Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
Nieuwe rechtspositie van pastores in Nederland
| |
Pastorale werkerVoor wie de nota niet in handen heeft, is allereerst te verduidelijken, wie met pastorale werkers bedoeld zijn. Dat woord wordt in algemene, alomvattende zin gebruikt. Daar valt dan onder ‘iedere man of vrouw die als pastoraal werker is erkend door een bisschop van de Nederlandse kerkprovincie, omdat hij of zij voldoet aan de voorwaarden, die zijn vastgesteld door de Nederlandse Bisschoppenconferentie, en die daarom als zodanig bevoegd is professioneel werkzaam te zijn in het pastoraat’. Dat kunnen priesters en diakens zijn, maar ook leken, die toegelaten zijn tot het kerkelijk dienstwerk. Uitdrukkelijk worden de verschillen onderkend, maar deze verhinderen niet het gebruik en de toepassing van één benaming. Er zijn immers gemeenschappelijke kenmerken: aangepaste opleiding en scholing, zodat het om beroepskrachten gaat; kerkelijke opdracht; het pastorale werk is geheel of ten dele hun maatschappelijke bezigheid (dagtaak), en zij kunnen uit kerkelijke inkomsten worden betaald. De verschillen in bevoegdheid worden niet behandeld in deze nota, maar b.v. in de beroepscode wordt er wel rekening mee gehouden. Met de uitwerking van de bevoegdheden van de diakens en de pastorale werkers in enge zin, die leek zijn, zijn de Nederlandse bisschoppen apart bezig. Wie de nota aandachtig doorleest, en elk woord schijnt er gewogen te zijn, ontdekt twee hoofdredenen waarom een nieuwe rechtspositie nodig wordt. | |
[pagina 637]
| |
Van die twee redenen kan men niet zeggen, dat de een belangrijker is dan de ander. Zij hangen trouwens sterk samen. | |
Veranderingen in pastoraal werkAllereerst wil men via een nieuwe rechtspositie daadwerkelijk gestalte geven aan veranderingen in het werk van kerkelijk-pastorale beroepskrachten. Negatief zijn die gemakkelijker te omschrijven dan positief. Het gaat niet meer zozeer om ‘bekwame uitvoering van meestal tot in detail uitgewerkte richtlijnen op het terrein van de geloofsverkondiging, van het christelijke levensgedrag en van de toediening van de sacramenten’. Daarbij staan de gelovigen allereerst ‘aanvaardend tegenover dit aanbod’. ‘Van een open dialoog over de betekenis van deze geloofsverkondiging, over het bevrijdend karakter van levensnormen en over de levensnabije en levensverdiepende aard van de sacramenten was in mindere mate sprake’. Wellicht kan dit toegelicht worden door wat prof. J.J. Loeff reeds in 1966 schreef: het ambt wordt dan getypeerd door de macht waarover het beschikt, en verkondiging en pastoraal krijgen het karakter van het handhaven van een discipline, een tucht. Het geloofsleven wordt bestuursontvankelijk gemaakt, grijpbaar in objectieve, abstracte normen en systemen.Ga naar voetnoot2 Wellicht kan men hier ook denken aan een vermaning van het Tweede Vatikaans Concilie in de constitutie over de liturgie: ‘daarom moeten de zielzorgers er voor waken, dat bij het liturgisch handelen niet alleen de wetten betreffende de geldigheid en geoorloofdheid worden onderhouden, maar ook, dat de gelovigen er met begrip, actief en met vrucht aan deelnemen’ (n. 11). Als dit laatste ook in het geheel van de pastoraal gaat doorwerken, dan kunnen de verhoudingen tussen bisschop, priester (pastoraal werker) en kerkleden niet alleen meer door gehoorzaamheid gekenmerkt worden. Positief worden de veranderingen in algemene bewoordingen beschreven, die natuurlijk vanwege het nieuwe kwetsbaar zijn. ‘De pastorale werker moet zelf, op basis van algemene uitgangspunten de dialoog beginnen met de concrete situatie en dan in een kreatief proces zijn bijdrage leveren. Hij moet dit doen op basis van deskundigheid en integriteit. Hij moet zijn ervaringen uitwisselen met collega's en in samenspraak met de beleidsniveaus om te komen tot goede uitgangspunten en deze te onderzoeken in hun functionele waarde... In feite betekent dit de professionalisering van het pastorale beroep’. Daartoe behoeft hij voldoende vrijheid, verantwoordelijkheid en ruimte. ‘Dit impliceert ook verandering in de verhouding tot de plaatselijke gemeenschap, tot collega-pastores, tot de beleidsniveaus van dekenaat en bisdom’. Daartoe dient met name een beroepscode, voor deze groep | |
