Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
De PLO, mogelijke barrière tegen vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten
| |
[pagina 504]
| |
Oosten. De Sovjet-Unie profiteerde van de verdeeldheid van het Westen als gevolg van de oliecrisis en won aan invloed in het Midden-Oosten. Sinds Kissingers bezoek in november 1974 aan Cairo is het proces van vervreemding van de Verenigde Staten verder gegaan. Het hernieuwde wantrouwen tussen Cairo en Washington is echter in de eerste plaats een persoonlijke vertrouwenscrisis tussen president Sadat en president Ford. Sadat heeft zich de positie van een Amerikaanse president altijd even patriarchaal en eigengerechtigd voorgesteld als die van hemzelf. Sadat kende Nixon nog uit de tijd dat deze vice-president van Eisenhower was en hijzelf plaatsvervanger van Nasser en hij had de laatste twee jaar alles op de kaart van Richard Nixon gezet. Diens val betekende voor Cairo niet minder dan een godenschemering. Tot op heden wordt in de Egyptische kranten en radioprogramma's liefdevolle aandacht besteed aan Nixons gezondheidstoestand. Dat men in Cairo het hele Watergate-onderzoek als een campagne tegen Nixon ziet die door het ‘internationale Jodendom’ is opgezet, kan men vaak genoeg horen. Tegenover de nieuwe president Ford en tegenover de steeds sterker wordende Democraten in het Congres heeft Sadat nog steeds zijn houding niet kunnen bepalen. Zelfs aan het gezellige haardvuur in de presidentiële villa in Gizek kon minister Kissinger bij zijn laatste visite in november jl. Sadat er niet toe brengen om gevolg te geven aan de uitnodiging die Nixon hem nog in juni 1974 gedaan had voor een bezoek aan Washington. Niet op de laatste plaats dankzij de toegenomen Russische politieke en militaire invloed in het Midden-Oosten kon Yasser Arafat in november 1974 een bezoek aan New York brengen. Dit bezoek kan een groot diplomatiek succes voor Arafat en de PLO genoemd worden. De beelden van een langdurig en enthousiast applaudiserende Assemblee van de Verenigde Naties zullen niet snel vergeten worden, Arafats ontvangst en zijn toespraak evenmin. Zonder duidelijke compromissen zette Arafat het Palestijnse standpunt uiteen: het zionisme had de Palastijnen verdreven, de oplossing was nu de vestiging van een democratische staat waarin joden en arabieren, islamieten en christenen zouden kunnen samenleven. De staat Israël moet dus verdwijnen, maar dreigende taal over het eruitgooien van alle na 1948 geïmmigreerde joden bleef achterwege. Volgens Arafat is het criterium, of men met de Palestijnen wil samenwerken. Voor Israël bevatte de rede van Arafat geen prikkel om met de PLO te willen onderhandelen. Men mag zelfs veronderstellen dat de Israëlische leiders opgelucht waren dat Arafat niet tegemoetkomender was. Als hij genoegen had willen nemen met een Palestijnse staat op de bezette Jordaanoever en in de Gazastrook, zou de druk op Israël om tot onderhandelingen te komen al zeer snel vergroot zijn. Nu kunnen de Israëli's ook aan hun eigen krachtige bondgenoot, de Verenigde Staten, laten zien dat het inderdaad gaat om het voortbestaan van Israël in de huidige vorm. Maar nu de internationale | |
[pagina 505]
| |
realiteiten zich ten gunste van de Palestijnen wijzigen, zal vroeger of later een gesprek tussen de ‘zionisten’ en de ‘terroristen’ onontkoombaar worden. Wanneer de PLO door internationale druk, waaronder die van de Sovjet-Unie, tot erkenning van Israël kan worden gebracht, dan lijkt een basis voor gesprek aanwezig. Ook in Israël wint de opvatting veld dat de Palestijnse kwestie niet uitsluitend kan worden beschouwd als een vluchtelingenprobleem, waarvoor humanitaire oplossingen moeten worden gezocht, maar ook als een ontwikkeling naar nationale identiteit, waarop een staatkundig antwoord moet worden gegeven. | |
