| |
| |
| |
De Franse kernmacht maakt een Westeuropese vuist
Henry M. Buntinx
Er zijn Westeuropeanen die het ervan op hun heupen krijgen dat zij onder de Amerikaanse atoomparaplu zitten. Maar hun protesten kunnen in de praktijk weinig uithalen. Nucleaire afhankelijkheid is met name geen kwestie van willen of niet willen: het gaat om een feitelijke toestand waar men in geen enkel opzicht onderuit kan. Dat is nu eenmaal het gevolg van de onafwendbare, ijzeren wetmatigheden van de nucleair-strategische feitelijkheid. Als een magneet trekt het kernwapen de landen naar zich toe, die geografisch tussen de potentiële nucleaire opponenten zijn gelegen. Het kernwapen kent geen nationale begrenzingen; zijn planetaire actieradius is het gevolg van de wel biezondere technologie. Hij die daar louter voluntaristisch tegenin wil gaan, begrijpt niet waarover het gaat.
Thans worden de protesterenden, over wie wij het daarnet hadden, nog eens extra tegen de haren in gestreken: langzaam maar zeker en zonder dat de meeste Westeuropeanen het blijkbaar merken, breidt zich nu ook de Franse atoomparaplu boven hun hoofden uit. Duidelijker uitgedrukt: de Westeuropeanen krijgen niet enkel een stuk van het Franse atoomschild gratis en ongevraagd voor de neus geduwd maar bovendien komen zij ook nog eens in het Franse nucleaire schootsveld te liggen. Hier hebben wij opnieuw te doen met een situatie die niet kan worden afgewend. Het Franse kernwapen maakt in de feiten irreversibel wat alle EEG-conferenties nog niet hebben gepresteerd: een vorm van intern wederzijdse Westeuropese afhankelijkheid. Merkwaardigerwijze herhaalt zich nu op het nucleaire niveau wat wij in de 30-er jaren op het conventionele vlak hebben gekend. Toen heeft bv. België hopeloos getracht door het voeren van een neutraal buitenlands beleid buiten het schootsveld van Anglo-Fransen en Duitsers te blijven. De Belgische neutraliteitspolitiek - afgezien van de mogelijke politieke mèrites - werd een maat voor niets omdat men de ogen sloot voor de onvermijdelijke implicaties van de militiare strategie. Die implicaties dwongen België in een situatie waarin het politiek-voluntaristisch niet wilde terechtkomen. En wel omdat het zijn politiek niet had gericht naar de vereisten van de geostrategie. Een land dat nu eenmaal het geografische glacis is van anderen, is niet absoluut vrij in het kiezen van zijn buitenlands beleid. In een dergelijke situatie kan oorlog maar worden
| |
| |
voorkomen ofwel door het construeren van een zo precies mogelijk machtsevenwicht ofwel door volledige ontwapening.
| |
Formidabele ‘démarche’ om frustraties weg te werken
Toen de politieke zetbazen van de Vierde Republiek maar al te graag de macht overdroegen aan De Gaulle had deze pakweg drie doeleinden op het oog. Hij wilde de Franse strategie een richting geven die haar moest redden van het gevaar binnen het westers bondgenootschap en een tweederangsrol te blijven spelen. De checks die de Vierde Republiek op het stuk van nucleaire research had bij mekaar geschraapt, zou De Gaulle onmiddellijk laten verzilveren door werk te maken van de produktie van kernladingen en hun transportmogelijkheden. Ten derde was er het netelig probleem van de mentaliteit binnen het Franse leger. Dat leger stond op het punt door de knieën te gaan onder de druk van de opgestapelde ontgoocheling in Indochina en Algerije, maar er was ook de neiging om zich als onafhankelijke politieke entiteit buiten de natie op te stellen.
