Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 822]
| |
Jef Geeraerts, Quo Vadis?
| |
Cuba en RuslandDit deel is het minst sterke. Natuurlijk weet Geeraerts door de evocatieve kracht van zijn taal een bepaalde sfeer op te roepen, maar over het geheel genomen ligt er toch een zekere matheid over dit deel, alleen in een paar passages, zoals die over Hemingway en Gauguin: ‘Het zien, het betasten van de voorwerpen die Hemingway gezien, gedragen, betast had, veroorzaakte bij mij een geluksgevoel zoals ik bij voorbeeld ervaar bij een vrouw, het trillen van de hele mens in je, het voelen van de Grote Levensstroom, het weten dat je op een bepaald moment iets betekent voor iemand’ (p. 53) en ‘Vooral Gauguin is mijn broeder en ik laat de stemming in een diepe fauteuil over mij komen. Als we twee uur later in de hal bijeenkomen, zijn we er nog stil van’ (p. 96), ontworstelt hij zich aan deze matheid en zien we weer het bezielde proza uit zijn andere boeken. Toch is deze matheid wel te verklaren. Als overtuigd aanhanger van het communisme (alhoewel ook hier weer de vraag gesteld kan worden: Hoe links is een bourgeois?Ga naar voetnoot2, als Geeraerts verklaart bij een bezoek aan het Hermitage: ‘De twee paradepaardjes zijn evenals in het Louvre van da Vinci: | |
[pagina 823]
| |
twee piepkleine portretjes van de Moedermaagd met Kind. No zegt dat ze ééntje ervan zou willen hebben om het in haar huis te hangen. Ik zeg dat ik het zou willen om het zo snel mogelijk bij Sotheby in Londen te verpatsen en het geld erdoor te jagen.’ (p. 108)) is Geeraerts gepreoccupeerd met de problematiek in Cuba en Rusland. Dat wat hem bij zijn bezoek dan het meeste opvalt is juist datgene wat hij zo verafschuwt: het gemis van vrijheid. In een vraaggesprek met J. Weverbergh heeft hij eens verklaard: ‘Een van de grote taken van de schrijver van deze tijd is zijn land- en lotgenoten meer bewust te maken van de onmenselijke maatschappelijke structuren waarin wij gevangen zijn. Het is afschrikwekkend hoe de mens geconditioneerd wordt, hoe hij gebruikt wordt, misbruikt als een object i.p.v. behandeld als een individu, wat men hem ook moge wijsmaken’.Ga naar voetnoot3 Relevant in dit opzicht is ook wat E. v. Itterbeek eens verklaarde: ‘G. is voor mij een belangrijk schrijver omdat hij in de onmenselijke gruwel van het bestaan het contact met de mens niet verliest’.Ga naar voetnoot4 En dit laatste lukt hem niet. De enige waarmee hij in Cuba een oppervlakkig contact krijgt, is het negerinnetje Felicia, maar voordat dit wat diepgaander kan worden, wordt de omgang verboden door het regime, en de enige waarmee hij in Rusland contact krijgt, is zijn Belgische vriend Corman. Juist het gemis aan contact en het gevoel van onvrijheid veroorzaakt, mijns inziens, deze matheid. De pagina's 109 en 110, het verslag van het overschrijden van de Russisch-Finse grens, zijn vanuit stilistisch oogpunt bekeken opmerkelijke bladzijden, omdat hier ook de grens ligt tussen matheid en vitaliteit. Bij het overschrijden van de grens legt Geeraerts alle matheid van zich af en ineens is het daar weer, dat vitalistische, plastische proza, dat je overspoelt als een stroom lava: ‘Wanneer we in de Finse namiddag, na een prachtige rit tussen wouden, meertjes, zuiver stromend water, een kampeerplekje vinden uit duizenden, rustig de tent opzetten, het materiaal uitpakken en rangschikken voor het andere leven, geven wij ons rekenschap van wat vrijheid eigenlijk betekent. Je niet doorlopend beloerd voelen, een reisroute kiezen die je zelf hebt uitgestippeld, stoppen waar je wilt, gewoon zelfs een kopje koffie of een biertje drinken in een benzinestation. Dat alles kun je in de Sovjetunie niet, zelfs niet na ruw genomen vijftig jaar socialisme. Waarom geen elementaire vrijheid van het individu, waarom die drukkende aanwezigheid van onzichtbare en zichtbare controle-apparaten?’ (p. 110). | |
ScandinaviëDit gedeelte laat zich misschien het beste karakteriseren als een Indian Summer dl. 2 met een vleugje Gangreen I. | |
