Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 680]
| |||||||||||
Culturele apartheid voor blanken
| |||||||||||
Een theocratie?Dit eerder uitzonderlijk fenomeen kan alleen verklaard worden vanuit de greep die de blanke kerkgenootschappen op de samenleving hebben. De Zuidafrikaanse blanke samenleving is fundamenteel op politieke zelfbe- | |||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||
scherming en morele weerbaarheid ingesteld. De censuurwet is daarvan een weerspiegeling. Op de kernvraag naar de grond van de criteria waarop een politieke overheid morele normen kan vastleggen die gelden voor de hele bevolkingsgroep, gaf de wet van 1963 geen expliciet antwoord, maar de geest van de wet en haar beschikkingen waren duidelijk genoeg: het volstond dat enig bevolkingsdeel (bv. een kerk) bezwaar opperde tegen een of ander kunstwerk om gans de blanke bevolking te verplichten dit bezwaar te accepteren. Sociologische of culturele differentiatie is niet voorzien. Overigens hebben wij in Zuid-Afrika praktisch niemand ontmoet die bezwaren opperde tegen het principe van een censuurwet als zodanig, zelfs niet in progressistische kringen. Dit is alleen te verklaren vanuit dezelfde behoudsreflex die geheel deze samenleving kenmerkt. De gehele filosofie van de censuurwet gaat uit van de superioriteit van de christelijke beschaving zoals die in de calvinistische kerken wordt voorgehouden. Het diep conservatieve denkpatroon, waaruit ook het apartheidsbeleid is gesproten, heeft de censuurwet doordesemd en de geestelijke apartheid ten aanzien van de eigen blanke burgers geïnspireerd. De Staat bepaalt, mede namens de calvinistische kerken, het openbaar geweten, en hij geeft het individueel geweten geen ruimte om zich te ontwikkelen en zich een zelfstandig oordeel te vormen over wat het wil aanvaarden of afwijzen, zelfs niet wanneer het uitgaat van een filosofische of religieuze levenshouding. Overal wordt bv. voorgehouden dat Europa decadent is, maar waarin die decadentie zou bestaan mag niet worden geïllustreerd. Alsof dit niet volstond, heeft de nieuwe wet van 1974 dit verplichtend calvinistisch karakter van de Zuidafrikaanse samenleving nog eens extra benadrukt in het eerste artikel: ‘Het streven van het volk van de Republiek van Zuid-Afrika om een christelijke levensbeschouwing in stand te houden, wordt bij de toepassing van deze wet erkend’. Bewustzijnsvernauwing is het normale gevolg. Hoe dikwijls hebben Zuidafrikaners ons niet gevraagd hoe wij dachten over het naakt op de toneelscène, in de film en de schilderkunst? Dat de beperking van de vrije meningsuiting en de vrije circulatie van ideeën een weliswaar discreter maar indringender vorm van censuur is dan deze tegen het spectaculaire maar alles bij elkaar banale naakt, was een antwoord dat helemaal niet paste in hun doorsnee-denkpatroon, en hen nogal onthutste. Laten wij nu bondig de voornaamste beschikkingen van de wetgeving behandelen. Alvorens de culturele aspecten (geschriften, drukwerk, uitgaven, foto's, beeldhouwwerk, weergaven, film en spektakel) nader te beschouwen, moeten we iets zeggen over de informatieve kant van het ideeënverkeer: pers, radio en televisie. | |||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||