Om te kunnen beoordelen in welke mate De Gaulle in zijn opzet geslaagd is, moeten zijn doelstellingen van 1958 worden geconfronteerd met de huidige stand van zaken van de Franse buitenlandse- en defensiepolitiek alsook met het waarschijnlijke politieke en strategische ‘environment’ van de komende jaren. Tot zowat 1959 was het Franse strategische denken het resultaat van de NATO-doctrine en van de contingente internationale spanningen. De Vierde Republiek was voorstander van enge bindingen met de USA maar koesterde parallel daarmee nucleaire aspiraties. Dat belette niet dat de Amerikanen de Fransen duchtig op hun nummer zetten toen hun parlement de Europese Defensie Gemeenschap verwierp. De Fransen hebben nooit een oplossing kunnen vinden voor een situatie waarin zij enerzijds bepaalde banden met de NATO willen behouden en anderzijds een eigen kernmacht wensen uit te bouwen. De Gaulle zou enkele van die moeilijkheden schijnbaar uit de weg kunnen ruimen, maar niettemin bleven zij in subtiele vorm toch verder bestaan. Met het aantreden van De Gaulle geloofden velen dat het evenwicht binnen de Frans-Amerikaanse verhoudingen zou worden bereikt. De kernmacht werd beschouwd als het middel om zich t.o.v. de USA op te trekken.
Aanvankelijk stelde De Gaulle zich de opbouw van die kernmacht nogal optimistisch voor. Hij wilde dat instrument relatief vlug in handen hebben en was zelfs bereid in de USA bestellingen te plaatsen. Men geloofde dat de Fransen in Washington dezelfde voorrechten zouden genieten als de Britten. Maar Parijs kreeg het deksel op de neus. Als gevolg daarvan ging Frankrijk zich binnen de westerse context geïsoleerd opstellen. En zoals dat gewoonlijk gebeurt met geïsoleerden en neutralen, zij zien het gevaar voor hun externe veiligheid niet van één kant komen maar wel vanuit alle
| |
| |
richtingen. Als gevolg daarvan zou de Franse strategie het principe van de globale bedreiging gaan aankleven. Op het nucleaire vlak werd de Franse strategie uiterst behoedzaam en autarktisch. Het neologisme défense tous azimuths werd gelanceerd. Globalisering van de bedreiging kan betekenen dat alle andere staten mogelijke vijanden zijn maar het kan evenzeer beduiden dat de enig mogelijke vijand zijn actiemogelijkheden naar alle windstreken heeft uitgebreid. Hiermee hangt samen wat wij bedoelen met het europeaniseren van de Franse kernmacht: naarmate Parijs vindt dat de bedreiging kan komen vanuit alle windstreken, komen meer en meer buurlanden in het schootsveld van de Fransen te liggen.
De Franse beslissing van 1966 om zich terug te trekken uit de militaire componente van de NATO is een goede illustratie van wat er aan de hand was. De royale financiële bedragen die de kernmacht toebedeeld kreeg, dreigden de conventionele bewapening - en dus de bijdrage tot de NATO - tot onder de maat terug te schroeven. De NATO werd als een belemmering voor de uitbouw van de kernmacht beschouwd. En dat leidde op zijn beurt tot het sterker beklemtonen van de Westeuropese politiek. Paradoxalerwijze bleef Parijs de overige NATO-partners aanraden toch maar hun conventionele bijdrage tot de Alliantie op peil te houden. Wat de Fransen uit geldgebrek niet konden doen, schoven zij hun Westeuropese partners en buren op de hals. Daarvan profiteerde Parijs tweemaal. Een eerste keer doordat het met gerust gemoed de eigen conventionele strijdkrachten ietwat kon verwaarlozen en een tweede maal doordat het op kosten van de overige NATO-partners een eigengereide defensiepolitiek kon voeren buiten de NATO. Frankrijk hees zich langs de hiërarchische ladder van het internationale prestige op dankzij de Westeuropeanen en de Amerikanen.
