Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |
De assisenzaak als drama
| |
Vox populi, vox deiHet hof van assisen is een relict van de Franse revolutie. De constitutie van 3 september 1791 stelde de jury in voor strafzaken. Hierdoor werden leken, nauwkeuriger gezegd: burgers, ingeschakeld in het rechtsapparaat dat voordien uitsluitend in de handen was van beroepsrechters. De oorspronkelijke opzet om burgers te betrekken in alle stadia van de rechtspleging, dus bij instructie, beschuldiging én oordeel, werd gauw uit het oog verloren en de Code Napoléon behield het jurysysteem alleen voor het beoordelen van misdaden, d.w.z. de allerzwaarste misdrijven. Het systeem van de burgerjury werd ongetwijfeld ontleend aan de Engelse rechtspraak. Ook nu nog functioneert in Angelsaksische landen de rechtbank van gezworenen als Jury of Grand Jury. In Engeland bezit de ambtelijke rechter een vrij grote macht omdat hij erover moet waken dat de jury geen ondeugdelijk bewijsmateriaal onder ogen krijgt. In Frankrijk daarentegen staat de jury praktisch alleen om ‘in eer en geweten’ haar innerlijke overtuiging omtrent schuld of onschuld uit te spreken. Herhaaldelijk werd daar geprotesteerd tegen de beïnvloedbaarheid van leken in assisenzaken. In België stipuleert artikel 98 van de Grondwet (7 februari 1831) dat de jury uitspraak doet over de schuldvraag inzake misdaden, politieke misdrijven en persdelicten. Nederland heeft de Jury alleen gekend tijdens de | |
[pagina 591]
| |
Napoleontische overheersing, meer bepaald van 1811 tot 1813. In de hedendaagse rechtspleging is de assisenzaak een soort anachronisme. De procedure is immers onnodig omslachtig, kostbaar en tijdrovend. Zo moeten bij voorbeeld alle getuigenissen mondeling worden afgelegd, waar de rechter in gewone rechtszaken zijn oordeel aan de hand van een dossier kan vellen. Het aantal assisenzaken, dat vroeger aanzienlijk was, is dan ook geleidelijk beperkt. Heel wat gevallen die normaal onder de bevoegdheid van het hof van assisen zouden vallen, worden nu gecorrectionaliseerd d.i. door een gewone rechtbank met beroepsrechters behandeld. Het bijzondere van een assisenzaak is niet zozeer dat leken hier een uitspraak doen over schuld en onschuld, maar dat er tegen die uitspraak geen verweer bestaat (alleen in uitzonderlijke gevallen kan het vonnis vernietigd worden door het hof van cassatie; de zaak komt dan opnieuw voor het assisenhof). Dit is in flagrante tegenspraak met de befaamde rechtsregel van de dubbele aanleg, die bepaalt dat men tegen elke uitspraak bij een hogere instantie beroep kan aantekenen. Op die manier wordt aan de jury, samengesteld uit ‘mensen van het volk’, een soort onfeilbaarheid toegekend. Het verdict van de gezworenen krijgt de macht van een orakelspreuk, waardoor deze rechtspraak iets van de mythische glans van het volksgerecht heeft. Volgens het antieke ‘vox populi, vox dei’ (de stem van het volk is de stem van God) is het volk alwetend en almachtig als de godheid zelf. Het bijna religieuze karakter van deze instelling wordt nog onderstreept door het aantal gezworenen: twaalf - zoals de apostelen (of eventueel de twaalf stammen van Israël) - wat niet bepaald praktisch blijkt wanneer de stemmen staken. Verdedigers van het jurysysteem menen dat de publieke opinie deze speciale ‘plechtige’ behandeling van misdaden wenst. Het succes dat de sessies van de diverse assisenhoven kennen, schijnt hun gelijk te geven. Zelfs de meest serieuze kranten geven uitvoerige verslagen over de zittingen. Sommige journalisten hebben zelfs naam verworven door hun gekleurde reportages over deze zaken. Vele processen worden druk bediscussieerd. Over geruchtmakende zaken verschijnen nog jaren nadien publikaties. Het zou een aparte studie waard zijn te onderzoeken hoe de media in dit geval de publieke sensibiliteit bespelen. Ik wil hier alleen proberen uit te maken wat de assisenzaak zo geschikt maakt als topic. | |