[pagina 638]
| |
werkers een nieuwigheid. Deze is integraal onderdeel van de rechtspositieregeling. Opvallend is, dat het ‘ten geleide’ van de bisschoppen op deze ontwikkelingen niet ingaat, maar volle aandacht schenkt aan het volgende. | |
Rechtszekerheid door arbeidsovereenkomstVervolgens, naast deze veranderende opvattingen, ligt een deel van de achtergrond in de materiële en sociale zorg voor de pastorale werker, alsmede in de veiligstelling van zijn positie. In de loop van de kerkgeschiedenis is het steeds moeilijk geweest het onderhoud van de ambtsdragers zo evenwichtig mogelijk te regelen. Niet zo slecht, dat hun hele aandacht noodzakelijkerwijs naar levensonderhoud en de zorgen daarvoor zou uitgaan, met alle gevaren van koopbaarheid van pastorale diensten. Niet zo goed en luxueus, dat om deze reden alleen gelovigen in het ambt zouden willen gaan. En ook niet zo, dat de wijze van onderhoud de eigenheid en zelfstandigheid van ambt en pastoraat zouden aantasten. Ieder heeft gehoord van de middeleeuwse investituurstrijd in verband met de onafhankelijkheid van de kerk. Voor de pastorale werker in Nederland lag het voor de hand, dat hij zou kunnen gaan genieten van de sociale zekerheid via de sociale verzekeringswetten, naast de volksverzekeringen. Om dit alles goed mogelijk te maken wil de nota voor de pastorale werkers een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, af te sluiten met een kerkelijke of burgerlijke rechtspersoon of de overheid, al naar gelang de situatie. Gezien de ontwikkelingen in het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht laat deze contractuele verhouding van inkomen (betaling) en sociale voorzieningen voldoende ruimte om de typisch eigen functionele verhouding tot de kerk niet aan te tasten. Het gezag van de werkgever is zo beperkt, dat, zoals bij vrije beroepen, de functionele relaties, uit de aard van het werk voorkomend, voldoende vrij en op eigen verantwoordelijkheid kunnen worden uitgeoefend. Welnu, zeer duidelijk en markant is in de nota naast de relatie uit arbeidsovereenkomst die met de kerk ingebouwd, van wie de opdracht komt. Deze functioneel genoemde relatie is er een met de plaatselijke bisschop, die gezag bezit over de inhoud van het pastorale werk.Ga naar voetnoot3 | |
Welke regelingen betreft het?De nota bevat een complex voorstel: een model-arbeidsovereenkomst, daarbij een rechtspositiereglement (primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden), een beroepscode (uitwerking van de veelvoudige verhoudingen), interdio- | |
[pagina 639]
| |
cesane richtlijnen voor salaris en andere arbeidsvoorwaarden (nog niet ingevuld), een procedure tot aanstelling, en tenslotte een Diocesane Commissie van Beroep voor pastorale werkers. Er aan toegevoegd, zij het niet per se als onderdeel van de arbeidsovereenkomst, zijn statuten van de Diocesane Vereniging van pastorale werkers. De zwaarwegende functionele relatie met de bisschop komt tot uiting in de beslissende goedkeuring van hem, zowel voor het tot stand komen als ook voor het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst. De Diocesane Commissie van beroep over geschillen tussen twee van de drie mogelijk betrokkenen (pastorale werker, bestuur van de rechtspersoon en de bisschop) kan bindend advies geven, allereerst over de contractuele arbeidsrelatie. In hoeverre zij marginaal de functionele relatie met de bisschop kan beoordelen, is onduidelijk. De Diocesane Vereniging staat voor de behartiging van de belangen (in de ruimste zin) van de pastorale werkers en benoemt onder meer, zoals de bisschop, twee leden in de Diocesane Commissie van Beroep. De vier kiezen hun eigen voorzitter als vijfde lid. | |