De Fransen begonnen aan de uitbouw van hun kernmacht met de mentaliteit van de militaire politiek van de vooroorlogse jaren. Het ging volgens de historische traditie van de School van Foch van zowat 60 jaar geleden: élan en vrijheid van actie. Daarin lag de gaullistische defensiepolitiek van de eerste jaren: een kleine maar efficiënte kernmacht die offensief gericht is en functioneert binnen het nationaal diplomatiek kader van de grootst mogelijke onafhankelijkheid. Die theorie kon niet verticaal overeind worden gehouden. Tussen 1966 en 1969 greep er een complex proces van strategische aanpassing plaats. De défense tous azimuths moest worden ingekapseld in het evenwicht tussen de beide supermachten. De Fransen meenden te ontdekken dat de nucleaire arsenalen van de twee supermachten dermate parallel werden uitgebouwd - in kwantiteit en kwaliteit -, dat dit noodgedwongen moest leiden tot neutralisering van hun functies van afschrikking en defensie. Het gaat dus om de bekende patsituatie. De afschrikking is flink op weg volkomen stabiel te worden - aldus de Fransen - en zoiets leidt tot onbruikbaarheid. Beide supermachten zouden met
| |
| |
quasi zekerheid het gedrag van hun opponent kunnen vooruitzien. Die situatie vinden de Fransen niet deugdelijk. De nucleaire afschrikking is volgens de Fransen niet gediend met zekerheid omtrent het gedrag van de opponent; er zou veeleer een factor onzekerheid moeten worden binnengebracht in de nucleaire verhouding tussen beide. Een honkvaste patsituatie kan het uitbreken van een nucleaire oorlog verhinderen maar de kansen op conventionele conflicten worden er proportioneel door vergroot hetgeen dan via escalatie toch weer tot een kernoorlog zou kunnen leiden. De Franse kernmacht wordt binnen de context van de verhouding der supermachten zelf niet beroerd. De bewegingsvrijheid van een kernmacht van tweede orde, zoals de Franse, wordt er zelfs enigszins door vergroot. Zodat wij in Europa tot een situatie komen waarin conventionele oorlogen mogelijk blijven terwijl nucleaire conflicten niet helemaal zijn uitgesloten; niet omdat zoiets op initiatief van de supermachten zou kunnen ontstaan maar wel als gevolg van Franse beslissingen. Moskou kan er vast van op aan dat de USA in Europa geen nucleair conflict willen uitlokken. Maar als de Sovjets bedenken dat Parijs over een kernmacht beschikt en bovendien politiek lid blijft van de NATO (hetgeen impliceert dat de Fransen bij een Europees conflict vrijwel zeker de kant van de USA zouden kiezen) dan liggen de zaken voor de Kremlinleiders niet meer zo eenvoudig. Het element van onzekerheid ligt er immers in dat men van tevoren niet weet op welke wijze Frankrijk precies zal reageren wanneer het meent dat zìjn vitale belangen op het spel staan. Vervolgens zou Frankrijk zowat als catalysator kunnen fungeren en de US-kernmacht verplichten tussenbeide te komen.
In 1969 maakte het Franse denken een nieuwe zwenking. De theorie werd aangepast aan de nieuwe kernwapens die voor de 70-er jaren op het programma stonden. De nieuwe doctrine Fourquet zou rekening moeten houden met het uitbreiden van het tuigenregister tot raketten, atoomonderzeeërs en de kleinere nucleaire ladingen voor tactisch gebruik op het slagveld. Frankrijk zou op de gesofisticeerde toer gaan. Vooreerst zou blijken dat de doctrine Fourquet afstapte van de vroegere theorie van het ‘alles of niets’. Deze laatste theorie kwam nagenoeg overeen met die van de massive retaliation die de USA onder Eisenhower en Foster Dulles hadden geïntroduceerd, maar welke in 1961 door Mc Namara werd afgeschreven en vervangen door het bekende flexible response. Massive retaliation kwam neer op het inzetten van de ganse kernmacht van zodra de opponent agressie pleegt, hoe klein die agressie dan ook mag zijn. Een dergelijke theorie vonden de Amerikanen gepast op een ogenblik dat de USA een nucleaire overmacht bezaten. Het is een doctrine die past bij een kernmacht die slechts beschikt over een rudimentair en primitief kernwapen, gewoonlijk bestaande uit enkele atoombommen die per vliegtuig moeten worden vervoerd. Tot het offensieve karakter van een dergelijke strategie hoort dat
| |
| |
die primitieve kernmacht uiterst kwetsbaar is en zo te zeggen de eerste slag moet slaan om er zeker van te zijn dat men een goed verdedigde vijand schade kan toebrengen. Kortom: het is de strategie van de nucleair armen onder de kernmachten. Dat blijkt uit de ervaring, dat zowel de USA, de Sovjet-Unie, Frankrijk als China dit stadium hebben moeten doormaken. Ermee verbonden is het geloof dat nucleaire vuurkracht de mankementen van de conventionele strijdkrachten kan rechttrekken. Massive retaliation is echter weinig geloofwaardig in de ogen van een tegenstander. Welke kernmacht zou het in haar hoofd halen de nucleaire hel over de wereld los te laten omdat een tegenstrever haar lichtjes op de tenen heeft getrapt? Waar ligt de grens tussen een kleine en een grote agressie?
