Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 812]
| |||||||||||
Kissingers buitenlands politiek systeemGa naar voetnoot*
| |||||||||||
[pagina 813]
| |||||||||||
macht van de Verenigde Staten en dat het noodzakelijk was wegen te vinden om de spanningen te verminderen. De Amerikanen beschouwden zichzelf niet langer als de politieagent van de wereld. De lange frustrerende jaren van de oorlog in Vietnam hadden het beeld dat Amerika van zichzelf had, veranderd, maar nog belangrijker was, Amerika had het strategische overwicht dat het eens had, verloren. De Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China stonden vijandiger tegenover elkaar dan tegenover de Verenigde Staten. Een monolitisch blok van communistische landen, waarbij het Kremlin de toon aangaf, was gebleken een verkeerde interpretatie van de geschiedenis te zijn. Van nog groter belang was het, dat het conflict tussen Moskou en Peking in combinatie met hun binnenlandse problemen de Sovjet-Unie had aangespoord om de confrontatiepolitiek tegenover het Westen te matigen en de Chinese leiders ertoe had gebracht om hun politiek van isolement te herzien. Gedurende de jaren zestig hadden de Westeuropese landen en Japan hun economische vitaliteit herwonnen en zij waren in staat om internationaal een grotere rol te spelen. De wereld scheen op weg te zijn naar nieuwe verhoudingen. Voor Kissinger vormden al deze internationale veranderingen tezamen een uniek moment in de geschiedenis. Hij beschouwde de keuze van het juiste moment van doorslaggevend belang. De spectaculaire successen die dank zij de politieke methoden van dr. Kissinger onder andere in het Midden-Oostenconflict gedurende de eerste helft van het jaar 1974 werden geboekt, deden niet alleen de hoop op een betere wereld herleven, maar hebben tevens de aandacht gevestigd op de denk- en werkwijze van de persoon van de huidige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken. Bekend is dat zijn enkele jaren geleden gedane uitspraken ten aanzien van het Amerikaanse buitenlandse beleid een sterk apodictisch karakter hadden, terwijl thans in Kissingers politiek beleid een synthese tussen theorie en praktijk is te onderkennen met het voorop gestelde doel om ten behoeve van dit beleid tot een nieuwe politieke structuur te komen. Kissingers kritiek betrof in hoofdzaak het pragmatisme in de Amerikaanse buitenlandse politiek, hetgeen de ontwikkeling van een beleid op lange termijn onmogelijk maakte. Dit pragmatisme werd door hem toegeschreven aan de omstandigheid dat de politieke elite van Washington voornamelijk bestaat uit juristen en economen, die afkerig staan tegenover abstracte probleemstellingen en hypothetische argumenten, hetgeen niet alleen tot gevolg heeft gehad dat politieke problemen op een ad-hoc-basis werden opgelost, maar dat ook relevante historische factoren hierbij weinig gewicht in de schaal legden. | |||||||||||
Analyse van de Russische buitenlandse politiekKissinger heeft eveneens de buitenlandse politiek van Amerika's voornaam- | |||||||||||
[pagina 814]
| |||||||||||
ste tegenspeler, de Sovjet-Unie, aan een kritische analyse onderworpen. Bij zijn analyse van de Russische bedoelingen maakt Kissinger alle mogelijke zwenkingen naar de verschillende denkrichtingen welke de meeste mensen tot een wat welwillender opvatting jegens het Kremlin brengen. De Sovjet-Unie wordt beperkt door haar angst voor nucleaire klappen en haar vrees voor China; zij heeft haar revolutionaire élan verloren en de ideologie is dus geen betrouwbare gids meer voor haar handelwijze; de Kremlinleiders zijn voorzichtige mannen, die geen risico's meer aandurven. Dit alles, aldus Kissinger, betekent dat de Russische agressie bij voorkeur niet meer een massale doorbraak in Centraal-Europa kan zijn (zoals tijdens de hoogtijdagen van de koude oorlog elk moment verwacht werd), noch een plotselinge greep naar een stuk land (wat de afgelopen twintig jaren voor NATO-planners een obsessie is geweest), maar die agressie heeft de vorm aangenomen van wat Kissinger noemt een ‘combination of military, psychological and political pressures that always stop