Interne tegenstellingenHet besluit van Rabat had van de PLO een van de hoofdelementen in het streven naar vrede in het Midden-Oosten gemaakt. Dat was (en is) in zoverre een ongunstig voorteken, aangezien het bij de PLO om een strijdgemeenschap gaat en niet om een drager van vreedzame bedoelingen. De PLO overkoepelt de Palestijnse vrijheidsstrijders: een minderheid was in oktober 1974 voorlopig uitgetreden, omdat zij het niet eens was met de haars inziens te vreedzame doelstellingen. De meerderheid bestaat uit Fatah, de Syrische Saiqua, het marxistische Volksdemokratische Front en nog wat randgroeperingen. Terwijl de leiders van de PLO in Rabat om hun alleenvertegenwoordigersrecht streden, hield Habasj in een vluchtelingenkamp bij Beiroet een persconferentie, waarin hij de in Rabat verzamelde Arabische leiders opriep ‘het plan van een imperialistische en verraderlijke compromis-oplossing definitief op te bergen’. Volgens Habasj was de PLO in Egyptisch-Saoediarabisch vaarwater gekomen; de PLO diende het ‘moeras van Geneefs defaitisme’ te verlaten en zich uit te spreken voor een constructief alternatief: een werkelijke bevrijdingsoorlog (dit in tegenstelling tot de oorlog van oktober 1973, die volgens Habasj alleen maar een oorlog was geweest, die de remmen had losgemaakt).Ga naar voetnoot2 Men weet dat de regeringen van Irak, van Zuid-Jemen en wellicht ook die van Libië achter de opvattingen van Habasj staan. Behalve het Volksfront van Habasj was in november 1974 ook de op Irak gerichte Arabische Bevrijdingsorganisatie voorlopig uit de PLO getreden: ook haar zou de prijs voor een politieke oplossing in Genève, te weten: erkenning van de staat Israël met vaste grenzen, te hoog zijn. Volgens deze activistische groepen zou dus de meerderheid in de PLO bereid zijn Israël als staat te erkennen, zij het dan wel met de grenzen van 1948 en na een regeling van de ‘rechten van het Palestijnse Volk’. Maar wat is de realiteit? Een belangrijke vraag, want daarvan hangt af of de PLO uiteindelijk een mogelijke gesprekspartner voor Israël kan worden. | |
[pagina 506]
| |
Nu is die vraag niet ondubbelzinnig te beantwoorden. In het voorjaar 1974 was er binnen de PLO een hevige discussie om ontbrand. Habasj's Volksfront voor de Bevrijding van Palestina nam daaraan toen nog deel. Het resultaat van de lange en heftige debatten over een politiek programma van tien punten, dat in wezen bij elkaar optelde wat de toenmalige PLO niet wilde. Zij wilde niet als vertegenwoordigster van Palestijnse vluchtelingen naar Genève, omdat zij vertegenwoordigster van het Palestijnse Volk was. Volgens punt 5 erkent zij niet het regime van Koning Hoessein, doch men wilde dat toen nog opruimen. De punten 2, 3 en 8 maken duidelijk, dat niet voorzien is in een vrede met Israël. De PLO verklaarde alle middelen te willen aanvaarden - ‘allereerst en vooral de gewapende strijd’ - om een ‘onafhankelijke, strijdvaardige nationale autoriteit’ op te bouwen in alle ‘bevrijde delen van het Palestijnse territoir’. Voorts zal de PLO tegen alle voorstellen van een Palestijnse entiteit strijden, waarvan de prijs bestaat uit ‘erkenning, vrede, veilige grenzen, afzien van nationale rechten, beroving van het recht van ons volk op terugkeer en nationale zelfstandigheid’. Uitdrukkelijk werd vastgesteld, dat men aanstuurt op eenheid van de aan Israël grenzende landen ‘om de bevrijding van alle gebieden van Palestina te voltooien’.Ga naar voetnoot3 Dit programma, op 9 juni 1974 gepubliceerd, is, naar mag worden aangenomen, nog altijd geldig. Het zou zijn gebaseerd op een ontwerp van George Habasj; de harde formuleringen waren ongetwijfeld noodzakelijk om de toestemming van alle Palestijnse groeperingen te verkrijgen. Thans kan men onder vier ogen van menige ‘gematigde’ Palestijnse leider de verzekering horen, dat het niettemin denkbaar is, dat de PLO aanvankelijk met een klein gebied op de Westelijke Jordaanoever genoegen zal nemen.Ga naar voetnoot4 Maar officieel is de PLO nog niet op het programma van tien punten teruggekomen en zij zal dat ook moeilijk kunnen doen zonder intern enorme deining te veroorzaken. In het verleden rechtvaardigde Arafat zijn weigering