Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 550]
| |
Welvaart en welzijn. Wat mankeert er aan onze welvaartsmaatschappij?Ga naar voetnoot*
| |
Een maatschappij die opgaat in het welvaartsstrevenDe welvaartsmaatschappij bracht belangrijke vooruitgang. Alle bevolkingsgroepen kregen de beschikking over ruimere middelen, maar vooral de lagere inkomensklassen zagen hun positie verbeterd. De sociale voorzieningen werden zodanig uitgebouwd, dat niemand meer hoeft te vrezen zonder bestaansmiddelen te komen. De mogelijkheden om verder onderwijs te ge- | |
[pagina 551]
| |
nieten werden belangrijk vergroot. Ook aan ‘vergeten groepen’, zoals de bejaarden, werd toenemend zorg besteed. Dat dit alles kon, was te danken aan de economische groei. Hij schiep de ruimte voor gelijktijdig groeiende bestedingen in de privé-sfeer en toenemende overheidsuitgaven ten behoeve van collectieve voorzieningen. Hij maakte de voor de welvaartsmaatschappij kenmerkende welvaartstoename mogelijk. Hij is de basis van de welvaartsmaatschappij. Het is niet verwonderlijk, dat het verzekeren van groei de centrale doelstelling van deze maatschappij is geworden. Voor de overheid wordt het zeer belangrijk, de economische bedrijvigheid te stimuleren en te zorgen voor een gunstige economische ontwikkeling. Politieke partijen, werkgevers- en werknemersorganisaties vragen niet anders. Allen vinden elkaar in het gemeenschappelijk belang van de economische groei. Verbetering van de produktiviteit wordt aldus de grote maatschappelijke preoccupatie. Heden wordt wel de kritiek geuit, dat de welvaartsmaatschappij volkomen economisch geöriënteerd is, dat zij welvaart schept ten koste van wat nodig is voor werkelijk menselijk welzijn. Is deze kritiek terecht? Is werkelijk uit het oog verloren, dat welvaartsgroei in dienst moet staan van menselijk welzijn? Dat welvaart tot welzijn moet bijdragen, is beslist niet vergeten. Uitgangspunt van het denken dat aan de welvaartsmaatschappij ten grondslag ligt, is altijd geweest, dat welvaartsverhoging nastrevenswaardig is, omdat zij verruiming van de mogelijkheden voor het realiseren van welzijn betekent. Als thans blijkt, dat eenzijdig nagestreefde welvaartsgroei ten koste van menselijk welzijn gaat, is dit niet omdat het welvaartsdenken het belang van welzijn onderschat. Het is omdat - in tegenstelling tot de leidende gedachte - welvaartsvermeerdering niet zonder meer het menselijk welzijn ten goede komt. Het moge verwonderlijk schijnen, dat geen probleem wordt gezien in de verhouding tussen welvaart en welzijn. Maar men geve zich er rekenschap van, dat de welvaartsmaatschappij berust op de nog altijd gangbare gedachtengang, dat welzijn een subjectieve zaak is. Over de inhoud en opvulling van welzijn hebben de mensen, ieder voor zich, te beslissen. Zij moeten uitmaken wat zij als welzijn willen. De behoeften die zij voelen, en de prioriteiten die zij opstellen, moeten hier de doorslag geven. Dat betekent dat welzijn een zaak is waar de maatschappij zich niet mee heeft in te laten. In deze opvatting over welzijn kan de maatschappij met betrekking tot welzijn niet meer doen dan zorgdragen voor het aanwezig zijn van middelen, die nodig zijn voor het door de mensen gewilde welzijn, zoals dat in de vraag naar goederen en diensten zijn neerslag vindt. Aan de welvaartsmaatschappij kan geen verwijt gemaakt worden. Zij kwijt zich van haar taak: zij zorgt door toename van de welvaart voor een betere bevrediging van de subjectief bepaalde behoeften en daarmee voor welzijn. Met het oog op de problemen die voor de welvaartsmaatschappij zijn gaan | |
[pagina 552]
| |