Het afstappen van de Fransen van het ‘alles of niets’ had te maken met het feit dat de Franse kernmacht zich geleidelijk aan kwantitatief en kwalitatief uitbreidde. Het doel bleef: op elk ogenblik in staat te zijn een potentiële tegenstander een hoeveelheid schade toe te brengen die hij voor zichzelf onaanvaardbaar hoog acht. Het kernwapen van de Fransen moest dus worden gericht op de steden en de industriële infrastructuur van de mogelijke tegenstander. Die zgn. counter-value opvatting paste overigens bij de primitieve en ‘lompe’ kernmacht die de Fransen tot voor kort hadden. Een kleine kernmacht bestaande uit vrij onnauwkeurige tuigen bedoeld om grote steden en infrastructurele complexen te treffen, kan de tegenstander meer in de war brengen dan een waaier precieze kernwapens die selectiever tegen vijandelijke wapensystemen worden ingezet (counter-force). Van een lomp, onnauwkeurig kernwapen wordt doorgaans verwacht dat de eigenaar het op een meer paniekerige manier gaat gebruiken terwijl hij die over precieze kernwapens beschikt, geacht wordt ‘redelijker en meer berekend’ te werk te gaan.
Na 1969 zou de Franse kernstrategie evolueren van een soort Maginot-mentaliteit-in-averechtse-zin (uitgedrukt in het tous azimuths) tot een doctrine die sterker zou gaan aanleunen bij die van de NATO. Men ging in Frankrijk spreken van de dissuasion graduée. Het ‘assortiment’ kernwapens moet ruim genoeg zijn om evenredig te kunnen antwoorden op de diverse vormen van agressie. Pas dan wordt nucleaire dreiging opnieuw geloofwaardig in de ogen van eventuele tegenstanders. Frankrijk kon die stap zetten omdat het programma van diversificatie van kerntuigen inmiddels goed op de rails zat. De eerste onderzeeërs zijn operationeel; in de Provence werden de eerste batterijen middellange raketten opgesteld en in 1974 werden de eerste kernladingen voor tactisch gebruik bij lucht- en landmacht ingeschakeld. Meteen verdween ook grotendeels het minderwaardigheidscomplex t.o.v. de twee supermachten. De stroeve houding tegenover de USA werd milder en de betrekkingen met de NATO verbeterden.
| |
| |
| |
Hoe scherp is het zwaard?
Aanvankelijk werden nogal wat grapjes gemaakt over de Franse plannen om de kernmacht gelijke tred te doen houden met de technologische vooruitgang. De Gaulle werd uitgekreten voor hooghartige revanchist die het middel meende te hebben gevonden om weer wraak te nemen voor de jarenlange vernedering door de USA en de Britten. Deskundigen voorspelden dat de Franse kernmacht nooit enige gebruikswaarde zou verkrijgen.
Aanvankelijk had de Franse kernmacht slechts marginale waarde. Maar Parijs slaagde er toch in de nodige fondsen en de technologische know-how bijeen te brengen om het programma uit te voeren. En zij zijn er inderdaad in geslaagd een levensgevaarlijk instrument te construeren. Het is vooral de kwalitatieve perfectionering van de Franse kernmacht die opvalt. Met als gevolg dat de buurlanden allerhande constructies uitdenken om de Franse autonomie over het kernwapen ietwat in te binden. Het wemelt van voorstellen: een Brits-Franse kernpool, een Westeuropese kernmacht, een communautaire militaire politiek binnen de EEG, een Westeuropese nucleaire caucus binnen de NATO en ga zo maar door. Dit alles bewijst dat de Westeuropese buurlanden de Franse kernmacht meer en meer au sérieux gaan nemen. Ergens voelt men aan dat de zich steeds uitbreidende Franse kernmacht niet uit de Westeuropese context is weg te krijgen. Frankrijk zal altijd en overal zijn kernmacht met zich meebrengen wanneer het toetreedt tot de een of andere Westeuropese organisatie.