De nieuwsmediaDe pers is virtueel vrij. De wet van 1963 was slechts van toepassing op kranten en publikaties die niet aangesloten waren bij de Persunie van Zuid-Afrika, hetgeen dus betekent dat de georganiseerde pers zichzelf beperkingen oplegt, met name in haar kritiek op het regeringsbeleid. Weliswaar heeft de regering een manende vinger opgestoken tegen de Engelstalige pers, maar anderzijds zagen wij bv. in de kranten opzichtige advertenties voor pornografie, die men in Zuid-Afrika zelf niet kan krijgen, maar in het naburige Lesotho of Swasiland wèl. Men mag ook zeggen dat de radioberichtgeving vrij is. Wij hebben na onze terugkeer in de Belgische kranten weinig gelezen over de septembergebeurtenissen in Laurenço-Marques, dat wij niet eerder in de Zuidafrikaanse kranten hadden vernomen of via de radio gehoord. Hetzelfde geldt voor de Bantoe-radio. Overigens kan de zwarte net zo goed Afrikaanse of Engelse kranten kopen (naast kranten in Bantoe-talen) als hij de Engelse, de Afrikaanse of de Bantoe-zenders kan beluisteren. Om van buitenlandse zenders nog te zwijgen. De zaken liggen echter anders wanneer het gaat over de politieke commentaren van de Uitsaaicorporatie, dat een onafhankelijk organisme heet te zijn dat met openbare gelden werkt. De interpretatie en de duiding van de door de persagentschappen geleverde informatie zijn er systematisch op gericht aan te tonen hoe slecht het overal in de wereld gaat, en hoe goed het in Zuid-Afrika is. Interviews over na-Watergate in Amerika, over de permissiviteit in Nederland, de stuurloosheid en de economische neergang in het Verenigd Koninkrijk, de excessen van de welvaartsstaat in Japan, de communautaire spanningen in België, werden tegengesteld aan de orde, de rust en de welvaart in Zuid-Afrika. Er is in Zuid-Afrika nog geen televisie. Zij is normaal voorzien voor begin 1976, maar sommigen pleiten voor nieuw uitstel. Anderen halen er de schouders voor op: de televisie zal er niet veel te betekenen hebben, niet alleen vanwege de boycot door buitenlandse zenders, maar ook omdat een aantal dingen ‘niet zullen mogen’. Deze als het ware biologische angstreflex bevordert de geestelijke afzondering van een samenleving die ook geografisch al volkomen buiten de stromingen van de westerse beschaving ligt. De blinde cirkel waarbinnen het blanke Zuid-Afrika zichzelf heeft opgesloten, remt een evolutie af waar het land op den duur toch doorheen zal moeten. Dat zo'n doorbraak misschien dramatische gevolgen zal hebben op politiek gebied, en bovendien aanleiding kan geven tot een grotere morele permissiviteit dan in Nederland (een land dat in Zuid-Afrika aangewezen wordt als het prototype van Europese decadentie), vermoeden en vrezen tal van ‘verlichte’ Zuidafrikaners. Maar verder durven zij blijkbaar niet denken. | |||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||
De oude en de nieuwe censuurwetDat de kunstenaar in zo'n geestelijk klimaat gedwongen wordt tot ofwel een orthodoxe houding, ofwel een bijzonder marginale positie, is evident, dit voorlaatste dan vooral als hij hete hangijzers gaat hanteren. De bedoeling van de nu volgende rubriek is de mogelijkheden en beperkingen van de kunstenaar te situeren in deze socio-politieke context. Wij zullen hierbij de belangrijkste bepalingen van de vervallen wet van 1963 afwegen tegen de nieuwe beschikkingen van de wet van 1974. Wat mag de kunstenaar niet? Is ongewenst, elke publikatie of elk voorwerp dat onbetamelijk of onwelvoeglijk is, of dat voor de openbare zeden aanstootgevend of schadelijk is; elk voorwerp dat of elke publikatie die godslasterlijk is of voor de godsdienstige overtuiging of gevoelens van enigGa naar voetnoot2 bevolkingsdeel aanstootgevend is (art. 5, § 2, a en b - wet 1963). Verder elke mededeling die een bevolkingsgroep van de republiek belachelijk of verachtelijk maakt, of die voor de betrekkingen tussen de bevolkingsgroepen nadelig is, en elke mededeling die de veiligheid van de Staat, het algemeen welzijn of de vrede en de goede orde in het gedrang brengt (art. 5 c en d, wet 1963). Een ieder - wie dan ook - kan dus verzoeken dat een onderzoek wordt ingesteld naar de ongewenstheid van om het even welke publikatie of voorwerp (art. 8 wet 1963). Wat in die zin onbetamelijk, onwelvoeglijk of aanstootgevend is, wordt omstandig omschreven (art. 6 wet 1963)Ga naar voetnoot3:
| |||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||
Men ziet: het lijstje is indrukwekkend, maar de opsomming is exhaustief, en bakent zeer precies de domeinen af waarop de censuur eventueel kan worden toegepast. Welnu, in de wet van 1974 is deze opsomming volledig weggevallen, en wordt datgene wat censurabel is - zowel inhoudelijk als naar de vorm - volledig overgelaten aan de mening van het organisme dat daartoe is opgericht. We zullen verder zien dat dit organisme onder het rechtstreeks gezag staat van de regering. De rechtsonzekerheid die hieruit ontstaat, is alsnog niet te meten.Ga naar voetnoot5 Ook het tweede deel van art. 6 van de wet van 1963 is weggevallen, met name dat de bedoeling van de persoon die eventueel in overtreding zou worden genomen, geen element van appreciatie is. Alleen het blote feit telt. Het is zeker een waardeerbare verbetering, dat deze bepaling is weggevallen. In tegenstelling tot de wet van 1963 is met de wet van 1974 opnieuw toegelaten ‘stof in een publikatie van technische, wetenschappelijke of professionele aard die bona fide bedoeld is voor de benadering van of voor het gebruik in een bijzonder beroep of vertakking van de kunst, de letteren of de wetenschap’. De goede trouw en de bedoeling worden dus als beoordelingselement weer ingebracht. Wij hebben in academische kringen herhaaldelijk de vrees horen uitspreken dat de nieuwe wet meer dan vroeger een fatale rem op het wetenschappelijk werk zou zetten. Het komt ons voor dat juist de nieuwe wet meer mogelijkheden biedt, al kunnen alleen toekomst en praktijk hierop uitsluitsel geven. De verboden handelingen waren ‘drukken, uitgeven, vervaardigen, maken of voortbrengen’ - ‘verspreiden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen of te koop aanbieden’ - ‘invoeren’ (art. 5 § 1 wet 1963). Bezit mocht dus, maar een ongewenst of verboden voorwerp mocht men niet iemand anders tonen of ter lezing geven, want dan ‘verspreidde’ men. Art. 8 van de wet van 1974 maakt ook ‘bezit’ strafbaar. Maar wat is ‘bezit’: eigendom? gebruik? De wet zegt het niet. Al deze verbodsbepalingen sloegen vanzelfsprekend op de literatuur, de schilderkunst, de fotografie, enz.... en uiteraard ook op de film. Maar voor de film kwam er nog bij (art. 10 wet 1963): bevordering van communisme, aanstootgevende voorstelling van het leger of openbare personaliteiten, vermenging van blanke en niet-blanke personen. Ook maakte de wet geen onderscheid tussen openbaarheid en privacy. Privé-voorstellingen van toneel of film vielen onder het begrip ‘openbaar’ (art. 12 wet 1963). Deze ongerijmdheid is in de wet van 1974 weggewerkt. | |||||||||||
[pagina 685]
| |||||||||||
Wie komt het oordeel toe?Wat in de wet van 1963 zonder meer opvalt is dat beoordeling, onderzoek en bestraffing niet behoren tot de bevoegdheid van een onafhankelijke rechterlijke macht, maar tot die van de uitvoerende macht, de minister. De normering is dus zeer gevoelig voor drukkingsgroepen, publieke opinie en pers. Alleen in beroep is krachtens de wet van 1963 de gerechtelijke macht ingeschakeld. Behalve dan weer voor de film, waar het de minister is die in beroep uitspraak doet. Wij zullen zien hoe door de wet van 1974 de greep van de politiek op de vrije meningsuiting nog wordt versterkt. De wet van 1963 vertrouwde de toepassing van de wet toe aan een Publikatieraad (art. 2) benoemd door de minister van binnenlandse zaken, en