rijzen, is het dienstig erop te wijzen, dat deze gedachtengang het overbodig maakt om in de sociaal-economische politiek aandacht te schenken aan welzijn. Ook al acht men het evident dat welvaart slechts zin heeft in functie van welzijn, er is geen probleem om te verzekeren dat een welvaart tot stand komt die bijdraagt tot welzijn. Welke mogelijkheden tot het realiseren van welzijn geboden moeten worden, kan aan de door subjectieve behoeften bepaalde vraag der individuele mensen worden overgelaten. Wat zij voor hun subjectieve behoeftenbevrediging nodig achten, is doorslaggevend voor de richting die het welvaartsstreven aanneemt. De maatschappij bevordert welzijn door het nastreven van welvaart in de zin van verruiming van de voorziening van goederen en diensten. Er is iets mis met deze gedachtengang; dat bewijzen de feiten waaruit blijkt dat met de groeiende welvaart ons welzijn in de knel komt. Bij het zoeken naar wat mis is, ligt het voor de hand te beginnen met een vraag, die meestal niet wordt gesteld, maar die de welvaartsgedachtengang bij enig nadenken doet rijzen: kan welvaart wel gelijk gesteld worden met zuiver quantitatieve verbetering van de middelenvoorziening? Verzekert een maatschappij die slechts bedacht is op de vermeerdering van de hoeveelheid van diensten en goederen, wel echte welvaart? | |
Het problematische van de nagestreefde welvaartsgroeiVooraleer wij de problematische kanten van ons welvaartsstreven onder de loupe nemen, zij erop gewezen, dat het streven naar welvaart niet uitsluitend negatief gezien mag worden. Een tweetal opmerkingen mogen daaromtrent geen misverstand laten. Welvaart, zo mag niet vergeten worden, is een zaak van groot belang. De basis van alle welzijn wordt gevormd door een redelijke voorziening met middelen. In bepaalde situaties heeft het verzekeren van de materiële basis van welzijn zelfs de hoogste prioriteit. Met name met betrekking tot de ontwikkelingslanden moet dit bedacht worden: het verzekeren van economische groei is daar een zaak van levensbehoud. Op grond van de gevolgen die het welvaartsstreven voor ons welzijn heeft, zo zij verder opgemerkt, mag niet geconcludeerd worden, dat er een tegenstelling is tussen welvaart en welzijn. Welvaart is wezenlijke voorwaarde voor welzijn. De vraag die onze situatie oproept, is daarom in eerste instantie, of wij niet voor welvaart houden, wat eigenlijk geen welvaart is. Wordt niet iets nagestreefd dat de benaming welvaart eigenlijk niet verdient? De vraag of er niet iets mis is met onze welvaart zelf, wordt wel op heel scherpe wijze opgeworpen door de situatie die ontstaat met het in zicht komen van de grenzen van de groei. Wat constateren wij? Als wij het huidige welvaartsstreven voortzetten, stevenen wij op een catastrofe af. De wijze waarop wij welvaart op dit ogenblik verzekeren, leidt ertoe dat de voor- | |
[pagina 553]
| |
waarden voor welvaart op langere termijn vernietigd worden. Mag zulks nog wel op welvaart gericht streven heten? Tot werkelijke menselijke welvaart hoort toch ook het perspectief van op langere termijn verzekerde welvaart! Van deze constatering is het een kleine stap naar de volgende. Het proces dat groeiende welvaart moet verzekeren, wordt begeleid door zorgwekkende verschijnselen: het milieu waarin wij moeten leven, dreigt zodanig aangetast te worden, dat er niet meer in te leven valt. Dat is, zo begint duidelijk te worden, meer dan een begeleidingsverschijnsel; het is een zaak die vastzit aan de wijze waarop welvaart wordt nagestreefd. In dit verband spreken, zoals men wel doet, van de kosten die nu eenmaal gemaakt moeten worden terwille van de welvaartsgroei, is een merkwaardige wijze van uitdrukken. Hoort leven in een leefbaar milieu dan niet wezenlijk tot menselijk welvaren? Komt welvaart die het goede leven onmogelijk maakt, niet in tegenspraak met