om op te treden tegen extremistische splintergroepen dikwijls door te betogen dat een breuk in het Palestijnse eenheidsfront schadelijker zou zijn dan de negatieve publiciteit over de activiteiten van zulke groepen. Het schijnt dat de internationale erkenning die de PLO in november 1974 te New York tijdens het debat over de Palestijnse kwestie op de 29-ste algemene vergadering van de Verenigde Naties had verkregen, deze balans heeft gewijzigd. Of de PLO werkelijk verdere internationale terreurdaden kan voorkomen, is een andere zaak, maar het besluit om dit na te streven is belangrijk, omdat de Arabische staten nu dit voorbeeld kunnen volgen. En dan verdwijnt het voornaamste obstakel tegen internationale samenwerking in deze kwestie. | |
[pagina 507]
| |
Indien de PLO ook Israël tot erkenning hoopt te bewegen, zou zij ook een einde moeten trachten te maken aan de terreuracties tegen Israëlische burgers. De PLO-leiders zouden ook hun hardnekkige weigering tot erkenning van Israël moeten opgeven. Yasser Arafat gaf op 13 november 1974 te New York in zijn toespraak tot de algemene vergadering van de Verenigde Naties wel een genereus beeld van een verenigd Palestina waarin Joden, christenen en moslims in broederschap zouden leven, maar deze visie strookt niet met de werkelijkheid. Bovendien ziet het de Israëliers alleen maar als individuen, zoals veiligheidsraadsresolutie 242 van november 1967 de Palestijnen alleen maar als individuen zag en niet als leden van een nationale groep met politieke aspiraties en politieke rechten. Er bestaan in Palestina twee van zulke groepen en de enige basis voor vreedzaame coëxistentie in de voorzienbare toekomst kan slechts berusten op een territoriale verdeling. Arafat moet dit heel goed weten en hoe sneller hij dit openlijk verklaart, hoe beter de kansen op verwezenlijking zullen zijn.Ga naar voetnoot5 | |
Hoessein en de PalestijnenKoning Hoessein van Jordanië trok uit de besluiten van de Arabische topconferentie in Rabat snel de politieke consequenties: na hardnekkig verzet moest de koning erin berusten dat de PLO als de enige vertegenwoordiger van de Palestijnen werd erkend. Dat had binnenlands politieke gevolgen. ‘De Palestijnen behoren niet meer tot Jordanië’. Daarnaar handelde de koning ook. Jordanië wordt weer het voormalige Transjordanië en Cisjordanië behoort naar Arabische opvatting van rechtswege aan de PLO. Jordanië was de enige Arabische staat geweest die de Palestijnen het volledige burgerrecht had gegeven. Bijgevolg hadden zich in de jaren 1949-1974 de belangen van de Jordaniërs van oorspronkelijk Transjordaanse nationaliteit en die van de Jordaniërs uit het voormalige Palestina onvermijdelijk eng met elkaar verstrengeld. Koning Hoessein is nu blijkbaar bereid de beide ‘naties’ weer te scheiden. Het Jordaanse parlement bestond voor de helft uit Palestijnen, voor het overige uit Transjordaniërs. Ook de regeringen waren gemengd. Het parlement was in november 1974 ontbonden, maar eerst had Koning Hoessein zich door dat parlement volmachten laten geven om één jaar absoluut te regeren. Die tijdspanne wil hij gebruiken om zijn land, Transjordanië, aan de nieuwe situatie aan te passen. Verkiezingen zullen alleen maar in Transjordanië plaatsvinden en slechts Jordaniërs zullen zich kandidaat mogen stellen. Het zal echter niet eenvoudig zijn te definiëren, wie Transjordaniër is. In Transjordanië, en vooral in | |
[pagina 508]
| |