bestaande uit negen leden onder wie er zes bijzonder beslagen moeten zijn op het stuk van kunst, taal, letteren of recht.Ga naar voetnoot6 Door de wet van 1974 wordt de Publikatieraad afgeschaft en vervangen door een ministeriële dienst, het Directoraat voor Publikaties, samengesteld door de minister uit personen die - naar het oordeel van de minister - ‘uit hoofde van hun opvoedkundige kwalificaties en kundigheden geschikt zijn om de werkzaamheden’ van het Directoraat op zich te nemen. De verschuiving van kwalificatie is overduidelijk. Iemand die zich door de Publikatieraad verongelijkt achtte, mocht zich beklagen bij het Hooggerechtshof, waar drie rechters zijn beroep konden behandelen. Sinds 1974 kan dit niet meer. Nu moet beroep worden ingediend bij een appèlraad, waarvan de voorzitter een jurist moet zijn, en waarvan de andere leden gekozen worden omwille van hun ‘opvoedkundige kwalificaties en kundigheden’. De magistratuur speelt dus geen rol meer. Bovendien valt te noteren dat de normale bescherming van de rechtsorganen en van hun vertegenwoordigers tegen beledigingen, sabotage enz... - zoals die bestaat in vele landen - in Zuid-Afrika ook uitgebreid werd tot het administratieve Directoraat, dat onder het gezag van de minister staat. De wet van 1974 noemt de overtreding daarvan ‘overtreding van de appèlraad’. Deze appèlraad krijgt dus dezelfde bescherming als het Hooggerechtshof. | |||||||||||
Herfst 1974Waarom heeft de wetgever van Kaapstad zulke grondige wijzigingen - meestal verscherpingen - aangebracht aan een wet van 1963, die dus nauwelijks tien jaar oud was? De eerste reden was van juridische aard - te lang om hier te melden - en | |||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||
sloeg op het wegwerken van procedurefeilen. De tweede reden wordt ons gegeven door de mening van een onderzoekscommissie zoals die tot uiting komt in haar meerderheidsrapport. Deze commissie moest al in 1972 de wet van 1963 op haar bruikbaarheid nagaan. De tendens naar verstrakking blijkt o.m. uit de vaststelling dat... ‘sedert vroeg in de zestiger jaren... een geest van permissiviteit en ontaarding over de wereld vaardig is geworden’... en dat het nodig was om hiertegen in te gaan ‘om een antwoord te vinden op de problemen, klachten en vragen in verband met deze wet’. En verder ‘wordt de bevolking geconditioneerd, haar moraliteitsgevoel afgevlakt, haar geestelijke weerbaarheid afgebroken en haar goede zeden en gewoonten afgebroken, wat ten gunste werkt van de doelstellingen van het communisme’.Ga naar voetnoot7 Dekt deze morele vlag een politieke lading? Voor een deel vast en zeker, en de citaten uit het onderzoeksrapport laten daar geen twijfel over bestaan. De ontwikkeling van de wereldpolitiek is niet gunstig voor Zuid-Afrika, en uitholling van binnen uit is iets wat dit land meer dan ooit kan missen. Toevallig of niet, de bespreking en de stemming in het Kaapse parlement vielen in september 1974 samen met een paar historische gebeurtenissen, die Zuid-Afrika wellicht zullen dwingen definitief de steven te wenden, zoals de jongste maanden al herhaaldelijk is gebleken. In de eerste plaats hebben de herfstgebeurtenissen in Mozambique de blanke publieke opinie een schok bezorgd: zwart Afrika staat aan de grenzen. De zelfzekerheid davert op haar grondvesten. Dat een dictatuur van bijna een halve eeuw in Lissabon door een onbloedige revolutie en in een oogwenk werd vervangen door een linksgerichte democratie, kon de Zuidafrikaner zich een jaar geleden gewoon niet voorstellen. Diezelfde maand september werden in de Verenigde Naties de geloofsbrieven van Zuid-Afrika geweigerd, en stond zijn lidmaatschap op het spel. Ten slotte viel de bespreking van de nieuwe wet samen met een polemiek rond een boek van de jonge Afrikaanse romanschrijver André Brink, wiens roman Kennis van die AandGa naar voetnoot8 reeds door de Publikatieraad was verboden, en ingevolge zijn beroep door het Hooggerechtshof in behandeling was genomen. Men verwachtte iedere dag de uitspraak in beroep. Het is dus nodig iets over die roman te zeggen als literair en politiek verschijnsel. | |||||||||||