Dramatis personaeAls de assisenzaak een toneelstuk is, dan moet er ook een rolverdeling zijn. Om die te bepalen kunnen we een beroep doen op de teksttheorie. In de moderne linguïstiek is de zin herhaaldelijk vergeleken met een miniatuur-drama.Ga naar voetnoot1 Steunend op een idee van zijn landgenoot Tesnière meent de Franse | |
[pagina 592]
| |
structuralist Greimas dat de syntaxis ervoor zorgt ‘op miljoenen exemplaren eenzelfde klein schouwspel te reproduceren dat bestaat uit een gebeuren, enkele acteurs en een min of meer omstandig bepaalde situatie’. De Amerikaanse structuralist Longacre stelt dat zinnen een plot hebben, een aantal dramatis personae en attributen, decor en lokale kleur. Ook in de semantische richting van de generatieve grammatica vindt men die gedachte terug. Fillmore pleitte er als eerste voor, de zinsdelen die sinds Chomsky tot zuiver syntactische entiteiten herleid waren, opnieuw een semantische valentie te geven. Zo onderscheidt hij een agens, een patiens, een instrumentalis, enz. De Amerikaan Langendoen heeft het dramatische karakter van deze ‘casussen’ onderstreept door van de ‘rollenstructuur’ van een zin te spreken. De overeenkomst die er bestaat tussen linguïstische en dramatische structuren stelt ons in staat de rollen van een stuk, in dit geval een ‘gerechtelijk drama’, met taalmodellen te beschrijven. Het meest uitgewerkte model biedt Greimas,Ga naar voetnoot2 die gebruik maakte van een door de Rus V. Propp opgestelde beschrijving van de personages van het volkssprookje en van een lijst van dramatische functies in E. Souriau's Les 200.000 situations dramatiques. De zo verkregen gegevens structureerde hij door ze in verband te brengen met syntactische functies. Op die manier bleken de voornaamste personages van een tekst (een toneelstuk, een sprookje, enz.) functioneel te corresponderen met de belangrijkste zinsdelen. Vooreerst is er de held (subject) die een bepaald doel, een abstracte waarde, een concreet voorwerp of een geliefde persoon (object) nastreeft. Deze relatie is syntactisch vergelijkbaar met de verhouding tussen onderwerp en lijdend voorwerp. Een machtige instantie (schenker) deelt het object mee hetzij aan de hoofdpersoon hetzij aan een ander personage (ontvanger). Deze relatie komt overeen met de verhouding tussen onderwerp en meewerkend voorwerp. Uit deze tweede relatie blijkt dat eenzelfde acteur een dubbelrol kan spelen. Daarnaast is het ook mogelijk dat meerdere acteurs eenzelfde rol spelen. De twee genoemde relaties zijn de belangrijkste in elke tekst. Twee andere, die tussen subject en helper en tussen subject en tegenstander, zijn secundair in zoverre zij rechtstreeks met de actie van het subject verbonden zijn. De helper werkt mee in de zin van actie, de tegenstander werkt ze tegen. Syntactisch is de eerste te vergelijken met een bijwoordelijke bepaling van middel (dank zij...), de tweede met een bijwoordelijke bepaling van toegeving (ondanks...). | |
[pagina 593]
| |