Ook de supermachten kunnen niet langer misprijzend neerkijken op de Franse kernmacht. Toen de Franse Defensieminister Debré in juli 1972 Washington bezocht, werd hem verteld dat een groep Amerikaanse experts bezig was het probleem van de Franse kernmacht te herzien in het kader van de gewijzigde omstandigheden. Debré's opvolger Galley kreeg in 1973 van Nixon te horen dat de USA voortaan de Franse kernmacht erkende als een instrument waarmee in de internationale context rekening moet worden gehouden. De Amerikanen hebben echter hun waardering voor de Franse kernmacht niet uitgebazuind. En daarvoor bestaat er een tactische reden: men wil vermijden dat de Sovjets dit punt zouden te baat nemen om binnen de SALT-besprekingen het begrip ‘pariteit’ opnieuw te definiëren door de Franse kernmacht gewoon bij die van de USA op te tellen. Zoiets zou de USA in een moeilijk parket brengen omdat Washington niet de minste vat heeft op het Franse kernwapen en Parijs nog niet bereid is aan SALT-besprekingen deel te nemen.
Tot voor kort hadden de Sovjets niets dan misprijzen voor de Franse kernmacht. Liefst werd er zelfs niet over gesproken. Dat is enigszins te verklaren. De Sovjets hebben hun leerschool inzake nucleaire bewapening een aantal jaren na de Amerikanen aangevat. De knepen van het vak hebben
| |
| |
zij met ietwat vertraging onder de knie moeten krijgen. Dat verklaart waarom zij pas onlangs gingen suggereren dat ooit ook de Britse en Franse kernmachten bij de oost-west rekening moeten worden betrokken. Om Moskou dwars te zitten kunnen de westersen dan natuurlijk de kwestie China uitspelen, wel wetende dat de Sovjets vandaag evenmin vat hebben op Peking als Washington op Parijs. Maar hoe dan ook, duidelijk is toch dat de Sovjets de Franse kernmacht naar waarde beginnen te taxeren.
Dat doet nu ook de hele NATO en bloc. De nieuwe Atlantische Verklaring van Ottawa (juni 1974) stelt in art. 6 dat Frankrijk en Groot-Brittannië binnen de NATO elk een eigen nucleaire afschrikkingsrol spelen, die bijdraagt tot de versterking van de globale afschrikking, uitgaande van de NATO.
De Franse kernmacht heeft daarenboven geprofiteerd van gunstige omstandigheden. De jongste tijd hebben de beide supermachten onder elkaar een aantal akkoorden afgesloten die in de kaart van de Fransen speelden. Zo is er het verdrag over de beperking van antiballistische raketten (ABM). het akkoord over een plafond inzake kernkoptransporteurs en de wederzijdse belofte om ervoor te zorgen dat er tussen hen en derden geen kernconflicten uitbreken. Doordat de supermachten zichzelf beperkingen opleggen, vergroten zij de bewegingsvrijheid van de Fransen. Het ABM-akkoord vergroot met één klap de technologische en operationele waarde van de Franse kernmacht. Immers, doordat de supermachten hun gesofisticeerde actieve defensies tegen offensieve raketten vrijwillig inbinden, moeten de Fransen niet meer de tijd, het geld en de know-how opbrengen om zelf peperdure penetratietechnieken te realiseren die het de offensieve raketten moeten mogelijk maken door de actieve defensies heen te dringen. Doordat de supermachten grenzen stellen aan het kwantitatieve aspect van hun kernarsenalen, kan Frankrijk voortaan zijn aandacht concentreren op het kwalitatieve facet.