[pagina 824]
| |
Reden van zijn tocht is het bijwonen van de International Writers Reunion 1973 te Lahti. Geeraerts grijpt het verslag van dit congres aan om ouderwets scherp uit te halen naar de gevestigde orde: ‘Ik zeg hem dat bij ons een nieuwe walgelijke klasse ontstaat, die de allures van een maffia begint aan te nemen: burgemeesters die de gronden van hun eigen gemeente verkwanselen, notarissen die arme talentvolle schilders een maandloon betalen en uitzuigen, dokters die onnodige peperdure behandelingen aan de lopende band verrichten en in pompeuze villa's wonen die miljoenen kosten, met twee wagens, twee badkamers, gouden kranen, antiek, schilderijen, bloed, etter en stront’. (p. 122). Opmerkelijk is echter dat hij zich afzijdig houdt, zowel fysiek als schriftelijk, van seksuele uitspattingen, waartoe de Midzomernachtfeesten, als de mensen zich volkomen vrij, ongedwongen en ongeremd gedragen (zie ook Indian Summer, p. 8), aanleiding geven. Als het afscheidsfeest na de slotzitting van het congres ontaardt in een orgie die herinneringen oproept aan de orgie uit Gangreen I die ontstaat na de dood van MbalaGa naar voetnoot5, beperkt Geeraerts zich tot een constaterend, enigszins misprijzend, gadeslaan. Dan begint het eigenlijke doel van zijn tocht, het ondernemen van een soort bedevaart, samen met zijn vriendin No, naar de sfeer van Indian Summer: ‘Daar is mijn verhaal I.S. ontstaan. Daar heb ik voor het eerst van mijn leven werkelijk contact met Natuur en Kosmos gehad met vreugde en angst, beklemming, bewustzijnsschokken.’ (p. 126). Ook nu weer een intens fysiek genieten van eten en drinken in de natuur, het harmoniëren met de natuurlijke omgeving, het zich volkomen een voelen met de natuur. Toch ook weer enkele opmerkelijke verschillen: de erotiek speelt een zeer ondergeschikte rol en het doodsbesef, dat zo sterk speelde in Indian Summer, is afwezig, of het moet zijn in de beschrijving van het gedicht Distant Orgasm van James Tate: ‘Het is het relaas van een jonge man, die op weg naar zijn kamer, op de trap een vrouw hoort schreeuwen in de doodsnood van haar orgasme.’ (p. 114). Is in het bewustzijn van de ‘mens-Geeraerts-nu’ de thanatos overwonnen door de eros? Door zijn liefde voor No? Het verschil tussen de fictie tóén en de non-fictie nú? | |
HimalayaDit verslag van zijn tocht naar de Mount Everest (een troglodietentocht in omgekeerde richting) herbergt elementen in zich van praktisch al zijn boeken. In het begin van het verslag blijkt uit de gemoedsgesteldheid van Geeraerts: | |
[pagina 825]
| |
‘Hulpeloos, getekend, achtervolgd loop ik naar mijn kamer’ (p. 143), dat de Mount Everest een obsessie voor hem geworden is. Als een moderne Jacob BrouwerGa naar voetnoot6 projecteert Geeraerts al zijn aandacht en liefde op deze berg. ‘Mijn huid trekt samen. Of ik kan komen om een trek te plannen voor Everest Base Camp. Ongelovig vraag ik alone?... mijn hart gaat open. Het zal dus toch gebeuren.’ (p. 146). Waarom is deze tocht voor Geeraerts zo belangrijk? Is het het bezweren van de angst voor afbraak, fysische en geestelijke aftakeling, het ouder worden? Het tegemoet komen aan het gevoel van uitputting, zich totaal leeg voelen, een beetje gelukkig zijn?Ga naar voetnoot7 Is het misschien datgene wat W. Brandt schreef over één van de hoofdpersonen uit Indian Summer: ‘Een aardsgebonden mens die de vlucht der dromen gekend heeft en de heftige drang om zich uit de kleinheid en laagheid der daagse dingen te bevrijden’.Ga naar voetnoot8 Voor deze laatste gedachte zijn verscheidene bewijzen te vinden, vooral in de mystieke passages, die herinneringen oproepen aan Gangreen IIGa naar voetnoot9: ‘Mijn geest werkt te nerveus, te onberekenbaar. Ik laat me niet genoeg drijven op de uren, de hoogte, de ongelooflijke werkelijkheid buiten het rekbare vlies van mijn lichaam dat een grens blijft. Eén worden, druppel in de oceaan-en-oceaan. Wanneer zal dit Grote Moment van de voorlaatste inwijding aanbreken?’ (p. 157), ‘Ik sluit de ogen en denk na. Ik word één met mijn omgeving, ik stijg.’ (p. 185), ‘Ik stijg, zeg ik tegen haar, het is net alsof ik van de grond kom, ik voel elke spier, elke zenuw.’ (p. 206). Hiervoor zijn ook weer voldoende bewijzen aanwezig. Allereerst vanwege het feit dat hij herhaaldelijk achter allerlei mededelingen ‘zoals in Kongo’ zet, zijn hunkeren naar de broederschap van de primitieve clan, bekend uit Gangreen I en II, zijn omgang met de sherpa's Passang en Dzangbo, als ik goed zie equivalenten van Mwembu en Lisangi uit Gangreen II, het geobsedeerd zijn door bloed, het vuur en het water als oerelementen die de katharsis bewerkstelligen: ‘Ik streel het water niet als een vochtig bestanddeel, maar als een oerelement.’ (p. 158), ‘In het ijskoude water plonsen, duiken en schreeuwen we als bronstige walrussen. We komen eruit als nieuwe mensen.’ (p. 161) en ‘Als ik wankelend buitenkom in grote verwondering (opnieuw is de ontploffing niet fataal geweest), staat de zon inderdaad verblindend wil tegen de westelijke bergrug van de Khala Pattar. Geen wolken. Geen nevel. Zou het dan toch eindelijk waar zijn? Mijn nachtelijke kosmische angst wijkt voelbaar.’ (p. 193), ook nu weer waar Leo Geerts al op wees in Gangreen II,Ga naar voetnoot10 het zinspelen op W.F. Hermans: ‘Als je het niet doet, | |
[pagina 826]
| |
ben je blind na vijf minuten. Een week in de donkere kamer van Damocles.’ (p. 195). Opmerkelijk is de tegenstrijdigheid in zijn houding tegenover zijn dragers. Enerzijds zegt hij: ‘Bibberend van woede zou ik naar buiten willen springen om er een bij de lurven te pakken. Net als in Kongo, maar die bladzijde heb ik voorgoed omgedraaid.’ (p. 178), en anderzijds verklaart hij even vrolijk: ‘My boots please! And the orange juice! Yessar! De goede verhouding. Herren und Sklaven.’ (p. 191). Wat betreft de erotiek wordt de lijn van Scandinavië doorgetrokken. Expliciet vermeldt hij verscheidene keren: ‘Ik heb geen last van seks.’ (p. 152), ‘Waarom heb ik geen enkele behoefte aan seks?’ (p. 186), ‘Geen enkele seksuele behoefte. Zonsondergang. Slapen.’ (p. 202). Een verhaal een grondige analyse meer dan waard. | |
ConclusieHet boek is in het oeuvre van Geeraerts zeker een belangrijk boek omdat het ons de mens-Geeraerts-nu toont. Omdat de thematiek in hoofdzaak gelijk blijft, lijkt het of hij zich herhaalt, maar er zijn toch wel fundamentele verschillen, zoals hopelijk uit het voorgaande duidelijk geworden is. Geeraerts heeft in een vraaggesprek met Jan van RietGa naar voetnoot11 verklaard: ‘Je moet je altijd distantiëren van de man die ik was en je moet rekening houden met de man die ik nu ben. Want het was niet prettig om er over te schrijven, ik moest er van weg. Het was ondraaglijk. Nu denk ik dat ik kalm ben. Ik denk bijna zeker dat ik nooit meer iets over Kongo zal schrijven.’ Wat het eerste betreft, in Reizen met Jef Geeraerts komt hij naar voor als iemand die aan zijn werk (en daardoor aan zichzelf) een humane dimensie heeft toegevoegd. Wat het tweede betreft, blijkens een mededeling in het boek: ‘Ik onderbreek Revel en zeg hem dat bij ons in België de moordpartij in Stanleystad van 1964 door onze heldhaftige para's nog altijd een humanitaire reddingsoperatie is, waarvan je paradoxaal genoeg geen enkele informatie kunt verkrijgen en ik vertel hem mijn avonturen met de Staf Landmacht die zich in alle bochten kronkelt om documenten achter te houden. Hij zegt: doorgaan, zoeken, snuffelen, intrigeren, de maskers afrukken, tonen dat zij tot het ras van de salauds behoren. Ik beloof hem dat ik opnieuw naar informatie op zoek zal gaan om te bewijzen dat het ministerie van Landsverdediging bewust de waarheid verdraait’ (p. 123), en vooral blijkens de laatste reportage houdt de Kongo-problematiek hem nog geweldig bezig. Ik weet dan ook niet of we van Geeraerts nooit meer iets over Kongo zullen lezen. We wachten af. |
|