De rollen worden bepaald door hun onderlinge relaties. Vandaar dat zij gestructureerd kunnen worden in één model. Greimas stelt dit model als volgt voor: schenker → object → ontvanger Dit model is zoals men kan nagaan geheel geaxeerd op het object, dat enerzijds het streefdoel is van het subject (wiens streven door de helper en de tegenstander resp. bevorderd of tegengegaan wordt) en anderzijds het voorwerp is dat door de schenker aan de ontvanger gecommuniceerd wordt. Er rest mij nu alleen nog de rollen van de medespelers in de assisenzaak te identificeren. Degene om wie het hele proces draait is ongetwijfeld de beschuldigde. Hij speelt de rol van subject. Vooral als er twijfel bestaat over zijn schuld wordt zijn actie vaak vergeleken met een strijd. Een groot deel van die strijd voert hij echter niet rechtstreeks, maar door delegatie. Daarvoor heeft hij een raadsman, zijn persoonlijke advocaat, die de rol van helper op zich neemt. Diens rechtstreekse tegenstander is de aanklager, de procureur des konings, een gerechtelijke dienaar die het openbaar ministerie vertegenwoordigt en belast is met de vervolging en met de uitvoering van het vonnis. De woordenstrijd tussen de advocaat en de procureur vormt een van de hoogtepunten van het proces. Men wordt onwillekeurig herinnerd aan middeleeuwse moraliteiten waarin duivel en engel strijden om de ziel van de gelovige. De twee manicheïstische machten hebben hun helpers: getuigen à charge en à décharge. Wat is de inzet van de strijd? Ongetwijfeld de ‘gerechtigheid’ (object). Dit kan zowel de vrijheid zijn (wanneer de beschuldigde onschuldig bevonden wordt) als de vrijheidsberoving, in extreme gevallen de dood (wanneer de schuld vaststaat). Dat het subject, ook als hij schuldig is, gerechtigheid verlangt, is een impliciete spelregel van de assisenzaak. Er zijn inderdaad beschuldigden die zich slechts van hun schuld bevrijd achten door een ‘rechtvaardige’ straf. In feite zullen vele misdadigers proberen aan die gerechtigheid te ontsnappen door onschuld te veinzen. Zij vallen dan uit de hun opgelegde rol. Degenen die de gerechtigheid in handen hebben - dat is uit mijn beschrijving van het jurysysteem gebleken - zijn de twaalf gezworenen. Door hun schuldig of niet schuldig uit te spreken vellen zij een onherroepelijk oordeel. Als totaliteit spelen zij de rol van schenker. De ontvanger van de gerechtigheid is de beschuldigde, die dus een dubbelrol speelt. Dit is niet ongewoon, aangezien hij voor de eigen zaak strijdt. Zo is het schema van de rollen volledig: | |
[pagina 594]
| |
jury → gerechtigheid → beschuldigde De lezer zal zeker opmerken dat in dit schema geen plaats is voor het hof, bestaande uit drie beroepsrechters (een voorzitter en twee bijzitters). Wat is hun functie in het geheel? Zonder vooruit te lopen op mijn conclusies in verband met de plot van het geheel, kan ik misschien al zeggen dat het hof het gebeuren superviseert, het is de regisseur van het stuk. | |
Dura lex, sed lexDe intrige van een assisenzaak is van een zeldzame eenvoud. Ook op het eerste gezicht al valt de overeenkomst met een klassiek toneelstuk in het oog: de proloog waarin de identiteit van de medespelers wordt vastgesteld en waarin het probleem wordt gesteld, de stijgende spanning bij het verhoor, het debat als climax, het verdict als ommekeer, soms gevolgd door de catastrofe van het vonnis. Geen wonder dus dat zoveel toneel-, film- en tv-schrijvers hier hun inspiratie hebben gezocht. Er zijn nauwelijks kunstgrepen nodig (tenzij een zekere condensatie) om de stof voor opvoering geschikt te maken. De zuiverste voorbeelden van dramatisering zijn de tv-spelen die gebaseerd zijn op echte of fictieve assisenzaken zoals het Franse ‘En votre âme et conscience’, het Duitse ‘Das Fernsehgericht tagt’ en het Vlaamse ‘Beschuldigde, sta op’. Daarnaast is er een ruime scala van mogelijkheden: gerechtelijke toneelstukken als ‘Twelve Angry Men’ (in de kamer van de jury), gewetensdrama's als ‘De zaak Oppenheimer’ en ‘Voorlopig