Amman, leven honderdduizenden Palestijnen en koning Hoessein had al laten doorschemeren dat dezen zullen moeten kiezen of zij Palestijn of Transjordaniër willen worden. De koning zal echter voorzichtig moeten handelen. Indien zich een groot aantal Jordaniërs van Palestijnse oorsprong tot Palestijnen verklaart en afziet van de Transjordaanse nationaliteit, blijft hij zitten met een belangrijke minderheid van ‘vreemde nationaliteit’ in eigen land. En hij zou dan ook moeilijk kunnen voorkomen, dat de PLO er aanspraak op maakt de Transjordaanse Palestijnen op zijn minst consulair te helpen, zoals de thuislanden dat ook doen met betrekking tot hun elders in Europa werkende gastarbeiders. De Palestijnen van Jordanië zullen dan moeten kiezen en Hoessein zal er wellicht op rekenen dat velen hunner voor Transjordanië zullen opteren, aangezien dit land hun tenminste een feitelijke nationaliteit kan aanbieden. Voor de Cisjordaniërs is de keuze, buiten hen om, al gemaakt: in Rabat was besloten, dat zij wettig door de PLO vertegenwoordigd worden. Tot nog toe plachten de inwoners van Cisjordanië in de Arabische wereld met Jordaanse paspoorten te reizen, wat het voordeel had dat zij zich zowel in Israël als in de Arabische landen konden bewegen. Zelfs de inwoners van Gaza hadden na de junioorlog van 1967 Jordaanse reispaspoorten gekregen. Te verwachten is, dat Hoessein aan de Palesteinen geen Jordaanse paspoorten meer zal laten uitreiken. Ook zal hij waarschijnlijk alle betalingen aan ambtenaren en hulpkrachten in Cisjordanië en subsidies aan gemeenten stopzetten. Bij dit alles wil Hoessein zijn glimlach niet verliezen. Bij herhaling had hij verklaard, geen ressentimenten tegen Arafat en diens organisatie te koesteren en bereid te zijn een goede nabuurschap te plegen. Reeds had Hoessein praktisch alle politieke gevangenen in Amman vrijgelaten, waarbij het vermoedelijk om PLO-mensen en dergelijke ging. Desondanks blijven er wrijvingspunten tussen Hoessein en Arafat, bijvoorbeeld over de vraag, onder welke voorwaarden de vrijheidsstrijders van Jordanië ook in de bezette gebieden mogen doordringen. Hoessein blijft voorlopig daartegen gekant uit vrees voor Israëlische militaire represailles.
Waarom stuurt Hoessein zo vastbesloten aan op een scheiding? Ongetwijfeld wil hij zich verzekeren van de loyaliteit van de hem overblijvende onderdanen. Maar zijn politieke plannen reiken blijkbaar verder. Door zichzelf en zijn onderdanen zo duidelijk mogelijk van de Palestijnen af te zetten, betrekt hij ten aanzien van de Palestijnse kwestie een afstandelijke positie, nadat hij jarenlang de Palestijnen naar buiten had vertegenwoordigd. Daarmee maakt Hoessein duidelijk dat het nu een zaak van de Palestijnen en hun organisatie is, de bezette gebieden of zelfs geheel Palestina te winnen. Zijn duidelijke vriendelijkheid tegenover de PLO moet bewijzen, dat hij, evenzeer als de andere ‘niet-progressieve’ Arabische heersers, bereid blijft, ‘de | |
[pagina 509]
| |
zaak van alle Arabieren’ te steunen. Bij herhaling had Hoessein evenwel gezegd persoonlijk niet te geloven dat de PLO in staat is de haar zelfopgelegde taak te vervullen. Op die manier wil Hoessein vermoedelijk zich de vrijheid voorbehouden op een later tijdstip weer met Israël over de toekomst van de Palestijnen in gesprek te komen. Hoessein houdt zich nu op de achtergrond, maar hij denkt kennelijk al aan de dag waarop de andere Arabische regeringsleiders op hun beslissing van Rabat zouden kunnen terugkomen.Ga naar voetnoot6 | |
PLO als barrière tegen vredesonderhandelingenHet besluit van Rabat, de PLO als rechtmatige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk te beschouwen had twee consequenties: a - de PLO werd er bevorderd tot enig mogelijke gesprekspartner van Israël inzake onderhandelingen over de toekomst van West-Jordanië; b - toen Yasser Arafat in de Verenigde Naties optrad werd de PLO officieel de ‘enige rechtmatige vertegenwoordigster van de Palestijnen’, althans op zijn minst in Arabische ogen; Arafat proclameerde daar dan ook de ‘wil van de Palestijnse natie’ om op het ongedeelde gebied van Palestina een ‘democratische Palestijnse staat’ te stichten en de thans bestaande Israëlische staat met zijn ‘zionistische kenmerk’ te liquideren. De politiek, die de PLO als alleenvertegenwoordigster denkt te gaan volgen, is voor de Arabische landen van grote betekenis, omdat zij van invloed is op het probleem van de mogelijke vrede. De door sommige Arabische landen geproclameerde wens met Israël vrede te sluiten, als dit de bezette gebieden teruggeeft