André BrinkKennis van die Aand is een kanjer van circa 500 blz. waarin de auteur de idylle van de jonge kleurling Josef Malan met het blanke meisje Jessica opvoert tot paroxisme: de verdelging van een menselijke liefdesverhouding | |||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||
door maatschappelijke dwangsituaties (in dit geval de apartheid) en de zelfmoord in de gevangenis van Josef Malan na proces, marteling, verraad, enz.... Dit boek had een aangrijpend epos kunnen worden van het individu, gegrepen in het raderwerk van een samenleving. Maar het mist adem en vaart. De stijl is die van het ongezochte, eenvoudige woord, zonder franjes en gewild-literaire fraseologie. Kennis van die Aand is een protestroman waarmee Brink onvermijdelijk in de kantoren van de Publikatieraad terecht moest komen. Men beweert dat hij het daar bewust op aan stuurde. Het thema is te veel in de breedte en te weinig in de diepte uitgeschreven. Het leven van Josef wordt er uitvoerig in opgeroepen, maar bovendien wordt ook alles wat generaties van voorouders met zwarte meisjes en vrouwen hebben uitgeloederd er in geuren en kleuren uitgeborsteld om te komen tot dit besluit: ziedaar waarom ik - Josef Malan - vandaag een kleurling ben, en waarom ik als produkt van jullie eeuwenoude liederlijkheid en schijnheiligheid door jullie zelf uitgestoten blijf. Als men weet dat het kleurlingen-probleem een aspect van de apartheid is waar de regering zelf het minst raad mee weet, dan gaat het hier vanzelfsprekend om een interessante probleemstelling, maar de uitvoerigheid van drie eeuwen blanke willekeur schaadt grotelijks de spankracht van zijn protest. Voor een thema als deze rassistische Romeo-en-Julia-tragedie is het allernoodzakelijkst dat zo'n verboden twee-eenheid gesitueerd wordt in zijn politieke en maatschappelijke context. Dit doet Brink al te weinig. De schijnwerper blijft te exclusief gericht op de jonge verliefden. ‘Kennis van die Aand’ blijft in essentie een psychologische roman, en in deze psychologische benadering schrijft Brink beklemmende bladzijden. Althans voor blanke lezers, want kleurlingen vertellen dat Brink de echte psychologie van de kleurling niet heeft weten te peilen. Voortdurend gaat hij - Camus achterna, wiens naam herhaaldelijk in het boek wordt genoemd - op zoek naar de zin van het leven en de waarde van onze daden. Hoe wij de gevolgen van deze daden in ons leven blijven meeslepen, hoe wij niet ontsnappen aan het noodlot waarvan wij zelf het zaad hebben gestrooid, blijft in de roman overspoeld door de psychologische analyse. ‘Moenie denk aan later nie’ zegt Jessica nadat zij elkaar op een verlaten strand voor de eerste maal hadden genomen. ‘Moenie die toekomst beperk deur die nou in 'n sekere rigting te stuur nie’. - ‘Maar die toekomst het klaar begin’ antwoordt Josef. Zo staat het er beloftevol op pag. 22. Maar Josef zal niet onontwijkbaar door een onverbiddelijk politiek systeem worden vermorzeld, maar door het verraad van een jaloerse vriend die beider verhouding aan politiekers gaat verklappen. Het boek werd door de Publikatieraad verboden. Om zijn erotisch-realistische beschrijvingen? Om de verheerlijking van de menselijke vrijheid, incluis interraciale liefdesverhoudingen? Om de provocerende manier waarop | |||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||