well short of the total confrontation that Hitler produced and which puts much greater strain on the political leadership and on the cohesion of the non-communist countries’. Volgens Kissinger is die Russische strategie van maximumdruk tegen het Westen de afgelopen 15 jaar niet veranderd. Deze denkwijze overleefde de ontwikkeling van het conflict tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China, de val van Chroesjtsjov, de opkomst van Brezjnev en een aantal veronderstelde détentes. Het is wellicht deze doctrinaire inflexibiliteit welke een collega in Harvard Kissinger deed beschrijven als ‘More hard line on the Soviet Union than anyone else who has ever gone to Washington from here’. Kissingers argumenten betreffen zowel het gedrag van de Russische Communistische Partij als instituut als de mentaliteit van de afzonderlijke leiders. Dr. Kissinger gelooft dat de Sovjet communistische partij belang heeft bij het scheppen van spanning in het buitenland en dat dit eerder voortspruit uit een gevoel van onzekerheid in eigen land dan uit een bepaalde overtuiging. Volgens Kissinger is er in een ontwikkeld land geen taak voor de Communistische partij weggelegd om te besturen, zodat zij zich noodgedwongen moet concentreren op conflictstimulering. De Kremlinleiders mogen dan als regeerders door een besef van strategische prioriteiten worden geleid, waardoor zij aan het conflict met China de eerste prioriteit geven, als partijleiders zullen zij - beducht voor hun overtolligheid in eigen land - in feite bestaande spanningen exploiteren. De wijze waarop de Kremlinleiders de wereld zien, reflecteert ten dele de wijze waarop die leiders elkaar beloeren en is ten dele het produkt van een sterk door ideologie bepaalde mentaliteit. De Sovjetleider identificeert veiligheid minder met good-will dan met een machtsevenwicht en hij zal altijd weer in de verleiding komen aan de macht en invloed van die landen afbreuk te doen die door omvang en structuur mogelijke concurrenten van | |||||||||||
[pagina 815]
| |||||||||||
de Sovjet-Unie zijn. Bij zijn kritische analyse van de Russische buitenlandse politiek kwam Kissinger tot de bevinding dat door de toekenning van het primaat aan objectieve factoren als maatschappijstructuur, economisch systeem en klassenstrijd het streven naar absolute veiligheid een allesoverheersende betekenis heeft gekregen. Deze overheersende factor maakt dat onderhandelingen tussen Oost en West een gecompliceerd karakter dragen en dat eventuele concessies slechts uit praktisch en niet uit ideologisch oogpunt worden verleend. | |||||||||||
Functionering van het evenwichtIemand als Kissinger, die vooral in de functionering van het evenwicht geinteresseerd is, maakt zich dan ook niet in de eerste plaats zorgen over het overbruggen van de bestaande achterstanden door de eventuele tegenstander. Nu het niet gelukt is de Sovjet-Unie voorgoed op achterstand te zetten en zij erin is geslaagd een geloofwaardige maritieme atoomstrijdmacht te ontwikkelen alsmede het probleem van de bouw van de MIRV (de veelkoppige atoomraket) op te lossen, legt Kissinger zich bij die situatie neer en probeert er het beste van te maken. Dat beste wil zeggen dat het voor het evenwicht eigenlijk wel goed is dat de Sovjet-Unie een maritieme atoomstrijdmacht ontwikkelt. Voorlopig zijn de oceanen de enige wezenlijk veilige schuilplaatsen voor de atoomstrijdkrachten, waardoor de geloofwaardigheid van de afschrikking kan worden gehandhaafd. De redenering gaat op dat hoe geloofwaardiger de afschrikking van een bepaalde atoommogendheid is, des te beheerster deze in tijden van spanning zal opereren. Gecompliceerder ligt het bij de MIRV. Weliswaar betekent het gegarandeerde doordringingsvermogen van dit wapen ten opzichte van een vijandelijke verdedigingsgordel voor de bezitter versterking van de geloofwaardigheid van afschrikking. Maar tegelijkertijd vormt het MIRV-systeem door zijn sterk toegenomen nauwkeurigheid en doeltreffendheid het belangrijkste potentiële evenwicht: het eventuele vermogen om een eerste beslissende slag uit te delen zou aan de MIRV ontleend worden. Twee jaar