vonnis’, thrillers als ‘Domaren’ (Sjöberg) en ‘The Wrong Man’ (Hitchcock), thesisfilms als die van Cayatte, het tv-feuilleton ‘Hawkins’. Hoe verloopt een assisenzaak nu precies? Na de identificatie van de van de beschuldigde en de eedaflegging van de gezworenen wordt de akte van beschuldiging voorgelezen door de griffier.Ga naar voetnoot3 Hierop volgt het verhoor van de beschuldigde, de experts en getuigen. Het debat bestaat uit een rekwisitoor van de aanklager en een pleidooi van de verdediger. Na het slot van de verhandelingen trekt de jury zich terug om te delibereren over de vragen die haar zijn gesteld. Het verdict bestaat uit een ja of neen. Bij een veroordeling wordt door het hof en de gezworenen samen over de strafmaat beraadslaagd. Deze laatste deliberatie is pas in 1919 ingevoerd. Men ondervond namelijk dat de jury te gauw tot vrijspraak besloot uit vrees dat de rechter de schuldig bevondene te zwaar zou straffen. Dit proces schijnt op natuurlijke wijze uiteen te vallen in drie delen: het | |
[pagina 595]
| |
verhoor, het debat en de uitspraak. We zijn zo gewend geraakt aan de woordenstrijd tussen aanklager en verdediger, dat de vraag naar de functie van dit duel waarschijnlijk nooit bij ons opgekomen is. In feite is die in hoge mate problematisch. Heeft het verhoor niet immers alle feiten aan het licht gebracht op grond waarvan de juryleden hun oordeel moeten vormen? Wel lijkt het normaal dat de beschuldigde een beroep kan doen op een ervaren raadsman om zichzelf tegen de aanklacht te verdedigen. Dat deze aanklacht zelf echter in de vorm van een retorische uiteenzetting naar voren wordt gebracht, is bevreemdend. Uit de onderzoekingen van de Franse structuralisten Claude Lévi-Strauss en Algirdas GreimasGa naar voetnoot4 is gebleken dat elke mythe in zijn logische grondstructuur een transformatie bevat van een semantische oppositie. In de meer aan de oppervlakte liggende verhaalstructuur verschijnt die transformatie in de vorm van een strijd tussen personen die een beginsituatie in een eindsituatie verandert. Het strijdelement dat in de assisenzaak te vinden is, schijnt erop te wijzen dat deze de algemene structuur van de mythe heeft. Een vergelijking van beide zal aantonen dat dit niet zo is. Het mythisch verhaal begint met de breuk van een maatschappelijke code. Bij ons proces is de inbreuk al vooraf gebeurd. Via de getuigenissen van de beschuldigde zelf, van experts en van betrokkenen, wordt in het eerste deel van het proces, het verhoor, een ‘reconstructie’ van de feiten gegeven, een afbeelding-in-woorden van de inbreuk. Dit onderdeel van de gerechtszaak komt overeen met wat Greimas aanduidt als ‘contractbreuk’: het individu overtreedt de wetten die de betrekkingen tussen hemzelf en de maatschappij vastleggen (wat sinds J.J. Rousseau ‘le contrat social’ wordt genoemd). In een echte mythe heeft die contractbreuk een gevolg, namelijk de aliënatie van het individu (zijn uitstoten uit de maatschappij). In het juridisch verhaal komt dit niet voor, omdat het verder verloop juist moet uitmaken of de overtreding wel werkelijk heeft plaatsgevonden. Het tweede deel van de assisenzaak is het debat tussen aanklager en verdediger. Zoals reeds gezegd is de inzet hiervan niet de vrijheid van de aangeklaagde, maar de ‘gerechtigheid’ of anders uitgedrukt de schuldvraag. De verdediger kan in de rol die het rechtssysteem hem geeft, de code zelf niet in vraag stellen en plaatst zich dus evengoed als de aanklager op het standpunt dat het aangeklaagde feit strafbaar is. Zijn overwinning kan er slechts in bestaan aan te tonen dat de aangeklaagde niet schuldig is. Dat kan gebeuren door te bewijzen dat er geen inbreuk is geweest ofwel dat die inbreuk niet in volle vrijheid is gebeurd. In beide gevallen blijft de wet volkomen buiten de kwestie. De rol van de aanklager bestaat er uitsluitend in de toepassing te vragen van de wet. De ‘strijd’ in de assisenzaak bestaat in het | |