het boek een soort burgerlijke hypocrisie te lijf gaat?Ga naar voetnoot9 Waarschijnlijk om dat alles tegelijk, want alles is onder art. 6 van de wet van 1963 onder te brengen. Feit is dat het verbod een polemiek heeft losgemaakt die verder reikt dan de intrinsieke betekenis van de roman, omdat niemand kon of wilde doen alsof zijn neus bloedde: het feit werd aangezien als een test-case in het licht van de komende wet, ondanks het feit dat het beroep van Brink nog moest worden behandeld door het Hooggerechtshof volgens de oude formule. Deze uitspraak viel op 1 oktober 1974, d.w.z. toen de nieuwe wet al gestemd was, maar nog niet in de Staatscourant gepubliceerdGa naar voetnoot10 en dus nog niet van kracht. De zwanezang van het Hooggerechtshof maakte nogal wat gerucht. | |||||||||||
Rechters nemen afscheidHet Hof bekrachtigde het verbod,Ga naar voetnoot11 maar de wegen waarlangs de drie rechters tot hun eensluidende conclusie kwamen, lagen ver uiteen en verdienen enige aandacht. Rechter-voorzitter Van Wyk nam het meest conservatieve standpunt in. Hij wees het boek af op politieke, godsdienstige en zedelijke gronden. Voor Van Wyk zijn ‘zeer veel waarschijnlijke lezersGa naar voetnoot12 lid van de Afrikaanse Kerken’. Hij bestempelde het boek als ‘een aaneenflansing van een groot aantal wansmakelijke, onwelvoeglijke en walgelijke tonelen die een vals totaalbeeld scheppen van de blanke als een losbandig, sadistisch, wetteloos, gewetenloos en onverantwoordelijk wezen’. Hij verwierp het boek dus als ‘onbetamelijk, onwelvoeglijk en aanstootgevend en schadelijk voor de openbare zeden’ volgens de geest van de wet van 1963.Ga naar voetnoot13 Rechter Diemont sloot zich daarbij aan, maar verwierp het politieke argument van het verbod in eerste aanleg: ‘hoe de veiligheid van de staat door dit boek in gevaar kan worden gebracht, is voor mij duister. De binding van godsdienst en seks, wat voortdurend voorkomt, is wel aanstootgevend voor de gevoelens van veel Afrikaanssprekende calvinisten. Ik kan mij niet voorstellen dat een volwassen lezer zodanig zal reageren dat de rassenverhoudingen in Zuid-Afrika worden vertroebeld. Evenmin zal zijn reactie een gevaar inhouden voor algemeen welzijn, vrede en goede orde van dit land’. Rechter Steyn van zijn kant nam duidelijk afstand van deze calvinistisch- | |||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||
beslagen standpunten, zonder evenwel zijn plicht als magistraat uit het oog te verliezen. Hij verklaarde ronduit dat hij tegen zijn zin de censuurmaatregel in beroep heeft bekrachtigd, omdat de roman kwetsend is voor de godsdienstige overtuiging van een deel van de bevolking. Maar hij was van mening dat het boek de blanke Afrikaner niet belachelijk of verachtelijk maakt. Het verbod leek hem de rassenbetrekkingen veeleer te zullen afbreken dan op te bouwen. Over het verschijnsel censuur zelf heeft rechter Steyn met gezond verstand en grote moed een aantal behartenswaardige dingen gezegd. Wij lazen ze in een krantGa naar voetnoot14 en ze werden door betrokkene niet gelogenstraft. De vrije meningsuiting noemt Steyn een der kostbaarste bezittingen van de beschaving. Zonder deze is dwingelandij onvermijdelijk. De taak van ons Hooggerechtshof - zegt hij - wordt vooral bemoeilijkt door een wetgeving ‘waarvan ik met de beste wil van de wereld niet kan zeggen dat ze een doeltreffende poging is om het Hof leiding te geven in zijn moeilijke taak. Op grond van die wet moesten wij, rechters, dit boek verbieden, maar zonder verbod zou het slechts een beperkte lezerskring