onderhandelen sinds het zogenaamde SALT-1 (akkoord tot beheersing van strategische wapens) in juni 1972 heeft uit dit dilemma geen uitweg gewezen. Met vereende krachten, aldus Kissinger in Moskou, moet nu worden geprobeerd om althans tot 1985 de deksel op de ketel te houden. Toegenomen zelfverzekerdheid aan beide kanten kan hierbij behulpzaam zijn, maar zij kan evengoed in overmoed ontaarden. Het dreigend beeld dat Kissinger op 3 juli 1974 in Moskou schetste - dat wanneer niet vóór 1977 een nieuw akkoord wordt gesloten tot verdere beheersing van de nucleaire aanvalswapens, een explosie van technologie en wapenproduktie het ge- | |||||||||||
[pagina 816]
| |||||||||||
volg zal zijn, waarbij de kansen op het uitbreken van een atoomoorlog onvoorstelbaar zijn - moet serieus genomen worden. | |||||||||||
Politiek concept op lange termijnVolgens Kissingers zienswijze vereisen de moderne wereldpolitieke verhoudingen ook nieuwe methoden van aanpak, waarbij in het bijzonder een vastomlijnd politiek concept op lange termijn in de plaats dient te komen van de huidige pragmatiek. Dit politiek concept betreft in feite de begrippen legitimiteit van de macht, internationale ordening, evenwicht van krachten en stabiliteit, welke begrippen historisch terug te voeren zijn tot de politiek van Metternich en Lord Castlereagh, die op het congres van Wenen van 1815 werd gehanteerd teneinde op de puinhopen van het Napoleontische imperium een nieuwe vredelievende wereldconstellatie op te bouwen. | |||||||||||
Tegenstelling tussen de revolutionaire macht en de legitieme machtVoor Kissinger was het belangrijkste probleem waartegenover het Congres van Wenen zich gesteld zag, de tegenstelling tussen de revolutionaire macht en de legitieme macht, of wel tussen een onstabiel en een stabiel internationaal systeem. Een stabiele vredesordening vereist immers een algemeen aanvaarde legitimiteit en zodra een staat deze internationale ordening en legitimiteit niet nakomt, ontstaat er een revolutionaire verhouding met de andere staten. Een dergelijke situatie houdt in dat het niet meer gaat om bijlegging van interne geschillen binnen het systeem, maar om het systeem zelf. Hoewel de revolutionaire staat zich niet direct bedreigd voelt, streeft zij toch naar absolute veiligheid, waardoor men te maken krijgt met een instabiele internationale situatie, waarin de normale diplomatie niet meer tot haar recht kan komen. Een meer gematigde vorm van revolutionaire macht werd, volgens Kissinger, door het staatsmanschap van Bismarck gedemonstreerd. Bismarck toch presteerde het om de Duitse eenheid tot stond te brengen zonder dat de toenmalige statenconstellatie ineenstortte. Hoewel Kissinger categorisch elke aantijging afwees dat er tussen hem en Metternich overeenkomst zou bestaan, vallen er toch historische aanknopingspunten in zijn politiek beleid op te merken. Zo blijkt het XIXe-eeuwse voorbeeld van de instandhouding van het machtsevenwicht aantrekkelijk te zijn en opmerkelijk is Kissingers zienswijze dat men een internationale ordening tot stond zal dienen te brengen alvorens men hiertoe gedwongen zal worden. | |||||||||||
[pagina 817]
| |||||||||||
Ontstaan van een politieke multipolariteitBij zijn politiek systeem gaat Kissinger uit van de premisse dat ofschoon de militaire bipolariteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zal voortduren, dit het ontstaan van een politieke multipolariteit niet zal kunnen verhinderen. In dit opzicht spreekt de aanduiding van een vijfhoeks machtsverhouding in Nixons jaarlijkse Foreign Policy Report van 1973 aan het Congres boekdelen. Tegen deze achtergrond moeten dan ook de Amerikaanse activiteiten worden gezien als de totstandbrenging van de Russisch-Amerikaanse overeenkomst tot uitbanning van een atoomoorlog van juni 1973, de voortgezette contacten met de Volksrepubliek China, de herhaalde oproepen tot Japan om een meer adequate plaats in de wereldverhoudingen in te nemen en de wens tot herformulering van een Atlantisch deelgenootschap. Men moet zich echter afvragen of dit vijfhoeks concept met de realiteit in overeenstemming is. Hoewel de hierboven