Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 963]
| |||||||
(Groot)-stad tegen (kleine) mens
| |||||||
Laat-industriële stadsdynamiekDe laat-industriële samenleving kenmerkt zich door een hyper-expansieve tertiaire sector. Met tertiaire sector bedoelen we dan vooral de diensten noodzakelijk bij het (industrieel) produktieproces: organisatie, distributie en de daarvan afgeleide activiteiten zoals transport-, bank-, verzekeringswezen, informatieverwerking, enz....Ga naar voetnoot1 De stijging van de arbeidsproduktiviteit gedurende heel de industriële fase van de liberaal-kapitalistische economie heeft de expansie van die tertiaire sector mogelijk én noodzakelijk gemaakt. De toenemende levensstandaard van de industrie-arbeiders werkte een discrepantie in de hand tussen hun statusaspiraties en het soort arbeid dat zij verrichtten. Deze discrepantie | |||||||
[pagina 964]
| |||||||
bevorderde op haar beurt de tendens (en ook de effectieve realisatie ervan) om weg te vluchten uit die arbeidsplaatsen, waarvan de financiële vergoeding het sociale ongenoegen, de geringschatting of het gebrek aan status niet kon compenseren. Deze vlucht dreef de arbeiders naar hoger geschoolde jobs en sociaal meer gewaardeerde taken in de tertiaire sector. Aanvankelijk beantwoordden deze verschuivingen in de tewerkstelling aan de nood van de industriële produktie (op elk niveau van het transformatieproces): aan betere organisatie- en distributievoorzieningen. Betere organisatie doet inderdaad de arbeidsproduktiviteit (d.i. de produktie per arbeider) stijgen. Georganiseerde distributie stimuleert de afzet, waardoor er meer inkomsten voor produktie- en produktiviteitsverbetering beschikbaar komen. Deze hogere produktiviteit per arbeider wordt gedeeltelijk omgezet in een hoger reëel loon, waardoor ook de levensstandaard stijgt en de drang naar betere jobs met hogere scholingseisen (in het industrieel produktieproces of in de tertiaire sector) groeit. Zo ontstaat een kettingreactie die de dienstensector steeds verder doet uitdijen.Ga naar voetnoot2 Een complement van deze evolutie is de kapitaalaccumulatie in de tertiaire sfeer. Om de distributie en de organisatie gestalte te geven, moet een infrastructuur met informatie- en vervoerkanalen worden uitgebouwd. Deze infrastructuur van organisatie en distributie (distributienetten met bijbehorend bank-, verzekerings-, transportwezen...) moet beantwoorden aan een aantal efficiëntiecriteria zoals centralisatie en coördinatie. Aan deze criteria kan het best worden voldaan in de (groot)stad: daar zijn reeds diensten gevestigd op kleine afstand van elkaar, daar liggen reeds verkeersen informatiekanalen ter beschikking; daar is dus reeds een minimum aan centralisatie en coördinatie aanwezig voor de uitbouw van de nieuwe diensteninfrastructuur. Voor dit nieuwe-gebouwen-en-wegen arsenaal moet er dus grond vrijkomen binnen de stad. Dat nu de stadsgrond precies voor handels- en administratiecomplexen bestemd wordt en niet voor de aanleg van prettig leefbare wijken is helemaal geen toeval: voor promotors en gemeentebesturen brengt het eerste veel meer op. De klantenondememingen of openbare instellingen die de nieuwe gebouwen zullen betrekken, zijn immers de (nieuwe) kapitaalbezitters. Goedkope woningen worden vooral gevraagd door arbeiders en kleine bedienden, oude mensen, vreemdelingen... Zij bezitten geen kapitaal en zijn op de immobiliënmarkt zo marginaal dat ze zelfs niet kunnen verhinderen dat hun eigen woning, hun eigen buurt worden platgewalst en dat de winstgevende diensteninfrastructuur zich precies op de grondvesten van hun | |||||||