[pagina 596]
| |
naast elkaar plaatsen van twee uiteenlopende interpretaties van de in het verhoor aan het licht gekomen feiten. Noch aanklager noch verdediger kan uit zichzelf overwinnen. In het derde deel van het proces, het verdict, moet een scheidsrechter, de jury, een van beiden de overwinning toekennen. Dit wil zeggen dat een van de interpretaties de voorkeur krijgt. In alle beschrijvingen van de assisenzaak wordt erop gewezen dat de burgerjury alleen mag oordelen over feitenkwesties en niet over rechtskwesties. Dit betekent in concreto dat men de jury alleen de vraag mag stellen of een bepaald feit gebeurd is, en niet of dit feit werkelijk als een inbreuk op de wet moet worden aangezien. De oordelen van de gezworenen veranderen dus niets aan de bestaande rechtsregels (al kunnen zij wel bepaalde mentaliteitsveranderingen weerspiegelen). Dit blijkt ook uit het feit dat de jury geen motivering van haar uitspraak behoeft verstrekken. Van een beroepsrechter wordt dit wel geëist. Hij kan namelijk de wet interpreteren en die interpretatie geldt als precedent in de rechtspleging. De aldus van haar mondigheid beroofde jury moet zich uitspreken volgens een binaire code: schuldig of niet schuldig. De eerste mogelijkheid is het aanvaarden van de door de aanklager voorgestelde interpretatie van de gereconstrueerde feiten, de tweede is het verwerpen hiervan. Ook het resultaat van de uitspraak (het vonnis) is binair gecodeerd: vrijspraak òf vrijheidsberoving. Meteen wordt het abstracte schema duidelijk dat aan de assisenzaak ten grondslag ligt: de afwezigheid van een inbreuk correspondeert met de vrijheid zoals de aanwezigheid ervan met de onvrijheid. Interpreteren we, zoals boven uiteengezet, de afwezigheid van een inbreuk als (sociaal) contract en de aanwezigheid ervan als contractbreuk, dan komt dit model helemaal overeen met het door Lévi-Strauss en Greimas voorgestelde schema van de mythe: contract/contractbreuk ≃ vrijheid/aliënatie De verhalen nu ontstaan door logische operaties (negaties en affirmaties) op dit semantisch model.Ga naar voetnoot5 In het geval van de mythe worden de vier termen ervan een voor een geponeerd: eerst de contractbreuk, dan de aliënatie, vervolgens de vrijheid en tenslotte het herstel van het contract. De strijd van de held is een - aan de oppervlakte van de tekst geprojecteerd - beeld van de fundamentele transformatie waardoor de held de contractbreuk en de daarmee gepaard gaande aliënatie opheft. De in het model aanwezige contradictorische termen (vrijheid vs. aliënatie; contract vs. contractbreuk) | |
[pagina 597]
| |
worden in een diachronische beweging opgelost: de held bewerkt door zijn persoonlijke inspanningen tenslotte een ommekeer. Het verschil met de assisenzaak wordt nu apert. De spelregels zijn hier van tevoren vastgelegd in de vorm van een hypothetische code: indien de uitspraak van de jury ‘onschuldig’ luidt, dan volgt de invrijheidsstelling, in het andere geval volgt de vrijheidsberoving. Het ‘verhaal’ bestaat dus alleen uit het poneren van één term van het alternatief, gevolgd door de daarmee corresponderende term. Beide formuleringen zijn logisch evenwaardig gezien de contradicties tussen hun respectieve termen: schuldig zijn leidt tot aliënatie = onschuldig zijn leidt tot vrijheid. Voor de toeschouwer die probeert de boodschap van dit