genoemde overeenkomst tot uitbanning van een atoomoorlog, die in feite een consensus over de bestaande rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten moet worden geacht, de crisis in het Midden-Oosten binnen de perken wist te houden, zal men toch ten aanzien van een vijfhoeks machtsconcept in het licht van de bestaande realiteit rekening dienen te houden met een aantal ongewisse factoren. Zo zou de Chinese Volksrepubliek een revolutionaire macht kunnen ontwikkelen en kan de situatie in het Midden-Oosten zich in die zin wijzigen dat de crisisbeheersing van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten wordt doorbroken. Ongewisse factoren bestaan er ook met betrekking tot Japan, om nog maar te zwijgen over de situatie in Europa. Aangezien een criticus van de ‘balance of power’, Stanley Hoffmann, schreef dat voor een effectief systeem van machtsevenwicht een gemeenschappelijk spraakgebruik en overwegingen primaire voorwaarden zijn, is het naar onze mening beter in navolging van Alastair Buchan te spreken van een ‘balance of prudence’. | |||||||||||
Bedreiging van de veiligheidVolgens Brzezinski verandert heden ten dage de historische samenhang in haar kern subjectief en objectief. De objectieve verandering kenmerkt zich door een materiëler geaarde werkelijkheid, de subjectieve door een groeiende verschuiving van de grondprincipes. Bijna 150 jaar lang is de vooruitgangsgedachte leidinggevend geweest voor het handelen van de meeste westelijke landen. Voordien is een langzame en nauwelijks waarneembare verandering kenmerkend geweest. Uit de tegenstrijdigheden die zich in het begin van de 19e eeuw in West-Europa openbaarden, groeide evenwel de gedachte dat verandering goed is, omdat ver- | |||||||||||
[pagina 818]
| |||||||||||
andering vooruitgang betekent. Zij kreeg allereerst gestalte in het liberalisme en later in het wedijverende marxisme. Beide wijden zich aan de vooruitgangsgedachte. Momenteel echter openbaart zich een in wezen pessimistische toekomstverwachting (‘Grenzen van de groei’). De gedachte aan verval verdrijft de vooruitgangsgedachte. Daarmee vermindert enerzijds het dogmatische fanatisme, anderzijds dreigt een passief pessimisme te ontstaan. Daarnaast geraakte de bestaande internationale orde in een crisis. Deze orde, in de jaren tussen 1945 en 1949 tot stond gebracht en gesymboliseerd door het Atlantische Bondgenootschap, berust op vier grondprincipes:
Deze principes zijn momenteel erg dubieus. De verenigbaarheid van een streven naar een Atlantisch bondgenootschap met een Europese eenwording is veeleer onjuist gebleken. En medewerking van Japan is hoogst onzeker geworden. In de economische ordening interveniëren de staten steeds meer, zodat zij steeds sterker gepolitiseerd worden en hoge groeicijfers niet meer gegarandeerd zijn. Voor de Sovjet-Unie is een actievere rol in het internationale gebeuren mogelijk, met daarmee gepaard gaande de mogelijkheid de leden van de internationale orde tegen elkaar uit te spelen. De politieke bewustwording van de ontwikkelingslanden dreigt de bestaande, zeer beperkte samenwerking te vernielen en de wereldeconomie aan een toenemende belasting bloot te stellen. De gevolgen zijn de kleinere en moeilijker te verdelen ‘economische koek’, een toename van deelbelangen ten koste van gemeenschapszin, een afnemende hoffelijkheid en bereidheid tot compromissen, een bedreiging van het onderlinge vertrouwen, een verzwakking van de moderne democratieën, ernstige betalingsbalansmoeilijkheden en een toenemende economische en politieke concurrentie tussen de industrielanden. Gezien het volledig ontbreken van enige ervaring in het oplossen van conflicten tussen democratische regeringen zal het waarschijnlijk veel moeilijker zijn eenzijdige en nationalistische tendenties van ondemocratische krachten te bestrijden. Het is daarom niet overdreven te spreken van een diepgaande crisis van de tegenwoordige democratie. Hoe gedraagt de Sovjet-Unie zich politiek tegenover het Westen? De veronderstelling dat de wereld zich in een contrarevolutionaire fase bevindt, | |||||||||||
[pagina 819]
| |||||||||||