[pagina 965]
| |||||||
vroegere woning gaat inplanten. De houding van de politici is hierbij volkomen ondubbelzinnig: dat de gebruikte grond ontnomen werd aan volksbuurten of goedkope woningbouw is voor hen bijzaak. Want je gaat toch niet investeren in volkswoningen, terwijl alternatieve beleggingen zoveel méér opleveren? Bovendien bouwen de gemeente- of stadsbesturen toch óók woningen: appartementen voor de ambtenaren en bedienden die in de administratieve centra komen werken. Maar die verkiezen buiten de stad te wonen en te pendelen. Voor de oorspronkelijke bewoners van de vernielde wijken zijn de meeste nieuwgebouwde appartementen dan ook te duur. In Rome bij voorbeeld liep een dergelijk woningbeleid uit op een weergaloze chaos: wegens de hoge huurprijs bleven bijna 40.000 appartementen leegstaan, terwijl de bidonvilles zich in de buitenwijken angstwekkend uitbreidden. Heel wat particulieren hebben dan maar op verboden terreinen woningen gebouwd, waaraan de meest elementaire voorzieningen voor hygiëne en veiligheid ontbreken. Apotheken, scholen, openbaar vervoer zijn er onbestaand.Ga naar voetnoot3 Andere (Westeuropese) grootsteden kennen dezelfde chaos. Met hun asociaal huisvestingsbeleid negeren de verantwoordelijke stadsautoriteiten het recht op goede woningen voor de arbeiders die nog niet door de mobiliteitsmaling gegrepen zijn. Het zijn die arbeiders die de vuile, laagbetaalde jobs nog wél willen doen en zo de continuïteit in het produktieproces verder mogelijk maken. Deze arbeiders zijn in West-Europa voor een groot deel vreemdelingen (bepaalde categorieën jobs stellen meer dan 50% vreemdelingen tewerk).Ga naar voetnoot4 Precies deze mensen komen terecht in de huizen die de fabrieksbazen tijdens de industriële fase van de liberaal-kapitalistische maatschappij aan hun arbeiders (het industrieel subproletariaat) toegewezen hadden. Hun huizen zijn het die moeten wijken voor Manhattanplannen en consorten. Zoeken ze nieuwe huisvesting tegen dezelfde voorwaarden, dan belanden ze opnieuw in een wijk met verwaarloosde woningen. Tot de volgende stadsvernieuwing hen ook daaruit verdrijft. | |||||||
Het ManhattanplanEen voorbeeld van zo'n stadsvernieuwingsproject is het Manhattanplan voor de Brusselse Noordwijk. Die Noordwijk ligt op de gemeenten Sint-Joost-ten-Node, Schaarbeek en Brussel. Ze wordt begrensd door de kleine Ring, het Noordstation en het kanaal Brussel-Willebroek. Het plan is ontworpen door Structuren, een groep van stedebouwkundigen en architecten. | |||||||
[pagina 966]
| |||||||
Het berust op drie beginselen:
In het totaal zijn 80 buildings tussen 18 en 162 meter hoog gepland; 11 overschrijden de 100 meter. Brussel wil 54 torens bouwen, Sint-Joost-ten-Node 18 en Schaarbeek 8 (waaronder de hoogste van 162 m.). Er zijn in het project 5.350 woningen voorzien voor 13.500 mensen. Cijfers over tewerkstelling variëren van 20.000 tot 125.000 te creëren arbeidsplaatsen. Volgens dhr. Monsch, die een officiële studie voor het Manhattanplan heeft gemaakt, zouden er in 1974 175.000 mensen in de woonwijk ‘wonen, werken of zaken komen doen’. In de slotfase zouden het er 475.000 