en de ‘legitieme rechten van de Palestijnen’ erkent, is momenteel volstrekt ongeloofwaardig, gezien de proclamatie van Arafat in de Verenigde Naties. In die situatie kunnen de Arabische staten moeilijk hopen hun bezette gebieden met vreedzame middelen terug te krijgen, omdat de vrede die zij hebben te bieden en die de Palestijnen a priori afwijzen, voor Israël nauwelijks een echte vrede zou opleveren. Waarom zouden de Arabische staten de PLO een soevereiniteit toegekend hebben, waar zij toch moeten weten dat de PLO erop uit is de vredesplannen van Egypte, Jordanië en ook Syrië te doorkruisen? Het antwoord hier op is, dat Egypte en Jordanië de afgelopen zomer korte tijd en aarzelend gepoogd hebben samen op vredesonderhandelingen aan te sturen en de PLO met haar aanspraken terug te dringen. Daarover hebben Sadat en Hoessein in juli 1974 te Alexandrië gepraat, wat resulteerde in het bekende communiqué, waarin beide staten verklaarden dat Jordanië de Palestijnen in Jordanië vertegenwoordigde en dat het met Israël over een troepenscheidingsakkoord aan de Jordaan zou onderhandelen. Hierop volgde een woedend protest van de Palestijnen, waarop Egypte terugdeinsde en na het aanbren- | |
[pagina 510]
| |
gen van camouflage in september 1974 bij onderhandelingen met Syriërs en PLO-vertegenwoordigers over de hele linie toegaf aan de Palestijnse wensen. Rabat was toen niet meer dan een naspel, waarbij het er slechts om ging Hoessein te nopen af te zien van zijn aanspraak op vertegenwoordiging van de Jordaanse Palestijnen. Voor de andere Arabische buren van Israël is sinds het toegeven van president Sadat met betrekking tot de vertegenwoordiging van de Palestijnen door de PLO en de bevestiging door de Verenigde Naties van de besluiten van Rabat duidelijk geworden, dat de kans om met Israël in vrede te leven niet meer alleen van de Israëli's afhangt, maar ook van de politiek der Palestijnen. Indien de PLO Israël met oorlog en liquidering van de ‘zionistische staat’ bedreigt, hebben de Israëlische leiders geen reden meer een eventueel aanwezige vredeswil van de andere Arabieren te honoreren met een terugtocht uit de bezette gebieden. Nu zij de Israëli's het perspectief van een interstatelijke vrede weigeren, spelen de Palestijnen duidelijk met oorlog. Maar het zouden de Arabische staten zijn, die de lasten daarvan zouden moeten dragen (behalve Israël en mogelijk de overige wereld). Waarom heeft Egypte het zover laten komen, dat de leiders van de PLO in staat zijn over de politiek van Cairo praktisch te beslissen? De Palestijnen zijn zoals bekend zeer populair in de Arabische landen, maar toch zou de PLO het alleenvertegenwoordigingsrecht niet veroverd hebben wanneer de andere Arabische landen Egypte fermer gesteund hadden bij zijn poging om tot een regeling met Amman te komen. De steun van de gematigde Arabieren is uitgebleven, met name die van koning Feisal van Saoedi-Arabië. Waarom heeft koning Feisal eerder de PLO dan Jordanië en Egypte gesteund? Men kan het een en ander slechts vermoeden, want koning Feisal pleegt openlijk geen verantwoording af te leggen van zijn daden. Het lijkt wel zeker, dat Saoedi-Arabië niet wezenlijk geïnteresseerd is in een vredes-compromis met Israël, zolang zoiets een Arabische erkenning van de Israëlische staat veronderstelt. Men hoopt blijkbaar - door de macht van de olie en de oliegelden - op een machtsverschuiving ten ongunste van Israël, zodat uiteindelijk de vernietiging van de staat Israël vergemakkelijkt zou worden. De Palestijnse verzetsstrijders zijn voor de Saoedi-arabische leiders het middel de vrede naar de toekomst te verschuiven, zonder zelf te veel voor het voetlicht te komen. Discrete steun aan de PLO is voldoende. Duidelijk bergt zo'n politiek gevaren in zich. De Arabieren weten heel goed dat Israël, in het nauw gebracht, door een grote militaire actie zal proberen uit te breken als zich een kans voordoet. Maar daardoor lopen Egypte en Syrië gevaar, niet koning Feisal. Integendeel, Saoedi-Arabië kan erop rekenen via een nieuwe oorlog nog meer invloed in de Arabische wereld te winnen; in elk geval spelen koning Feisal en de zijnen in Riad een belangrijker rol in een situatie van spanning dan wanneer die spanning tussen Israël en de Arabieren zou wijken. In dat laatste geval zouden gemakkelijk de tegen- | |