werkte in de jaren 1966-1970 verwarrend en kreeg in 1971 gestalte in een nieuwe strategie, waar betrokkenheid met pseudo-revolutionaire bewegingen is vervangen door een politiek van ‘transcontinentalisme’. Voor deze politiek, die zich sterk op het Eurazische continent richt, zijn vijf elementen bepalend:
Beantwoordend aan een beperkt ‘disengagement’ houdt deze politiek rekening met de realiteiten en is zij een compromis tussen een nog verdergaande toenadering met het westen en een zelfbewuste houding. De ontspanning is beperkt. De klassenstrijd gaat onverminderd door. Een economische samenwerking is mogelijk. Ondertussen is de contrarevolutionaire fase voorbij. Dit maakt het voorbarig de ontspanning aan te duiden als duurzaam fundament voor een nieuwe vredesregeling. Veeleer is de ontspanning in wezen beperkt en instabiel vanwege onze onbekendheid met de gedachtenwereld van de nog jonge mensen, met de rol van lastige groeperingen en met nationale spanningen. Volgt op de contrarevolutionaire fase een rustiger tijdvak? In elk geval zal de Sovjet-Unie weloverwogen reageren. Haar grotere macht zal haar in de toekomst, bij minder stabiele verhoudingen, een sterker politiek en diplomatiek houvast geven. In haar strategie zal zij de optie tussen oorlog en vrede open laten. Volgens Brzezinski zal het Westen vóór alles een kwalitatieve onevenwichtigheid moeten vermijden ter voorkoming van politieke onevenredigheden. Het zal op een breed front ontspanning moeten bedrijven om deze na een misschien langere tijd vollediger en duurzamer te doen zijn. Tenslotte zal het veel sterker bezorgd moeten zijn om de structuur van de internationale orde in haar totaliteit. | |||||||||||
Het dilemma van de democraatVolgens de woorden van Alexis de Tocqueville vereist buitenlandse politiek nauwelijks een van die kwaliteiten welke een democratie bezit: zij vereist integendeel een volmaakt gebruik van bijna al die faciliteiten welke aan de democratie ontbreken. Een democratie is niet in staat de details van een belangrijke onderneming te regelen, een bepaald plan dóór te zetten, het uit te voeren tegen ernstige obstakels in. Zij kan haar maatregelen niet geheim houden en zij zal de gevolgen niet met geduld afwachten. Dat zijn | |||||||||||
[pagina 820]
| |||||||||||
kwaliteiten die meer in het bijzonder behoren bij een individu of een aristocratie; en dat zijn nu juist de middelen waardoor een individueel volk een dominerende positie bereikt. Alexis de Tocqueville heeft dit 140 jaar geleden geschreven met betrekking tot de Verenigde Staten van president Jackson, maar het is evenzeer van toepassing op Fords Amerika of Wilsons Engeland. Minister Kissinger heeft begin maart jl. in Londen zijn ongenoegen gespuid over de interventies van het Amerikaanse Congres in zijn grote plannen. Men zei dat zijn gastheren - leden van het Britse kabinet - hun medeleven hebben betuigd en hun ongerustheid over het effect van die onvergeeflijke uitvoering van democratische rechten met hem hebben gedeeld, blijkbaar vergetend dat zij zelf een nog veel verdergaande interventie toelaten in de vorm van het referendum over het Europese-Gemeenschaplidmaatschap. Kunnen democratieën een bevredigende buitenlandse politiek voeren in onze moderne tijd, nu a) de wereld een ingewikkeldheid zonder weerga is gaan vertonen, en b) onder ‘democratie’ veel meer inspraak wordt begrepen dan vroeger? Zo'n vraag stellen politici natuurlijk niet hardop, want dan zouden zij in alle eerlijkheid verplicht zijn er een negatief antwoord op te geven en dat gaat eenvoudig niet. Het is bijna belachelijk de Britse parlementsdebatten te lezen (inzake het te houden referendum) zonder ook maar één spreker aan te treffen die zich tegen deze procedure principieel verzet en durft op te merken dat de kiezers te slecht geïnformeerd zijn om hun oordeel te kunnen vertrouwen. Van zijn kant was minister Kissinger niet wezenlijk bereid de Tocqueville na te praten, al moest hij het wel gloeiend eens zijn met de kritiek dat de Amerikaanse constitutionele praktijken voor wat de buitenlandse politiek betreft bijna gedoemd zijn het landsbelang tegen te werken. Welke