drama te ontcijferen, maakt het dus geen enkel verschil uit of de aangeklaagde vrijgesproken wordt of gestraft. Alle uitspraken van het assisenhof zijn tautologisch: er grijpt geen enkele transformatie plaats, aan de ‘wet’ zelf kan niet geraakt worden. Wat is dan de functie van de strijd tussen aanklager en verdediger? Geen andere dan de illusie te wekken dat er toch iets gebeurt. Volgens de voorafgaande analyse zou een rechtszaak immers bijna axiomatisch kunnen afgewikkeld worden. Het zou volstaan een gegeven aantal rechtsregels nauwkeurig toe te passen op een bijzonder geval om tot een uitspraak te komen. Daartegenover brengt de assisenzaak het verhaalelement van de strijd binnen, waardoor dit vervelende tautologische gebeuren gedramatiseerd wordt. Op kunstmatige wijze wordt een spanning gecreëerd door in het scenario twee diametraal tegenover elkaar staande interpretaties van de feiten op te nemen. Tegenover die binaire (of... of...) probleemstelling kan de uitspraak dan als een bevrijding, een ‘oplossing’ worden ervaren. Ik heb echter al aangetoond dat het hier om een pseudo-strijd gaat. Anders dan bij de mythe verplicht het rollenspel helper en tegenstander hetzelfde object (nl. ‘wettelijke gerechtigheid’) na te streven. Er is dan ook geen werkelijke winnaar in dit spiegelgevecht.
Vanuit deze analyse is het mogelijk een ideologische kritiek te leveren op de assisenzaak. Het feit dat hier een burgerjury zetelt mag ons niet laten geloven dat dit een democratischer rechtspraak is dan de gewone. Het tegenovergestelde is het geval. De jury wordt immers in een zeer strikt rollenpatroon gedrongen dat haar gebiedt de vigerende wetspraak als dusdanig te aanvaarden, dit in tegenstelling met de beroepsrechter die een zekere interpretatiemogelijkheid bezit. Zelfs een vrijspraak betekent niet dat de bestaande wetgeving verworpen wordt, maar is eerder een illustratie van het onderliggende model. De jury kan en mag de presupposities van de rechtspraak niet aan een onderzoek onderwerpen. Uitdrukkelijk wordt gesteld dat haar ‘ja’ of ‘neen’ geen oordeel over de wet mag inhouden. Beide antwoorden zijn hoe dan ook in het licht van zo complexe problemen als die van recht en vrijheid eender. De tautologie is al herhaaldelijk als kenmerk | |
[pagina 598]
| |
van het burgerlijk ideologisch denken ontmaskerd.Ga naar voetnoot6 Niet toevallig luidt de boodschap van dit produkt van een burgerlijke revolutie dan ook: la loi, c'est la loi of dura lex, sed lex. De beroepsrechters zijn in de assisenzaak verheven boven de rollen. Zij moeten ervoor zorgen dat de wets- en procedureregels niet overtreden worden en staan in voor een ‘objectief’ verhoor van de getuigen. Deze regisseurs, die erover moeten waken dat de oorspronkelijke bedoeling van het stuk geëerbiedigd wordt, treden slechts in één situatie buiten hun opdracht, namelijk wanneer zij samen met de juryleden onderzoeken welke straf de schuldig bevondene moet krijgen. Structureel gezien staan jurylid en rechter dan in dezelfde positie, moreel heeft de beroepsrechter wegens zijn grotere vertrouwdheid met het recht een overwicht. Hierdoor wordt de al geringe bevoegdheid van de jury nogmaals beknot. Verdere kritiek die zou kunnen worden geleverd (bv. op de individuele behandeling van een strafbaar feit, op de bepaling van ‘misdaad’, op de opvattingen over vrije wil, straf e.d.) hebben te maken met de burgerlijke rechtspraak als geheel en vallen dus buiten dit bestek. Wie kritiek levert, roept een alternatief op. Dat alternatief is een waarlijk democratische rechtspraak. Die veronderstelt dat recht wordt gesproken door democratisch verkozen afgevaardigden