zichzelf? Hoezeer welvaart losgeraakt is van wat betrekking heeft op het welvaren der mensen, blijkt in een volgend punt, dat direct van belang is voor de problematiek waarmee de welvaartsmaatschappij thans worstelt. Men heeft geen aandacht besteed aan de ‘sociale kosten’ die met eenzijdig welvaartsstreven verbonden zijn: de uitwerkingen van het welvaartsstreven op het gemeenschapsleven der mensen blijven buiten beschouwing. Bezint men zich hierop dan blijkt dat hier de oorzaak gezocht moet worden met de groeiende ‘maatschappelijke onverantwoordelijkheid’, waaraan de welvaartsmaatschappij dreigt te bezwijken. De moeilijkheden waarmee de welvaartsmaatschappij heden worstelt, komen voort uit het feit dat de mensen de maatschappij steeds minder als hun maatschappij zien, zich er nauwelijks bij betrokken voelen. Deze afnemende betrokkenheid hoeft niet te verwonderen, gezien de wijze waarop de welvaartsburgers in het produktie- en consumptieproces zijn ingeschakeld. Met materiële motieven worden zij bewogen om zonder gedachten over de zin van hun werk mee te draaien in het produktieapparaat; hetzelfde produktieapparaat zorgt ervoor dat zij zich in het consumptieproces gedragen als gedachtenloze bereidwillige afnemers van wat geproduceerd wordt. Wat van de welvaartsburger gevraagd wordt, is het tegendeel van maatschappelijk verantwoordelijk gedrag. Met het verlorengaan van de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid voor de maatschappij valt de sociale basis weg, waarop de maatschappij, als het erop aan komt, moet kunnen rekenen. Het eenzijdige welvaartsstreven vernietigt aldus de voorwaarde voor het verder functioneren van de welvaartsmaatschappij en daarmee het perspectief van blijvende welvaart. Wij constateren weer, dat het welvaartsstreven zoals dat in onze maatschappij plaats vindt, in tegenspaak met zichzelf komt. Ook hier blijkt, dat hetgeen als welvaart geldt, deze benaming eigenlijk niet verdient. | |
[pagina 554]
| |
De laatste beschouwing brengt aan het licht, dat welvaartsstreven om wille van zijn eigen continuering er niet omheen kan rekening te houden met wat welvaart in strikte zin overstijgt. Het moet afgestemd zijn op hetgeen nodig is voor het verzekeren van het sociaal goed functioneren van de samenleving, op een samenleving die als samenleven gezond is. Dit valt niet meer onder hetgeen men gewoonlijk onder welvaart verstaat. Het hoort eerder onder hetgeen het woord welzijn tot uitdrukking wil brengen. Is het niet een aspect van welzijn dat meer dan iets anders de naam ‘sociaal welzijn’ verdient? Wat is de teneur van hetgeen uit deze beschouwing over het problematische van onze welvaart naar voren kwam? Datgene wat de welvaartsmaatschappij als welvaart nastreeft, is slechts welvaart in zeer enge zin. Het gaat, zoals reeds bij de analyse van het welvaartsdenken bleek, louter om de vermeerdering van de quantiteit der ter beschikking staande goederen en diensten. Welvaart zo eng gevat komt met zichzelf in tegenspraak, omdat het niet meer de uitdrukking voor welvaren is en daarmee zijn relatie tot welzijn verliest. | |
Welvaart en welzijn: een onoverbrugbare tegenstelling?De ervaring van het welzijn dat in de knel komt, heeft voedsel gegeven aan de gedachte, dat wij ons welvaartsstreven zouden moeten temperen. Datgene wat voor welzijn nodig is, zou de voorrang moeten krijgen op de eisen die de verhoging van de welvaart stelt. Welzijn en niet welvaart zou als centrale doelstelling het maatschappelijk leven moeten beheersen. Deze reactie betekent dat men is gaan onderkennen dat verhoging van welvaart, in de zin zoals onze maatschappij die nastreeft, nog geen welzijn garandeert. Welzijn is geen situatie die vanzelf tot stand komt als de mensen ruim