[pagina 511]
| |
stellingen tussen armen en rijken in de Arabische wereld weer op de voorgrond gaan treden. Wel is zeker dat niet alleen koning Feisal, maar ook de overige Arabische leiders het vertrouwen beginnen te verliezen in Kissingers doe-het-zelfmethodiek en terug willen naar een bredere aanpak, waarbij de Sovjet-Unie niet buitengesloten is. Daarmee komt de Conferentie van Genève, waarvan de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten samen het voorzitterschap bekleden, weer in het beeld, alhoewel weinigen daar een snelle oplossing van verwachten. En Israël lijkt niet bereid zich op zo korte termijn te laten confronteren met de in Genève onvermijdelijke Palestijnse vertegenwoordiging en de al even onvermijdelijke Palestijnse politieke eisen. | |
Cisjordaniërs en Israëlische ArabierenVolgens David Hirst hoorde men in december 1974, waar men ook kwam in de door Israël bezette gebieden ten westen van de Jordaan, overal, dat Israël een gouden kans had om vrede te verkrijgen. De bewoners van Cisjordanië hadden het slechter dan twee jaar geleden en het Israëlische regiem was repressiever geworden, maar zij waren opgewekter dan ooit - hoewel tegelijkertijd diep bezorgd. Zij voelden scherp aan dat het getij zich sinds de oktoberoorlog van 1973 tegen Israël had gekeerd. De Arabieren uit oud-Jeruzalem zagen de jonge Israëlische soldaten in patrouilles van ongekende omvang door de straten trekken en zagen hierin een bewijs van Israëlische nervositeit. In toenemende mate werd het contact hersteld met de zogenaamde Israëlische Arabieren, die soms hun kinderen al naar scholen in Cisjordanië stuurden. De Israëlische autoriteiten poogden deze ontwikkeling tegen te gaan, maar konden niet voorkomen dat de Cisjordaniërs uitstekend op de hoogte kwamen van wat er in Israël gaande was. Een andere reden voor hun uitstekende stemming was, dat zij eindelijk weten wat zij willen. Na de conferentie in Rabat kunnen zij zich geheel achter de PLO scharen. De aanhangers van koning Hoessein zwegen of deden zwakke pogingen om de aftocht te dekken. De meeste Cisjordaniërs waren altijd al tegen een terugkeer van het Hasjemitisch koningschap, maar tot Rabat leek dit de enige mogelijkheid om van de Israëlische bezetting af te komen. Arafats toespraak tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties was voor alle Palestijnen een diep ontroerende ervaring en vond in Cisjordanië veel weerklank. De demonstraties die volgden, waren de grootste sinds jaren en gezien hun ontstaan duidelijk spontaan van aard. De studenten gingen de straat niet op omdat de PLO hierop vanuit Beiroet aandrong; de besmetting verspreidde zich op haar eigen tijd en wijze. De inwoners van Cisjordanië schenen het erover eens te zijn dat de demonstraties in feite een | |
[pagina 512]
| |
soort referendum waren, niet zozeer voor Arafat zelf als voor de idee die hij vertegenwoordigt. Die idee was in hun ogen dat de vrede vooraf moet gaan aan de ‘dezionisatie’ van Israël. Zij waren bereid via Arafat vrede te sluiten met de bestaande Joodse staat en een eigen Arabische staat daarnaast te stichten. Terwijl de Israëliërs in de redevoering van Arafat te New York slechts een herhaling van een intransigente orthodoxie zagen, zagen de Cisjordaniërs er, meer dan andere Arabieren, een toonbeeld van matiging in. Arafats droom beschouwden zij als zuivere lippendienst aan het einddoel van ‘totale bevrijding’, omdat hij de voorstanders van voortzetting van de strijd tevreden moest stellen. Arafat heeft eveneens geloofd dat de strijd de enige manier was om het karakter van Israël te wijzigen, maar hij was de Cisjordaniërs een heel eind tegemoet gekomen. De Israëlische