Het scherp van het Franse atoomzwaard is vooral merkbaar geworden nadat kwam vast te staan dat het desgevallend een tweede slag kan toebrengen. Dat betekent dat de Franse kernmacht een eerste aanvalsslag kan ondergaan en daarna nog in staat is te riposteren. Die mogelijkheid berust bij de drie operationele atoomonderzeeërs en bij de twee die nog op stapel staan. Het zijn instrumenten die alsnog de grootste onkwetsbaarheid bezitten. Zij opereren over miljoenen kubieke kilometers oceaanwater en bewegen zich in een milieu waarin ze voorlopig uiterst moeilijk opgespoord kunnen worden. Experten hebben uitgerekend dat met een totaal van zowat 200 megaton nucleaire springstof, waarvan de helft in de zee wordt gestationeerd, Frankrijk in staat is het op te nemen tegen een der supergroten. Daarmee wordt niet bedoeld dat Frankrijk de kans zou hebben als overwinnaar uit een conflict te voorschijn te komen, maar dat Parijs met een kernmacht van die grootte in staat is een supermacht af te schrikken.
| |
| |
Welnu, te oordelen naar de programma's die op het getouw staan, zal het niet lang meer duren voor Parijs over die 200 megaton beschikt.
Ook op het vlak van kerntuigen voor tactisch gebruik zit er vaart in. De miniaturisering tot mini-explosieven gaat onverstoord verder. Mini-kernkoppen zijn essentieel bestemd voor het slagveld. En daarom is hun perfectionering van zo een groot belang voor buurlanden zoals België e.a. Grotere nauwkeurigheid en mini-kalibers van kernladingen verkleinen de collaterale schade en maakt het mogelijk te discrimineren tussen de eigenlijke doelwitten en het onmiddellijke environment. Dat alles maakt het atoomzwaard uiteraard nog snediger. De keerzijde daarvan is echter dat de psychologische teugels, die iemand normaler wijze doen aarzelen om nucleair vuur te openen, opnieuw worden gevierd. Vooral wanneer men aanneemt - zoals de Fransen dat nog steeds doen - dat conventionele conflicten en oorlogshandelingen met mini-kernwapens niet noodzakelijk behoeven te escaleren tot all-out kernoorlogen. Buurlanden zoals België doen er goed aan te overwegen wat van dat alles de consequenties kunnen zijn, vooral wanneer men weet dat het kernwapen niet aan nationale grenzen gebonden is. Zoals verderop zal blijken, hebben de Fransen zelf die conclusies voor de buurlanden reeds getrokken. Zij komen er rond voor uit omdat zij weten dat het om conclusies gaat die onafwendbaar zijn, die m.a.w. noodgedwongen voortvloeien uit de nucleaire logica.
| |
Gijzelaars van Marianne
Wij hebben te zijnertijd aangestipt dat de vroegere Franse strategie van het ‘alles of niets’ België en de andere Westeuropese landen aan Frankrijk bond. De buurlanden werden als het ware strategisch het territoriale verlengstuk van Frankrijk. De Fourquet-doctrine zou nog verder gaan. Daardoor worden de buurlanden nog eens tactisch-nucleair afhankelijk van Parijs. Om het volle gewicht daarvan te begrijpen, moeten wij even luisteren naar wat de officiële Franse woordvoerder Fourquet daarover te vertellen heeft. Hij stelt zich bv. vragen als: ‘hoe moeten wij reageren op een begin van invasie in Westduitsland als onze NATO-partners niet bereid zijn meteen kernwapens aan te wenden?’ Of nog: ‘Leidt een doctrine van het soepele antwoord er niet toe dat de westerse regeringen gaan aarzelen en dat zij terugschrikken voor het besluit kernwapens aan te wenden met als gevolg dat zij de kans verkijken om de vijandelijke opmars te stuiten?’ Nieuw is dat Fourquet de conventionele strijdkrachten een grotere rol toebedeelt in het escalatieproces. Zij moeten dienen om de vijandelijke inzichten in de eerste fase te peilen en als overgangsstadium te fungeren tussen het gevecht met klassieke wapens en de aanwending van de nucleaire componente. De land- en luchtmacht wordt uitgerust met tactisch-nucleaire wapens: wat inhoudt dat de Fransen autonoom zouden uitmaken wanneer
| |
| |
die tactische wapens op het slachtveld worden aangewend. De NATO beschikt eveneens over tactisch-nucleaire wapens maar op dit stuk hebben België en de anderen nog een vinger in de pap. Zij hebben een stem in het kapittel van de Nuclear Planning Group; zij kunnen hun veto stellen tegen het gebruik van nucleaire wapens en worden ze eenmaal aangewend, dan hebben deze landen inspraak over het verloop van de operaties. Van dat alles is ten opzichte van de Franse tactisch-nucleaire wapens helemaal geen sprake. Men kan zich voorstellen dat deze situatie moeilijkheden kan meebrengen. In Westduitsland zijn immers ook Franse troepen gestationeerd die in tijd van oorlog de beschikking krijgen over tactisch-nucleaire wapens. Het is dus denkbaar dat daar twee strategieën elkaar zouden doorkruisen.
