, maar men zal in alle eerlijkheid moeten zeggen dat voor hem - terecht of ten onrechte, daar hoeven wij nu geen uitspraak over te doen, daar gaat nu net de hele kwestie over - de fundamentele vraag is, of deze kritische gemeenten binnen of buiten de kerk staan, of - zoals hij het in zijn communiqué uitdrukt - ‘hun geloofsinhoud voor de R.K. Kerk alleen maar negatief blijkt te zijn’. Zelf geeft hij een verklaring van de zinsnede die aan het eind van de bisschoppelijke brief van 13 mei over hem is toegevoegd, nl. dat hij nog geen visie kan geven: ‘Ook waar het binnenkerkelijke groeperingen betreft, welke in de rapporten onder de loep worden genomen, zijn de onderlinge verschillen zo groot, dat men deze absoluut niet | |
[pagina 977]
| |
onder een noemer kan brengen. De bisschop van Roermond acht het hoogst onrechtvaardig om over hun houding in wat algemene termen te oordelen.’ | |
OordelenIs er hier wel sprake van oordelen? Men kan er onmogelijk langs. Werkgroep B signaleert het probleem heel duidelijk, als gezegd wordt dat men naast een positieve waarde, die men kan onderkennen in de vorming van geloofsgemeenschappen en geloofsgroepen, deze waarde ook betrekkelijk moet zien. ‘Gemeenschappen en groepen kunnen namelijk een grens overschrijden die vanuit een algemeen kerkelijk beleid gesteld moet worden.’ Hier wordt de moeilijkheid scherp geformuleerd, of men niet avantgarde mag zijn of behoudend, of men geen waarden kan vertegenwoordigen die de rest (nog) niet (of niet meer) ziet. Wij zijn dus nog even ver, want, afgezien van het feit dat ‘een algemeen kerkelijk beleid’ een vreselijk vage term is die van alles kan inhouden, alleen door het erkennen van ‘een grens’ wordt die grens niet aangeduid, zelfs niet in de meest algemene begrippen. Daarom lijkt mij op grond van wat in de brieven staat, de dialoog om tot een echte pluriformiteit in de kerk te kunnen komen, zelfs nauwelijks aangeduid. Dat is een weg waarvan het tracé nog praktisch helemaal ontworpen moet worden. Het is mij dan ook een raadsel hoe een lid van de werkgroep A in een publikatie zich kan afvragen waarom de bisschoppen nu geen gevolgen willen trekken uit wat er als tussentijdse balans op tafel is gekomen. Op grond van het bovenstaande zou ik als buitenstaander willen opmerken dat aan de bisschoppen geen concrete handreiking is gedaan buiten datgene waarvan ze allang op de hoogte waren en waarmee ze nu al jaren zitten. Werkgroep A heeft toch ‘de stellige vorm van beleidsuitspraken’ afgewezen? | |
ConclusieErg positief ziet onze analyse van de tussentijdse balans er niet uit. Is dat om het zeer moeizame werk van twee werkgroepen af te kraken? Ik ben er van overtuigd dat de leden van beide werkgroepen bijzonder veel inspanning hebben gedaan om eerlijke contacten te leggen. Ik heb echter wel gemeend te moeten aantonen dat de brieven op zich slechts een allereerste begin vormen van de weg naar een oplossing en dat men ze dus niet mag gebruiken om op grond van wat er in staat, concrete maatregelen, erkenning of afwijzing te verlangen. De tussentijdse balans is een eerste aanzet, een allereerste benadering, waarbij de ham-vragen nog niet aan bod zijn gekomen. Vandaar dat de bisschoppen in hun brief van 13 mei zeggen dat zij er een bijzondere aanleiding in vinden tot bezinning en studie. Belangrijk lijkt | |
[pagina 978]
| |
ons wat het episcopaat onmiddellijk hierop laat volgen: ‘In het dagelijks leven zullen, bij alle vragen over beleidsvoering als zodanig, toch concrete beslissingen moeten worden getroffen. Deze zullen, hoezeer ook voortkomend uit oprechte zorg voor het geloofsleven, niet altijd ieders instemming kunnen hebben. Uw brieven maken ons eens te meer duidelijk welke overtuigingen en gevoelens in onze overwegingen betrokken moeten worden om een evenwichtige beleidsvoering te ontwikkelen.’ | |