worden! Het Manhattanplan vormt een geheel beschreven in de afzonderlijke Bijzondere Plannen van Aanleg - één per gemeente. De drie BPA's zijn bekrachtigd bij Koninklijk Besluit op 17 februari 1967. Anno 1975 is de voltooiing van het plan nog niet in zicht. Steeds opnieuw heeft Paul Vanden Boeynants - de grote bezieler van het plan - de onderneming nieuw (vooral financieel) leven weten in te blazen. Brussel kwam reeds klaar met 2 World Trade Center Torens, de Lakense Haard, het Harmoniecomplex en een Amelinckxtoren op de Helihaven. Van de Schaarbeekse Noordwijk zijn alleen 2 Amelinckxbuildings in opbouw. Sint-Joost-ten-Node heeft de oudste Noordwijkers op zijn grondgebied staan: het Internationaal Rogiercentrum en het Manhattan Center (o.a. Sheraton en Lendihotel). De werken aan het Internationaal Communicatiecentrum - juist voor het Noordstation - gaan verder. Er wordt ook hard gewerkt aan de 2 invalswegen. De nieuwe wijkschool Sint-Rochus (op Brussels grondgebied) heeft onlangs haar deuren geopend.Ga naar voetnoot5 Van de aangekondigde - op een ‘officiële’ studie gebaseerde - spectaculaire werkgelegenheid komt niet veel terecht: einde 1974 wonen en werken in de Manhattanwijk iets meer dan 5.000 mensen. Stel daar tegenover de 11.000 oorspronkelijke bewoners die sinds 1967 uit hun huizen verdreven | |||||||
[pagina 967]
| |||||||
zijn. Van deze groep zullen er ruw geschat nauwelijks 2.000 opnieuw in de wijk worden gehuisvest. | |||||||
De val van het Manhattan CenterVan de ‘nieuwe’ Noordwijk is de Ten Noodse de oudste. Door haar als voorbeeld voor het Noordwijkdrama te nemen lopen we misschien het gevaar de problemen te relativeren. Want vooreerst zijn de huisvestingsproblemen in Sint-Joost niet zo groot. En ten tweede - zou men kunnen beweren - zal het failliet van een aantal investeerders in het Manhattan Center de verdere bouwwoede wel afkoelen. De feiten zullen echter de omvang van het probleem wel aantonen. De bouw van het Internationaal Rogiercentrum geeft het startsein voor de vernieuwing van de Ten Noodse Noordwijk. De gemeenteraad onder voorzitterschap van G. Cudell (PSB) is enthousiast over verdere projecten. Kort na de goedkeuring van het BPA heeft de groep Structuren (cfr. supra) reeds plannen voor de bouw van het Manhattan Center. Het zal er F-vormig uitzien en 3 torens omvatten: een hotel ‘van hoge standing’, een luxe-hotel en een complex met luxueuze appartementen en kantoren. Wanneer de NV Manhattan Center met financieringsmoeilijkheden te kampen krijgt, snelt de gemeente Sint-Joost te hulp. Ze gaat bij de staat een lening aan van 830 miljoen fr.: om zelf de bouwkosten van het hotel ‘met hoge standing’ te kunnen dragen - of hoe een particuliere onderneming zonder de minste sociale doelstelling door een socialistische burgemeester met staatsgeld gered wordt! De burgemeester gaat nog verder. Hij geeft het hotel van hoge standing in erfpacht aan de Zwitserse promotor L. Lévy. De condities van deze overeenkomst vallen voor de Zwitser enorm voordelig uit. Zo bedraagt de erfpacht na 30 jaar nog slechts 1.000 fr. Als de Zwitserse financier ook nog de grond te koop krijgt voor 117 miljoen fr., terwijl de erfpacht bovendien nog enkel op het hotel gaat rusten, is voor de oppositie de maat vol. Zij reageert dan ook heftig: ‘Hoe kan de gemeente voor 117 miljoen een terrein verkopen dat haar 6 jaar voordien 146 miljoen heeft gekost?’ Maar het schepencollege doet alsof zijn neus bloedt en zwijgt. Ondertussen ziet L. Lévy de kans schoon om een flinke winst te slaan uit het doorverhuren van het ‘grand chic’ hotel aan de Amerikaanse Sheraton-hotelketen (filiaal van ITT). Op 7 februari 1975 worden de 6 vennootschappen die de exploitatie van de hotels en de aanverwante dienstbedrijven op zich genomen hadden, door de Rechtbank van Koophandel te Brussel failliet verklaard. Onder hen de NV Bernard Lévy Delec, de NV Manhattan Center en de NV Lendi Hotel die het hotel in de tweede toren uitbaat. Belangrijke schuldeisers zijn de ‘Grand Hotel Cosmopolite’ (eigenaar van de Lenditoren), de Gene- | |||||||
[pagina 968]
| |||||||
rale Bankmaatschappij, de Chemins de Fer et Entreprises, l'Ecluse, de gemeente Sint-Joost-ten-Node, de fiscus en de Rijksmaatschappelijke Zekerheid.Ga naar voetnoot6 Wie nu zou menen dat L. Lévy zo maar de financiële dupe van dit spel wordt, heeft het mis. Zijn advocaten zijn al begonnen met te stellen dat, indien het failliet van hun cliënt niet bewezen wordt, hijzelf alle eventuele rechten zal afwijzen. Wat deze rechten betreft, moet hier in de eerste plaats verwezen worden naar de erfpacht voor de gronden waarop het Manhattan Center gebouwd is en die tot zijn eigendom behoren (cfr. supra). En zelfs indien zo'n kerel failliet gaat, beschikt hij doorgaans nog over voldoende reserves in Zwitserland. In die zin zou het voor de curatoren wellicht de moeite lonen heel nauwkeurig na te pluizen wie de Zwitserse schuldeisers zijn die nog vorderingen tegenover L. Lévy hebben.Ga naar voetnoot7 | |||||||
De bewoners in de kouDe eerste onteigeningen en afbraken voor het Manhattanplan in dit deel van de wijk dateren van de periode 1968-1970. Sinds 1974 gaan ze onverpoosd verder. De meeste uitgedreven gezinnen worden opnieuw gehuisvest in oude verwaarloosde woningen. Toch hadden er heel wat moeilijkheden om een ander onderdak te vinden. Een bekend geval is dat van het Marokkaans gezin B. dat sinds 1971 op zoek was naar een huis en pas in oktober 1974 een behoorlijke, goedkope woning toegewezen kreeg. Kenmerkend voor dit en vele andere gevallen zijn de touwtrekkerijen tussen de Brusselse agglomeratieraad en de gemeente Sint-Joost-ten-Node: eindeloze bevoegdheidsbetwistingen tussen administratie en politici waarvan de mensen zelf de speelbal worden. De nood aan goedkope vervangingswoningen, ruim genoeg om kinderrijke vreemdelingengezinnen te herbergen, is sinds de eerste slopingen steeds groot geweest. Het tegen-plan van de A.R.A.U. (Atelier de Recherche et d'Action Urbaines) zoekt naar een oplossing hiervoor. De grondideeën van dit tegen-plan zijn: het opgeven van de 2 invalswegen, de verbetering en uitbreiding van de bestaande huizenblokken door aanleg van nieuwe parken en een groengordel tegenover de Willebroekse Kaai. De reeds opgetrokken torengebouwen zouden behouden blijven. De A.R.A.U. voorziet de braakliggende terreinen gedeeltelijk voor een zakencentrum, maar het wil dit tot kleinere afmetingen terugbrengen, zodat het een geïntegreerd geheel kan vormen met de huizenblokken errond (op cit., p. 22).Ga naar voetnoot8 Een ander (beperkter) alternatief wijkplan komt van de buurtgemeenschap Anawim. Deze gemeenschap heeft vooral de bedoeling oude woningen | |||||||
[pagina 969]
| |||||||