voorzien worden met de middelen waarmee zij zelf, ieder voor zich, hun welzijn moeten zien te realiseren. Het totstandbrengen van welzijn, zo concludeert men, vraagt een daarop gerichte systematische maatschappelijke inspanning. De gedachte van een op welzijn gerichte maatschappijorganisatie, die vooral uit kringen van het welzijnswerk naar voren komt, stuit op weerstand. Dat is niet verwonderlijk; zij geeft aanleiding tot enige huiver. Tegenover de gangbare, subjectivistische opvatting van welzijn stelt men een opvatting die misschien het beste als ‘objectivistisch’ gekenmerkt kan worden. Welzijn, zo luidt de redenering, is niet een aangelegenheid die aan de individuen overgelaten kan worden; het is een zaak die gebonden is aan objectieve voorwaarden, welke door de maatschappij gerealiseerd moeten worden. Daarin ligt de suggestie opgesloten, dat voor de mensen uitgemaakt zal moeten worden, wat voor hun welzijn nodig is. Leidt dit niet tot een situatie waarin overheidsinstanties bepalen wat de mensen tot welzijn strekt? De | |
[pagina 555]
| |
vrees dat de mensen aldus objecten worden van sociale zorg en consumenten van de door de overheid verstrekte welzijnsvoorzieningen, is niet ongegrond. Een tendens in die richting is niet geheel afwezig in het Nederlandse welzijnswerk. Zoals onze analyse aantoonde, zijn de opvattingen van degenen die tegenover dit welzijnsdenken vasthouden aan de gedachtengang van de welvaartsmaatschappij, niet houdbaar. Toch verdient één element in hun denken alle aandacht. Welzijn, zo moet hun toegegeven worden, is en blijft een zaak waarover de mensen zelf moeten beslissen. Dat de mens zelf over zijn bestaan beslist, zelf uitmaakt wat waardevol is, vormt juist een wezenlijk aspect van welzijn. Zelfbepaling hoort wezenlijk tot menselijk welzijn. De standpunten die hier botsen, schijnen tot de conclusie te voeren dat het probleem van de verzekering van welzijn onoplosbaar is. Laat men, zoals dat in de welvaartsmaatschappij het geval is, de beslissing wat welzijn is, over aan de mensen, dan komt men - dat leren de feiten - tot een maatschappelijke toestand die niet in overeenstemming is met wat objectief voor welzijn nodig is. Het verwerkelijken van een maatschappelijke toestand overeenkomstig de objectieve eisen van welzijn, zoals de pleitbezorgers van een ‘welzijnsmaatschappij’ willen, zou weinig overlaten van de zelfbepaling, die toch wezenlijk is voor welzijn. Dit dilemma zonder uitzicht, waarop de in Nederland gevoerde discussie over welvaart en welzijn uitloopt, blijkt bij nader toezien vals te zijn. De situatie zoals hij bestaat en die de ‘welvaartsdenkers’ bestendigd willen zien, maakt slechts in schijn zelfbepaling mogelijk. De mensen die als aan zichzelf overgelaten individuen ieder voor zich moeten bepalen wat hun tot welzijn strekt, vormen in feite de gewillige slachtoffers van bepaling van buiten-af. Zij staan vrijwel weerloos bloot aan de met ons produktiestelsel verbonden inspanning om de behoeften te scheppen die nodig zijn om de voortbrengselen van het produktieproces met winst af te zetten. Wat valt omgekeerd te verwachten van de welzijnsmaatschappij die tegenover de welvaartsmaatschappij wordt gesteld? Niet een samenleving die weet te realiseren wat nodig is opdat de mensen die haar vormen, welzijn kunnen vinden. Datgene wat een het maatschappelijk leven beheersend apparaat voor de mensen nodig acht, zullen de mensen als welzijn moeten nemen. Men moet wel tot dit valse dilemma komen, omdat men niet anders weet te denken dan in de termen waarin het probleem van de verhouding tussen individu en samenleving in onze maatschappij zich stelt. Tegenover een individualistische opvatting van welzijn kan dan alleen een collectivistische worden gesteld. Vanuit de individualistische opvatting komt men tot een aanpak waarin van het gezamenlijke welzijn weinig terecht komt en het individu slechts schijnbaar aan zijn trekken komt. De collectivistische aanpak laat van de menselijke zelfbepaling weinig over en verzekert slechts in schijn gemeenschappelijk welzijn. | |