En wij nu?Het is duidelijk dat de beleidsbeslissingen van de bisschoppen, om het heel zacht te zeggen, ‘niet altijd ieders instemming kunnen hebben’. De heer Mourits heeft met instemming van de kardinaal de vrees uitgesproken dat de pogingen van de bisschoppen met de commissie pluriformiteit de band tussen de groepen ter rechter en ter linker zijde van de Kerk van Nederland nauwer aan te halen, averechts gaat werken. Dat vindt m.i. voor een deel zijn oorsprong in het feit dat men allerlei zaken in de publiciteitsmedia voorgeschoteld krijgt, terwijl men de feitelijke ontwikkelingen niet kent en dus ook niet kan beoordelen. Waarbij dan vaak nog bij de publiekmaking een vriendelijk duwtje in een bepaalde richting wordt gegeven. Het is ons de laatste weken niet zo erg gemakkelijk gemaakt. Pater Kotte werd veroordeeld door een kerkelijke rechtbank. Dat heeft onder zijn aanhangers vanzelfsprekend veel beroering gewekt en men spreekt van ‘meten met twee maten’. Als hij maar progressief was geweest. Ik weet daar niets van en wil het gegeven accepteren zoals het op mij af komt van de officiële personen, want ik heb geen enkel vonnis en geen motivatie gelezen. (Pas daarna zou ik het recht hebben mij kritisch op te stellen, voorzover de gegevens mij daartoe in staat zouden stellen). Ter verdediging van de bisschoppen, nl. dat zij niet met twee maten meten, las ik in een blad dat er van een ongelijke behandeling geen sprake is, want ‘de uitspraak van Bisschop Zwartkruis van Haarlem is nog steeds van kracht, dat een aantal pastores van de Amsterdamse studentenecclesia en van de kritische gemeente IJ-mond hun werk doen “buiten verantwoordelijkheid van de bisschop”.’ Hiermee wordt gesuggereerd, uiteraard voor rekening van de auteur van dat blad, dat ook dit een soort veroordeling inhoudt. In een uitzending van ‘Kenmerk’ van zondag 22 juniGa naar voetnoot3 heeft de kardinaal het ons toch wel erg moeilijk gemaakt. Hij heeft namelijk gezegd dat er een belangrijk onderscheid was tussen de kritische gemeenten en Pater Kotte, | |
[pagina 979]
| |
omdat de eersten de bisschoppen steeds in hun waarde hebben gelaten. Nu ben ik bang, dat ik niet de enige ben die er niet zo heel veel meer van snapt. We kunnen deze kwestie nu niet meer uitvoerig gaan behandelen, maar ik vraag me wel af, of de uitdrukking ‘buiten verantwoordelijkheid van de bisschop’ niet van de bisschop is uitgegaan as reactie op de houding van de gemeenten die gesteld hebben dat zij niet meer met de bisschop in zee wilden en dus, omdat hij er in feite niets aan kon doen. Natuurlijk kan men zeggen dat de kritische gemeenten niet gezegd hebben dat de bisschop ten onrechte bisschop is, maar hebben zij de bisschop, niet als persoon, maar in zijn functie als herder in de kerk van Nederland in zijn waarde gelaten? Dan ben ik benieuwd wat men moet doen om daartegen te zondigen. Dit laatste is misschien erg vierkant gesteld, maar ik bedoel er mee te zeggen dat uitspraken als bovengenoemd geen opening maken voor een dialoog wanneer men niet duidelijk aangeeft wat ze betekenen. Hoe kunnen de bisschoppen de kwestie van de pluriformiteit ter rechter en ter linker zijde onderzoeken, wanneer voor ons gelovigen deze primaire vraag van kerkorde (en m.i. toch ook wel van theologie) blijft liggen? Er wordt in ons land kerkelijk heel wat geduwd en getrokken zonder dat de gelovigen er veel van beseffen. De geciteerde documenten geven zelf aan dat men zich in de kou voelt staan. Er zijn mensen genoeg die verlangen naar een beetje rust in de Nederlandse kerkprovincie, naar een beetje geloofsgemeenschap, graag in pluriformiteit, als de bisschoppen maar duidelijk maken hoe dat kan. Eén in gezamenlijk beleven, in schakeringen en nuances, maar wel één. Mogen de bisschoppen toch de weg vinden om de kernvragen aan te pakken, opdat wij uit de polarisatie raken, waarin men op zijn eigen standpunt blijft staan tegenover de anderen, en komen tot een echte pluriformiteit als kerkgemeenschap. |
|