weer bewoonbaar te maken. Bij wijze van voorbeeld vergelijkt ze de mogelijke alternatieven voor het nuttig gebruik van een oppervlakte van 6.000 vierkante meter: de ruimte van een huizenblok begrensd door 4 straten. Ze verkiest de modernisering van bestaande huizenblokken boven de bouw van 2 buildings op deze oppervlakte. De argumenten die ze daarvoor aanhaalt, berusten op een studie van architect J. Bredo. Het opknappen van de bestaande woningen heeft heel wat voor op de bulldozer-met-nieuwbouw aanpak: een gemeenschappelijke tuin omringd door huizen die veiligheid voor de kinderen en beschutting tegen de wind bieden. De huizen hebben slechts 3 verdiepingen, waar de gemiddelde woontoren er 9 heeft. Een opgeknapt huizenblok zou 506 personen opnieuw kunnen huisvesten (slechts 441 in een toren). In de gerestaureerde appartementen zou de nuttige oppervlakte 96,63 vierkante meter beslaan (tegen 76,30 in een nieuwbouw-appartement). Zelfs met een kinderkamer méér ligt de bouwprijs van het gerestaureerde (en comfortabele!) appartement veel lager: 1.900 tot 4.000 fr. per vierkante meter bewoonbare oppervlakte tegen 6.000 tot 8.000 fr. voor de nieuwbouwwoningen.Ga naar voetnoot9 Zowel het A.R.A.U.- als het Anawim-alternatief zijn degelijk gefundeerde ontwerpen - in elk geval betrouwbaarder dan de reeds geciteerde officiële cijfers. De plannen waren des te realistischer daar de bestaande woningen helemaal niet afgeleefd of bouwvallig waren en heel goed gerestaureerd konden worden. Dat werd trouwens bevestigd door de weigering van het Bestuur van de Huisvesting (Ministerie van Openbare Werken) kort voor de goedkeuring van het Manhattanplan, om deze huizen in de 3 gemeenten onbewoonbaar te verklaren. Maar voor de Noordwijk zullen de tegenplannen een utopie blijven. Zowel de betrokken burgemeesters als het Ministerie van Openbare Werken hebben de plannen naast zich neergelegd. De meeste huizen zijn dan ook reeds platgewalst. | |||||||
Brussel: dode democratieDe plaatselijke bevolking van de Noordwijk - geanimeerd door de wijkwerkers - heeft bij de respectieve gemeentebesturen steeds tevergeefs aangeklopt. Want voor een sociale huisvestingspolitiek hebben die heren en dames geen tijd: een dergelijke politiek strookt niet met hun financiële belangen. Die financiële belangen dienen ze het best door ervoor te zorgen dat de ontruiming van de gronden zo efficiënt mogelijk geschiedt. Daarom is inspraak van de bevolking uit den boze. Om de dan toch bestaande | |||||||
[pagina 970]
| |||||||
eisen tot inspraak te ontmoedigen gebruikt de overheid een drievoudige strategie:
Hoe het overheidsbeleid zich in Brussel in de komende jaren zal manifesteren, blijft een open vraag. Enerzijds lijkt voor een aantal politici - ook voor dhr. Vanden Boeynants - de hoera-periode nu wel voorbij. Maar an- | |||||||
[pagina 971]
| |||||||
derzijds blijft (en groeit?) het onontwarbare net van 76 bestuursorganen die op een of andere wijze bevoegdheid hebben in Brussel: een absoluut wereldrecord! De bevoegdheidsbetwistingen stapelen zich op. De verwarring stijgt ten top. Vooral de respectieve bevoegdheden van gemeenten, agglomeratieraad en gewest zijn niet afgelijnd. Deze verwarring werd in het verleden door de promotors handig uitgebuit. Het vermoeden dat ze deze opportunistische weg ook in de toekomst zullen volgen, blijft bestaan, zodat het einde van deze chaotische urbanisatiepolitiek nog lang niet in zicht is. |
|