Fourquet stelt dat de conventionele troepen de inzichten van de vijand maar éénmaal met klassieke wapens moeten testen en dan nog slechts gedurende een korte periode. Alle daaropvolgende tests van de vijandelijke intenties zouden moeten gebeuren met tactisch-nucleaire wapens. Parijs zou dus op eigen houtje handelen wanneer de NATO niet mee wil. En dat al van op Westduits grondgebied. Hij houdt er rekening mee dat de overige NATO-partners zouden proberen Frankrijk te beletten de eigen strategie toe te passen door te verhinderen dat de Franse troepen contact krijgen met de vijand. In een dergelijk geval, aldus Fourquet, geldt de Franse afschrikking voor het Franse grondgebied. ‘Wij zullen toch trachten in voeling te blijven met de vijand en wel vanop een bepaalde afstand van onze landsgrenzen.’ Dat betekent: gaat de NATO op het stuk van het tactisch-nucleair vuur niet akkoord met Parijs en verhindert zij de Franse troepen op te rukken naar de frontlijn, dan wordt voor de Franse grenzen opnieuw de doctrine van het ‘alles of niets’ van kracht, waarbij die grenzen en de toegangsassen tot die grenzen als nucleair prikkeldraad fungeren. Tot die toegangsassen behoort natuurlijk ook België. Ons land zou automatisch het nucleaire slachtveld van de Fransen worden; en in mindere of meerdere mate ook de overige Westeuropese landen. Onze land- en luchtmachten lopen het gevaar gemengd te worden in nucleaire gevechten die zich vóór de Franse grenzen afspelen. Ook vormen ze zoiets als de feitelijke grondslag waarop de Franse doctrine van de réponse graduée zich desgevallend kan waarmaken. Daarvoor is geen juridisch akkoord nodig; de situatie wordt opgedrongen.
Vermits de nieuwste Franse doctrine van de réponse graduée vertrekt van dezelfde basis als de Amerikaanse flexible response zijn haar implicaties verreweg dezelfde. Welnu, een dergelijke strategie kan maar worden waar gemaakt wanneer er uitgebreide conventionele troepenmachten aanwezig zijn: hoe meer klassieke bewapening des te hoger kan de nucleaire drempel worden gehouden. Wat zien we nu in Westeuropa? Frankrijk is niet in staat een volwaardige kernmacht uit te bouwen en tevens uitgebreide con- | |
| |
ventionele strijdkrachten op de been te houden. Parijs kan dus niet op eigen houtje de eigen strategie van de réponse graduée hard maken. Hier zien we nu dat Westeuropa voor de tweede maal horig wordt gemaakt t.o.v. Parijs. Want de geografische dispositie maakt het nu eenmaal mogelijk dat de conventionele strijdkrachten van de overige partners (en die van de USA in Westduitsland) de conventionele componente aan Frankrijk zullen leveren opdat het zijn (nucleaire) strategie kan waar maken. M.a.w. de NATO levert in Westeuropa noodgedwongen spandiensten aan een partner die openlijk verklaart dat hij desnoods bereid is een strategie te voeren die lijnrecht tegen die van de NATO zou kunnen ingaan. Bij dit punt wordt het meteen duidelijk waarom Parijs opponeert tegen de MBFR, zijnde de Weense besprekingen over het wederzijds uitdunnen van de conventionele troepenmachten in de NATO en in het Warschaupakt. Ook krijgt men een beter inzicht in de schijnbare tegenstrijdigheid als zou Parijs enerzijds de US-invloed uit Westeuropa willen bannen, terwijl het anderzijds toch blijft aandringen dat de US-troepen in Westduitsland zouden blijven. Hoe meer conventionele troepen er zijn in het voorveld van de Franse hexagoon, des te beter wordt het vooruitzicht voor de Franse strategie van de réponse graduée!