Arabieren begonnen zich aan te passen aan de nieuwe politiek. Hun christelijke en druzen minderheden toonden, dat zij in de eerste plaats Arabieren waren. De Druzen waren in verzet gekomen tegen de militaire dienstplicht. Indien een Palestijnse staat een serieuze mogelijkheid zou worden, zouden de 100.000 Arabieren van de zogenaamde Galilese driehoek waarschijnlijk een secessionistische beweging ontketenen om zich daarbij aan te sluiten. Voor Cisjordaniërs en Israëlische Arabieren blijft een democratisch Palestina een droom, maar zij geloven dat de vereniging van de beide Palestijnse staten slechts de vrucht kan zijn van een geleidelijk politiek proces. Maar ook leeft het besef, dat dit proces nimmer zal plaatsvinden, dat vreedzame ‘dezionisatie’ een wensdroom is. De overgrote meerderheid van de Cisjordaniërs realiseert zich dit, hoe moeilijk het ook is afstand te doen van Haifa, Jaffa en het grootste deel van Jeruzalem. Zij zullen zich, zij het tijdelijk, bij de verdrijving uit een deel van Palestina neerleggen, mits Israël tenminste alle in juni 1967 bezette gebieden ontruimt. Men kan zich afvragen of de Cisjordaniërs hierin oprecht zijn. Misschien zullen zij zich bij de minder gematigde Arabieren aansluiten en steeds meer eisen, wanneer Israël eenmaal concessies gedaan heeft. Maar het staat vast dat een groot en representatief deel van het Palestijnse volk momenteel krachtiger over de mogelijkheid van vrede spreekt dan vroeger. | |
Een ontmoeting in PraagNaftali Feder, de algemeen-secretaris van de MAPAM, de links-zionistische partij, die deel uitmaakt van de regering Rabin, had in december 1974 te Praag een onverwachte ontmoeting met een vertegenwoordiger van de PLO. Bij terugkomst in Israël gaf Feder, die in Praag ook contact had gehad met andere Arabische delegaties, te kennen dat hij niets over zijn onderhoud met de PLO-vertegenwoordiger openbaar wilde maken alvorens verslag te | |
[pagina 513]
| |
hebben uitgebracht aan premier Rabin en minister van Buitenlandse Zaken, Allon. Maar ook daarna werd van officiële zijde het stilzwijgen bewaard. Toch was wel iets over Feders onderhoud bekend geworden. Feder zou allereerst tegenover zijn gesprekspartner hebben verklaard dat de rede van Arafat voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin het verdwijnen van Israël ten behoeve van een Palestijnse staat werd beklemtoond, de positie van de gematigde krachten in Israël, die erkenning van de nationale rechten van de Palestijnen bepleiten, had verzwakt. Integendeel, aldus Feder, Arafats rede had al diegenen gesterkt die zich hardnekkig verzetten tegen elke dialoog met de PLO. De PLO-vertegenwoordiger zou daarop hebben geantwoord, dat de rede van Arafat voor alles van ideologische aard was en niet bedoeld om de deur voor onderhandelingen met Israël - ‘op een moment dat de tijd rijp is’ - te sluiten. Voorts zouden volgens de PLO-vertegenwoordiger de nodige voorwaarden vervuld zijn, wanneer de Israëlische regering het recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking zou hebben erkend, zich zou hebben gedistantieerd van het denkbeeld om over het lot van de Palestijnen te beschikken door middel van een akkoord met koning Hoessein en zij haar weigering om met de PLO te praten zou hebben opgegeven. Het zou te vroeg zijn om deze dialoog te Praag te bestempelen tot een gebeurtenis die de verbetering van de verhoudingen tussen de twee volkeren inleidde. Toch bracht het onderhoud twee dingen aan het licht. In de eerste plaats, dat gematigde en realistische kringen in de PLO in de afgelopen decembermaand een opening zochten naar een dialoog met Israël. In de tweede plaats, dat ondanks alle, vaak extreme, beschuldigingen die door de regering Rabin aan het adres van de PLO waren geuit, een vooraanstaand Israëlisch politicus de mogelijkheid tot een onderhoud met een officiële vertegenwoordiger van de PLO had aangegrepen, waardoor een versoepeling van de Israëlische stellingname jegens de Palestijnen in zicht was gekomen. |
|