[pagina 556]
| |
De welzijnsmaatschappij, zoals zij bepleit wordt, heeft een fundamentele trek met de welvaartsmaatschappij gemeen: ook voor haar bestaat de samenleving uit naast elkaar levende individuen. Het welzijnsdenken kent evenmin als het welvaartsdenken de gedachte dat de mensen samen het subject van hun eigen samenleven zouden moeten vormen, dat welvaart en welzijn zaken zijn die de mensen samen zouden moeten realiseren. Als in de praktijk blijkt, dat de ieder voor zijn eigen welzijn zorgende individuen de voorwaarde voor aller welzijn, het gemeenschappelijk welzijn, in gevaar brengen, ziet men geen andere mogelijkheid dan dit aan een ‘instantie’ toe te vertrouwen. De staat, die al lang zijn rol van ‘Etat gendarme’ heeft opgegeven en die de verantwoordelijkheid voor de welvaart op zich heeft genomen, wordt nu ‘l'Etat providence’, die ook de zorg voor het welzijn van de burger op zich neemt. Is, op de keper beschouwd, het verschil tussen het welvaartsdenken en het welzijnsdenken wel zo groot? Is het tenslotte niet een kwestie van hoever men de individuen in feite aan zichzelf overlaat? Moet men halfweg blijven staan bij de ontwikkeling van het apparaat dat voor de mensen moet zorgen, of moet men dit apparaat zo perfectioneren, dat het tenslotte alles gaat omvatten? | |
Sociaal welzijnWanneer men tegenover de falende ‘subjectivistische’ welzijnsopvatting heil zoekt bij een ‘objectivistische’ bepaling van welzijn, stelt men zich een opgave die bij voorbaat gedoemd is te mislukken. Men wil met het redenerend verstand inhoud geven aan wat slechts in de praktijk van het leven duidelijk kan worden. Men vergeet, dat in een proces van pogen en falen de mensen moeten leren wat hun werkelijk tot welzijn strekt. Zodra men dit wel bedenkt, constateert men onmiddellijk waar het eigenlijke probleem ligt: de samenlevende mensen zijn niet in staat om op grond van de lessen die de ervaring brengt, de koerswijziging tot stand te brengen die geboden is. Karakteristiek voor onze maatschappelijke situatie is, dat wij duidelijk zien dat wij op de verkeerde weg zijn, maar dat wij niet in staat zijn daarop terug te keren. Wij constateren dat het zelfzuchtige handelen van allen, ieder voor zich, tot een situatie leidt die eigenlijk niemand wil, maar wij zijn niet bij machte daar iets aan te doen. Wat zou nodig en voldoende zijn voor een meer bevredigende situatie? Dat de samenlevende mensen bij machte zouden zijn de verwerkelijking te verzekeren van datgene waarvan, mede op grond van de opgedane ervaringen, redelijkerwijze verwacht mag worden dat het hun welzijn beter zal dienen. Maar wat is de conditie daarvan? Een samenleving die werkelijk het samenleven van met elkaar verbonden mensen is! Wij worden in dezelfde richting gewezen, als wij ons nader bezinnen op de | |
[pagina 557]
| |
onmogelijkheid om aan geïsoleerde, op zichzelf gestelde individuen de beslissing over te laten wat hen tot welzijn strekt. Over menselijk welzijn en menselijke ontplooiing kunnen slechts verstandige gedachten worden ontwikkeld door mensen die samen over de problemen van een menswaardig leven nadenken. Wat veronderstelt dit? Een samenleving die door echt sociaal leven gedragen wordt. Hier ligt tenslotte ook het fundamentele probleem van onze maatschappij. Zij wordt niet ervaren als de eigen maatschappij, als het maatschapsverband van met elkaar verbonden mensen. De maatschappij