De nieuwe Atlantische Verklaring van Ottawa van juni 1974 (art. 6) kan voor de NATO in het algemeen en voor de Franse buurlanden, die nu eenmaal in het Franse schootsveld liggen, een stap in de goede richting betekenen. Indien de NATO het bestaan van de Franse kernmacht op haar merites waardeert, mag worden verwacht dat Parijs mettertijd tot hechtere samenwerking bereid is. Voor België en de andere Westeuropeanen zou het een gelegenheid zijn om enigszins vat te krijgen op een strategische situatie die hen nu door het simpele bestaan van die Franse kernmacht wordt opgedrongen. Parijs moet gaan inzien dat de Westeuropeanen tegen Frankrijk dezelfde bezwaren kunnen aanvoeren die de Fransen destijds tegen Washington lieten gelden, nl. dat zij ongevraagd onder de Amerikaanse atoomparaplu werden gedreven zonder ook maar de minste inspraak. Het gaat niet op zichzelf tot een comfortabele positie omhoog te hijsen doordat men zijn buurlanden in de oncomfortabele situatie dwingt waaruit men zelf is ontsnapt. Als de Westeuropeanen goedschiks dan wel kwaadschiks Frankrijks prestige als kernmacht erkennen, dan mag worden verwacht dat de Fransen hun volle verantwoordelijkheid gaan inzien, d.i. dat zij afstappen van hun axioma als zou de Franse kernmacht een kwestie zijn van absolute Franse autonomie. De USA hebben dat sinds lang ingezien; vandaar hun voorstel tot het oprichten van de Nuclear Planning Group, een NATO-organisme waarin de niet-nucleaire Westeuropese NATO-partners een zekere inspraak hebben in de nucleaire strategie van het bondgenootschap. Ten overstaan van Frankrijk bestaat alsnog niets wat daarmee zou kunnen worden vergeleken. Feitelijk is de Franse kern- | |
| |
macht een Westeuropese geworden maar het zijn nog altijd exclusief de Fransen die deze vuist kunnen maken. Omdat het toch om een Westeuropese vuist gaat, moeten er institutionele vormen worden geconstrueerd opdat de overige partners van Frankrijk medezeggingsschap zouden
krijgen over een item waarvan ook hun lot (of noodlot) kan afhangen.
De moeilijkheid is echter dat de overige Westeuropeanen de Franse kernmacht eng willen zien samenwerken met die van de USA en van Groot-Brittannië. Die houding is begrijpelijk wanneer men weet dat de niet-nucleaire Westeuropeanen momenteel twee atoomparaplu's boven het hoofd hebben zonder dat beide schermen op mekaar zijn ingespeeld. Parijs vindt nucleaire samenwerking met de USA een harde noot om te kraken. En toch ligt daar voor de niet-nucleaire Westeuropeanen de beste oplossing. Een exclusieve Franse nucleaire garantie voor de Westeuropeanen zou betekeken dat men de US-garantie zou moeten inruilen voor een van alsnog secundaire klasse. Het is echter ook mogelijk dat er voor de niet-nucleaire Westeuropeanen in de toekomst geen andere keuze dan die van een geeuropeaniseerde Franse kernmacht overblijft. De recente gebeurtenissen in Indochina kunnen in de USA een reactie losweken waarbij aan Westeuropa elk alternatief wordt ontnomen. Dat is vooralsnog een veronderstelling; slechts de komende gebeurtenissen in Washington (maar ook in Parijs) kunnen ons wijzer maken.
|
|