zijn de feiten? Kissingers hachelijke positie is ontstaan door de plotselinge ‘opstand’ van het nieuwe Congres (sinds januari 1975 in functie), dat weigerde op Fords verzoek om fondsen voor munitie ten behoeve van Cambodja en Zuid-Vietnam in te gaan en dat aandrong op stopzetting van de hulp aan Turkije als straf voor de Turkse acties ter zake van Cyprus. Meer in het algemeen waren (en zijn) er tekenen die erop wijzen dat Kissingers détente-beleid met de Sovjet-Unie, zijn Midden-Oostenpolitiek en ook wel zijn energiebeleid onder het vuur van het Congres kwamen (en komen). Wie de stijl en argumenten van Kissinger kent, weet hoe deze over die ontwikkeling moet denken. Zoals Anthony Hartley in een uitstekend geschriftje (American Foreign Policy in the Nixon Era) opmerkte, is het wezen van Kissingers diplomatieke filosofie een uiterste beweeglijkheid in strategie en tactiek en een volkomen afwezigheid van de moralistische benadering, die gewoonlijk door Amerikaanse staatslieden wordt gevolgd. In die stijl hebben Nixon en Kissinger ook twee functionele nieuwtjes ingevoerd: centralisatie en geheimhouding. Na 1945 zag de Amerikaanse buiten- | |||||||||||
[pagina 821]
| |||||||||||
landse politiek er gewoonlijk breed, topzwaar ideologisch uit, en werden binnen dat kader pas beleidsbeslissingen genomen na een eindeloos bureaucratisch gevecht en veel taai onderhandelen met de potentaten en belangengroepen in het Congres, waarbij weer ‘lekken’ naar de pers ontstonden. Het Nixon-Kissinger-beleid was heel anders: een uiterst beperkte verklaring betreffende verplichtingen aan het buitenland (de Nixon Doctrine), waarbinnen een kleine vaste groep mensen werkte volgens hun eigen opvattingen over wat het Amerikaanse belang op een gegeven moment was - en daarbij werden het State Department, het Congres en de pers zo min mogelijk betrokken. Dat was geen toeval: men kon dit zeker verwachten gezien Kissingers geschriften, gepubliceerd voordat hij het Witte Huis betrok als Nixons adviseur. Daaruit spreekt een duidelijke afkeer van de traditionele openheid van de Amerikaanse diplomatie en haar bekende rigiditeiten. En thans lijkt het of Kissinger bewezen acht dat zijn werkwijze overvloedig gerechtvaardigd is, niet alleen op detailpunten op ontspanningsgebied (China, Midden-Oosten) maar ook door de ontwikkeling van de wereldpolitiek zelve. Met het opkomen van een multipolaire wereld, waarin Amerika niet meer het grote overwicht van de jaren 1945-1965 bezit, kon de invloed en veiligheid van de Verenigde Staten slechts gehandhaafd blijven door een veel waakzamere, meer manipuleerbare en - zo men wil - meer cynische diplomatie. En aangezien het Congres, het State Department en het publiek niet in staat waren dit soort subtiele machtspolitieke spel te onderschrijven, laat staan mee te spelen, had men letterlijk geen andere mogelijkheid dan deze er buiten te houden. Het is, aldus verschillende auteurs, een buitengewoon belangwekkend probleem, dat niet gemakkelijk is aan te vallen. Men kan natuurlijk zeggen, dat het Congres in zijn trots geraakt is en dat, wanneer Kissinger het Congres wat meer gepaaid had, veel moeilijkheden en verzet voorkomen hadden kunnen worden. Maar dan nog is het zo, dat de leden van het Congres ook nog rekening hebben te houden met de stemming van het publiek. Indien dat publiek sceptisch staat tegenover het Amerikaanse buitenlandse beleid, zal het Congres dat scepticisme weerspiegelen. Een voorstander van Kissingers opvatting zou ook de vraag stellen, hoe een Amerikaanse regering een zo groot en verscheiden volk in zijn opinie zou kunnen beïnvloeden. Dat kan alleen maar als er een heel grote morele zekerheid op het spel staat. Uit dit dilemma komt men slechts door een compromis. Tussen publieke emotie en staatsbeleid moet een in zekere zin gezond rationalisme in geplaatst worden. Het publiek moet iets van zijn soevereine macht willen afstaan in het belang van een beter regeringsbeleid. Hiertoe behoort ook dat politici hun eigen verantwoordelijkheid aanvaarden en de besluitvorming niet naar het volk terugspelen als zij het besluit niet zelf durven nemen. |
|