Invoering van de nieuwe rechtspositieDe invoering ervan wordt verhoopt in fasen binnen een tiental jaren. Waarom niet meteen? Allereerst omdat de nota in bespreking is bij alle belanghebbenden met het oog op aanvaarding, aanvulling en verbetering, zodat de bisschoppen daarna, samen met de religieuze oversten, definitief hun goedkeuring kunnen geven. Vervolgens, de financiering volgens deze rechtspositieregeling voor álle pastorale werkers, sociale lasten incluis, vraagt om miljoenen guldens extra, die nog gevonden moeten worden. Tenslotte, de sociale verzekeringswetgeving sluit op dit ogenblik een arbeidsovereenkomst nog uit, ‘indien de arbeid van overwegend geestelijke aard is’. Aan verandering van dit artikel wordt, tezamen met andere kerken, momenteel hard gewerkt. Men hoopt delen van de nieuwe rechtspositieregeling in eerste instantie in te voeren voor de pastorale werkers in enge zin, die leek zijn. Omdat het kerkelijk recht er geen rechtsvoorzieningen voor kent en zij in vele gevallen gehuwd zijn, zijn zij ten zeerste kwetsbaar in de huidige situatie. Al met al is met de invoering van de nieuwe rechtspositie voor alle pastorale werkers, priesters incluis, nog veel gemoeid. | |
Belang voor de huidige priesters?Voor de grote groep priester-zielzorgers die onze kerkprovincie kent, lijkt het de vraag of zij voorlopig aan de nota veel zullen hebben, als het geld voor de realisering van de arbeidsrechtelijke regeling vooralsnog ontbreekt. De priesters zelf stellen deze vraag ook. Immers, voor het overige blijft de be- | |
[pagina 640]
| |
voegdheid van de diocesane bisschop, voor sommigen zijn almacht, toch bestaan. Als een bisschop een opvatting van ambt en pastoraat voorstaat met sterke nadruk op toepassing en uitvoering van kerkelijk vastgestelde normen en regels, dan komen er toch niet meer vrijheid, verantwoordelijkheid en ruimte voor de zielzorgers. Integendeel in bepaalde gevallen. Over een dergelijke reactie valt veel te zeggen. Allereerst, de opstellers van de nota zien deze onder meer als leidraad om een aantal vraagstukken van juridische en financiële aard te onderzoeken. Dat is zonder meer belangrijk en verheugend: salarieel, inzake sociale en oudedagsvoorzieningen, en met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Er wordt aan verder gewerkt. Het belang ervan is onderkend. Wie hiertegen opwerpt, dat het profetische of charismatische karakter van het ambt aldus onherkenbaar wordt opgenomen in een arbeidsovereenkomst, kan in een enkel geval gelijk hebben. Niemand hoeft er trouwens in. Maar het kan ook dat bij velen goede en sterke energieën juist los komen, als er een aantal materiële voorzieningen en toekomstgaranties op dit gebied zijn. Trouwens, en de nota merkt dit ook op, in de loop der eeuwen stonden de inkomensregelingen van de priesters vaak los van de geestelijke verhoudingen waarin zij werkzaam waren. Sinds de paulijnse vorm van het ‘tentmaking ministry’ (inkomsten uit gewone arbeid) niet meer algemeen is,Ga naar voetnoot4 heeft men altijd gezocht naar gewone maatschappelijke regelingen (vermogensvorming door giften, bijdragen van de staat). Armoede en onzekerheid zijn waardige evangelische themata. Maar eerder als onontkoombare noodzaak of vrijwillig gekozen dan als door een kerk voor haar bedienaren georganiseerd en opgelegd. Ook in de definitieve regelingen zal het niet om een vet-pot gaan. Het lijkt mij zeer belangrijk dat overeenkomstig de nota verder gewerkt wordt. Nu, en wellicht voorlopig, is dat er allemaal nog niet. Wat levert voor het overige de nota aan de pastores op? In het huidige recht is de bisschop door zijn bevoegdheid ten aanzien van de priesters enerzijds hun beschermer en garant ten opzichte van de gemeenschap en de collega's, anderzijds diegene aan wie beslissend gezag toekomt ten aanzien van hen. De garanderende, beschermende rol komt o.a. tot uiting in het feit dat geen bestuur van een rechtspersoon een pastoraal werker kan schorsen of ontslaan zonder goedkeuring van de bisschop. De vraag is, of, nu het vrije benoemingsrecht van de bisschop afhankelijk wordt van een wederzijdse arbeidsovereenkomst, de bisschop steeds aan iedere pastorale werker een werkterrein kan verschaffen. De nota werkt dit onvoldoende uit. | |