hebben gehad vanwege de langzame verteltrant en de omslachtige beschrijvingen. Kennis van die Aand is niet godslasterlijk. Zuid-Afrika heeft geen staatsgodsdienst, en de wetgever had niet de bedoeling om bescherming te verlenen aan sommige bekrompen of uiterst nauwgezette opvattingen of onbuigzame overtuigingen. De Publikatiewet toepassen op Kennis van die Aand heb ik een ontzettend moeilijke taak gevonden. Maar uiteindelijk heb ik geopteerd voor handhaving van het verbod omwille van de onnodige, brutale en onfunctionele aaneenschakeling van seks en godsdienst, die wel voor een deel van de bevolking onaanvaardbaar zal zijn. Ik deed het met tegenzin, ten eerste omwille van onze nood aan een viriele letterkunde in de Afrikaanse taal, die zonder meer over de actualiteit van de Zuidafrikaanse situatie zal schrijven. Ten tweede omdat ik nu de ontoereikendheid van mijn eigen Afrikaans besef. Dit heeft de lectuur van dit boek met zijn rijke taal mij duidelijk geleerd. Maar de moedwilligheid van de schrijver heeft mij in het licht van de wet geen keuze gelaten.’ Tot zover rechter Steyn. Het leek ons belangrijk genoeg een uitvoerige synthese te geven van zijn standpunt, niet alleen omdat het volgens onze begrippen en tradities bijzonder evenwichtig is, maar ook omdat het belangrijk is dat een rechter van het Hooggerechtshof in Zuid-Afrika openlijk kritiek uitbrengt op een (weliswaar aflopende) wet. Het mag op zijn minst als bewijs gelden voor de persvrijheid. De weerklank van dit arrest is groot geweest. In literaire en academische kringen waren de meningen even verdeeld als onder de rechters zelf, schrijnende illustratie van de aarzelingen en de verdeeldheid die in tal van domei- | |||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||
nen het politiek en intellectueel leven beheersen. Hoogleraren in de literatuur scharen zich zowel achter Van Wyk als achter Steyn. De schrijversbent is natuurlijk in grote beroering gekomen, en velen waren begin oktober begonnen met de verkoop van hun manuscripten om Brink te helpen bij de betaling van zijn proceskosten, ook zij die zijn boek afkeurden. Als men weet dat deze manuscripten in beginsel bestemd zijn voor het Nationaal Museum van de Letterkunde, begrijpt men dat deze verkoop niet alleen een vrijblijvende vriendendienst is. De voornaamste onder hen, hoogleraardichter Opperman (Stellenbosch) verklaarde aan de pers: ‘Het is een kwade dag als de overheid de oorlog verklaart aan zijn schrijvers... Goede schrijvers verliezen op den duur nooit het pleit tegen de overheid’.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||
Diepvries of drukkookpan?En wat nu? Dat weet niemand, zoals niemand durft voorspellen hoe de zaken in dit door de natuur en het klimaat zo bevoorrechte land zullen evolueren. Men mag echter aannemen dat de hanteerbaarheid van de nieuwe censuurwet als een barometer voor de evolutie in Zuid-Afrika kan fungeren. Zullen de blanke Zuidafrikaners blijk blijven geven van een uitzonderlijke discipline op het stuk van vrije meningsuiting, om aldus de poging van hun regering om een modus vivendi met de zwarte buurlanden te vinden niet te hypothekeren? Of zal blank Zuid-Afrika, onder de druk van de toch talrijke progressieve ‘verlichtes’ de censuurwet zoveel mogelijk naast zich neerleggen, om zodoende weer aansluiting te zoeken bij de westerse wereld? De nieuwe censuurwet kan zowel een diepvries als een drukkookpan in de Afrikaanse keuken worden, en het antwoord op dit alternatief zal ons helpen om na te gaan hoe het huishouden aan de Kaap er morgen zal uitzien. En wij houden allen te veel van dit land en zijn mensen dat het ons niet zou interesseren. |
|