is voor de mensen die haar vormen, een als vreemde macht ervaren apparaat, waarvan men zonder enige scrupules tracht te profiteren zonder daar iets tegenover te stellen. Geen wonder dat er steeds minder sprake is van gemeenschapszin, die ertoe aanzet het eigen handelen af te stemmen op hetgeen voor het ‘algemeen belang’ nodig is. Van de huidige maatschappij moeten wij vaststellen dat zij niet beantwoordt aan wat nodig zou zijn om haar eigen leven op het realiseren van menselijk welzijn te richten. Wij moeten echter tegelijk nog iets anders vaststellen: zij voldoet niet aan wat nodig zou zijn om als bevredigende samenleving ervaren te worden. Juist daarom is zij als samenleving niet gezond en is zij niet opgewassen tegen de opgaven die op haar afkomen. Deze tweede constatering is van groot belang. Wat blijkt hier namelijk? Dat datgene waarvoor boven de term sociaal welzijn werd gesuggereerd, de verbinding vormt tussen het ‘wel zijn’ der individuen en het ‘wel zijn’ van de samenleving. Sociaal welzijn in de zin dat de mensen zich verbonden weten en zich in hun gemeenschap geborgen voelen, is een wezenlijk onderdeel van menselijk welzijn; het is tevens datgene wat maakt dat de samenleving als samenleven van mensen goed functioneert. Hier moet het fundamentele gebrek van de welvaartsmaatschappij gezocht worden. De gedachte van een maatschappij van met elkaar door ‘maatschap’ verbonden mensen is haar vreemd. De zorg voor het algemene, het gemeenschappelijke, wordt toevertrouwd aan een apparaat dat buiten de mensen om werkt. Men denkt de mensen te verbinden met hun maatschappij door de welvaart en de verzorging die ieder als individu van haar mag verwachten. Ondanks de sociale vooruitgang die de welvaartsmaatschappij bracht, zijn de verhoudingen in de samenleving niet ‘socialer’ geworden, is de maatschappij niet meer gaan beantwoorden aan wat van het samenleven van mensen mag verwacht worden. Echt sociaal perspectief is in het streven der welvaartsmaatschappij niet aanwezig. Wat als ‘sociale verbeteringen’ wordt nagestreefd en zelfs wat als ‘sociaal welzijn’ wordt bevorderd, heeft geen betrekking op verhoudingen die meer sociaal worden gemaakt. Het is uiteindelijk een zaak die individuen betreft: de individuele welvaart wordt verhoogd, aan individuen wordt een betere verzorging geboden. | |
[pagina 558]
| |
De ‘welvaartsdenkers’ hebben geen oog voor wat hier als de inhoud van sociaal welzijn naar voren komt. Maar evenmin is dat het geval bij de pleitbezorgers van de ‘welzijnsstaat’. Dat is de reden waarom hun discussie eindigt in de impasse van een vals alternatief. Uit deze impasse leidt, zo moet duidelijk geworden zijn, slechts één weg: de voorwaarden moeten geschapen worden die het de mensen mogelijk maken ten aanzien van hun welzijn samen de beslissingen te nemen die redelijk verantwoord zijn. Dit veronderstelt mensen die werkelijk samenleven, die een werkelijk menselijke samen-leving vormen. Het streven naar de verwerkelijking van deze situatie, naar de verwerkelijking van sociaal welzijn in de eigenlijke betekenis van het woord, is de weg voor het oplosbaar maken van de problemen van onze samenleving. Dit streven heeft allerlei consequenties die hier niet behandeld kunnen worden. Slechts op één ding zij gewezen: men zal tot een economie moeten komen waarin tot uitdrukking komt dat zij een zaak is van met elkaar verbonden en solidaire mensen. Tenzij zulks gebeurt, kan de economie - en meer in het algemeen het maatschappelijk leven - niet door de mensen ervaren worden als hun eigen zaak. Of dit verwezenlijkt kan worden zonder dat een einde gemaakt wordt aan het kapitalistische rentabiliteitsbeginsel, is een vraag waarvan wij de beantwoording aan de lezer overlaten. |
|