[pagina 641]
| |
Gezag en bevoegdheid van de bisschopWat doet de nota met de gezagvolle rol van de bisschop? Is de werker nu aan de bisschop overgeleverd, ten goede en ten kwade? Heeft hij een rechtspositie tegenover de bisschop? Hebben collega's en de gemeenschap voor wie hij werkt, ook een beschermende rol ten bate van hem? Allereerst meen ik, dat de nota de priester niet méér afhankelijk maakt van de bisschop dan het huidige recht van de Latijnse kerk dat doet. Deze nota, evenmin als de bisschoppenconferentie, kan dit veranderen, wel het nuanceren en aanvullen. Zodoende kan het moeilijker worden voor de bisschop zijn goedkeuring te onthouden bij het aangaan of doorgaan van een arbeidsovereenkomst. Want, weigering van goedkeuring moet hij onder opgave van redenen doen. Daarop kan men gaan naar de Diocesane Commissie van beroep, die bindende adviezen kan uitbrengen. Waar die zich dan precies op richten, is niet duidelijk. En bij intrekking van goedkeuring moet de bisschop dit schriftelijk en gemotiveerd doen. Verder spreekt de inleiding van de nota over marginale toetsing in deze, die echter in de concrete regelingen niet duidelijk terug te vinden is. Tenslotte ligt hier volgens de nota het belang van de beroepscode. Deze wordt door de bisschoppen aanvaard. Subject ervan is de pastorale werker. Omdat allereerst aan de bisschop de beoordeling toekomt of iemand zich daaraan houdt, liggen bij hem grote bevoegdheid en verantwoordelijkheid. De vraag moet gesteld worden, of de Diocesane Vereniging van pastorale werkers, indien de bisschop ernstige vragen heeft over de trouw aan deze code, niet eerst kan en moet worden ingeschakeld, voordat de bisschop eventueel besluiten neemt. Zo zou ook beter onderscheiden worden de taak te waken over afzonderlijke pastores van de taak te zorgen voor een goede kwantitatieve en kwalitatieve spreiding van pastorale werkers over het gehele bisdom. Immers, dat brengt eigen beleidseisen mee, niet altijd strokend met wat ieder wil. Ter afsluiting mogen nog een paar vragen vermeld worden. Hoe is de precieze verhouding van de voorgestelde regelingen met het bestaande kerkelijk recht, b.v. inzake bijzonder procesrecht en beroepsrecht? Is het goed om leken die pastoraal werker zijn, te laten vallen onder gezagsverhoudingen die primair voor priesters bedoeld lijken? Wie vormen het bestuur van een bisdom, een dekenaat en een parochie, als het gaat om het afsluiten van een arbeidsovereenkomst daarmee? | |
BesluitDe betrokkenen bij de nota als geheel lijken op verschillende gegevens de nadruk te leggen. De bisschoppen letten op de arbeidsrechtelijke en sociale zekerheid, waarbij de beroepscode de bezieling van de pastorale werker | |
[pagina 642]
| |
weergeeft. De samenstellers van de nota willen gestalte geven én aan die zekerheid én aan veranderende opvattingen over pastoraal werk. De pastorale werkers zullen die zekerheid op prijs stellen, ja zelfs nodig achten. Maar er zal bij hen gevoeligheid voor zijn, dat bij veranderende opvattingen inzake hun werk ook het gezag en de bevoegdheid van de bisschop toetsbaar worden, zo niet enigszins gereglementeerd. De nota roept vragen op, waarvan er vele niet aan de nota zelf onbekend zijn. Een aantal problemen worden door de nota opgelost. Van andere blijkt nu, dat ze ingewikkeld zijn. Dit zijn twee grote verdiensten van deze nota. Ik hoop dat er met voortvarendheid aan verder gewerkt zal worden.Ga naar voetnoot5 |
|