die niet alleen bevoegd zijn om een geval op zichzelf te beoordelen, maar ook om de wetten, instellingen en structuren die het produceren, desgevallend ten dele of totaal in twijfel te trekken. De emotionele publiciteit die thans zo bijdraagt om de assisenzaak tot een schouwspel te maken, kan hierbij gemist worden. Van bestraffing zou dan nauwelijks sprake zijn, eerder van autokritiek, hulp en wederopvoeding. Alleen zo kan het gerecht in plaats van een instrument van conformisme (en zelfs repressie) er een worden van emanciperende transformaties. Tot zo lang blijft de assisenzaak een drama dat het publiek het drama laat vergeten dat zich afspeelt rondom hen. | |
[pagina 599]
| |
Kanttekeningen van een NederlanderDe structuur-analyse die de heer Claes maakt van de rechtspraak is erg belangwekkend. Ze is echter in geen enkel opzicht typisch voor de juryrechtspraak, maar geldt in dezelfde mate voor beroepsrechtspraak. Slechts op twee plaatsen spreekt de schrijver expliciet over de verschillen tussen beide systemen. Aan het eind van zijn artikel zegt hij dat de jury de wet niet kan interpreteren en de beroepsrechter wel. Dit is onjuist. Ook voor de beroepsrechter geldt de onschendbaarheid van de wet. In het strafrecht zal hij niet verder kunnen komen dan een interpretatie van de feiten aan de hand van de wet. Ook de jury interpreteert wel degelijk de feiten. Het kan niet anders, men kan niet over feiten spreken zonder te interpreteren. Art. 71 van het Belgische Wetboek van strafrecht maakt zelfs dat de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in emotionele omstandigheden moet worden beoordeeld door de jury. Dat is zuiver interpreteren. Belangrijker is echter het bezwaar dat schrijver aan het begin tegen de jury aanvoert, namelijk dat de jury niet als de beroepsrechter de zaak aan de hand van dossiers afdoet. In wezen is dat het grote voordeel van de jury-rechtspraak. Het kan nu niet voorkomen dat een getuige, die ook bij de rechter-commissaris is geweest, wordt gedwongen ter zitting net zo te verklaren als bij de rechter-commissaris, hoewel de man daar heeft gelogen en dat zelf weet. Op het ogenblik dat de zaak beslist wordt, moet de getuige ook zijn beslissende verklaring afleggen. Bij de beroepsrechtspraak wordt alleen rekening gehouden met de conclusie van de deskundige rapporten. Wie wel eens een zitting van de assisen heeft meegemaakt, weet dat de jury de deskundigen hun hele redenering laat verantwoorden. Fouten in de premissen of in de redeneringswijze komen zo wèl, bij de beroepsrechtspraak niet boven tafel. De jury staat onbevooroordeeld tegenover de zaak, de beroepsrechter weet het allemaal al uit het dossier. Daar komt nog bij dat de beroepsrechter langzamerhand een zeker vertrouwen in het openbaar ministerie heeft gekregen: dat heeft, als het over de schuldvraag gaat, in meer dan negentig procent van de gevallen gelijk. Bijna vanzelfsprekend zal men dan niet meer zo precies kijken als het over die vraag gaat en ook in het uitzonderlijke geval gelijk geven. De jury staat op dezelfde wijze tegenover verdediging als tegenover openbaar ministerie. Beide zijn haar even vreemd, geen van beide heeft van te voren al haar voorkeur. Tenslotte nog dit. De Nederlander, gewoon aan de noordelijke rechtspraak, wordt bij een assisenzaak niet getroffen door omslachtigheid of plechtigheid. Verantwoordelijkheid en frisheid zijn mijns inziens de kenmerken van de assisenbehandeling. Het blijft jammer dat de jury in Nederland na haar succesrijk begin weer moest verdwijnen en later door een verkeerde lezing van de grondwet niet weer werd ingevoerd. C.J. Boschheurne |
|