Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterstof: de brandstof van de toekomst?
|
vaste brandst. | aardolie | aardgas | hydroelektr. | kernenergie | |
---|---|---|---|---|---|
1930 | 75 | 17 | 5 | 3 | 0 |
1950 | 52 | 32 | 10 | 6 | 0,1 |
1970 | 22 | 53 | 18 | 6 | 1 |
1980 (raming) | 18 | 55 | 18 | 6 | 3 |
1985 (raming) | 14 | 54 | 16 | 6 | 10 |
Wat de energiebevoorrading van de EEG-landen betreft, verkeert een land als België (met Luxemburg) in een uiterst afhankelijke situatie. De eigen energieproduktie en de energie-import zag er in 1973 uit als volgt:Ga naar voetnoot1
België | Italië | Frankrijk | W.-Duitsl. | Nederland | |
---|---|---|---|---|---|
produktie | 10 | 33,2 | 62,9 | 175,2 | 54,3 |
import | 57,8 | 162,7 | 223,2 | 339,5 | 72,5 |
(in miljoenen ton steenkool-equivalent) |
De verhouding produktie/import ziet er voor deze landen dus uit als volgt:
België | Italië | Frankrijk | W.-Duitsl. | Nederland |
---|---|---|---|---|
0,16 | 0,20 | 0,28 | 0,52 | 0,75 |
Voor alle EEG-landen nam de afhankelijkheid van de energie-import geweldig toe tussen 1960 en 1971, behalve voor Nederland, dat dank zij zijn aardgas deze afhankelijkheid gevoelig zag verminderen!
Deze afhankelijkheid in procenten uitgedrukt, zag er uit als volgt:Ga naar voetnoot2
België | Italië | Frankrijk | W.-Duitsl. | Nederland | |
---|---|---|---|---|---|
1960 | 32,6 | 58,1 | 41 | 9,6 | 50,9 |
1971 | 84,6 | 81,8 | 73,1 | 50,6 | 26,2 |
Wat evenwel het energieverbruik per inwoner betreft, staat België aan de top van alle EEG-landen, met een verbruik dat in 1970 27% hoger lag dan het EEG-gemiddelde (en toen 50% van het USA-gemiddelde bedroeg). Voor 1980 verwacht men voor België een aangroei van 76% tegenover de stand van 1970 en dan zal België 70% van het verbruikgemiddelde van de USA hebben bereikt.Ga naar voetnoot3
Iedereen kent de politieke wortels van de huidige energiecrisis. Dat er echter ook zeer veel energie gewoon verspild wordt, staat buiten kijf. Een nauwkeurige analyse toonde aan dat in Europa ongeveer 50% van de primaire (veelal aangevoerde) energie zonder nuttig rendement gewoon aan de omgeving wordt afgestaan.Ga naar voetnoot4 Bronnen van deze energieverspilling zijn: de omzetting van de primaire energie in elektrische en de verliezen van deze energie gedurende het transport over lange afstanden, het geringe tot zeer geringe nuttig energieverbruik in het vervoer, de industrie en de huishouding. De lange weg van de primaire energiebron naar het elektrisch gekookt eitje behelst veel verloren energie!
Dat het niet veel langer gewoon zo kan doorgaan, is dus een feit. Er tekent zich o.i. een oplossing af op korte, middellange en lange termijn. Op korte termijn (van 1974 tot 1990) tipt men op een oplossing van de politieke bevoorradingsproblemen èn op een rationeler, economischer (minder verspillend) gebruik van de bestaande energiebronnen. Op middellange termijn (als overgangsfase bedoeld), vanaf 1985 tot 2050, lijkt de oplossing te liggen in het onderzoek naar nieuwe brandstoffen en de vervanging van de aardolie in de elektrische centrales door kernenergie én opnieuw steenkool: van deze brandstof zijn inderdaad nog grote reserves voorhanden, die men ongebruikt liet omdat de aardolie zoveel goedkoper was! Op lange termijn, na 2050, zal men toch moeten overschakelen op praktisch onuitputtelijke energiebronnen of -processen, die ons nu reeds bekend zijn als kern-fissie (splitsing van zware in lichte kernen), kern-fusie (versmelting van lichte tot zwaardere kernen), de zonneënergie, de geothermische energie, of een combinatie van deze energievormen. In ons betoog zullen wij het verder uitsluitend over de tweede, de overgangsfase hebben.
Alternatieve energiebronnen
Wie aan alternatieve energiebronnen denkt, moet de daaraan verbonden problemen van het transport, de stockering, het rendement en de afval duidelijk voor ogen houden. In al deze opzichten blijkt waterstof een uiterst interessante brandstof te zijn. We willen echter eerst de andere mogelijkheden summier behandelen.
Men overweegt de pyrolyse: door thermische omzetting van organische afval kan men koolwaterstoffen produceren (een kunstmatig overdoen van wat in de natuur tot de vorming van aardolie heeft geleid). Ook de energie van de wind heeft opnieuw aandacht gekregen, nadat ze eeuwen lang en met name in de Lage Landen op zo'n vernuftige wijze door de mens was gebruikt. Het belangrijkste reeds uitgevoerde project op dit ogenblik is de eolische turbine van Gedser in Denemarken, die wordt aangedreven door 12 m lange wieken op een 23 m hoge toren en die jaarlijks 400.000 Kwh. produceert.
Een andere mogelijkheid is de chemische energie: wie is er niet vertrouwd met batterijen, accumulatoren en dgl.? Maar precies de gebruiksmogelijkheden van deze energievorm zijn vrij beperkt. Een andere en nagenoeg onuitputtelijke energiebron is de geothermische: zoals bekend stijgt de temperatuur van de bodem met ongeveer 3 graden Celsius per honderd meter. Er zijn evenwel hogere cijfers bekend: in de Elzas bedraagt de temperatuurgradiënt 5 en in Guadelupe zelfs 14 graden. Er zijn bovendien heel wat plaatsen op aarde bekend, waar grote warmtehoeveelheden dicht onder de oppervlakte voorkomen: het zijn vulkanische gebieden die nog (of tot voor kort) een vulkanische activiteit kennen (of kenden). We vermelden slechts de geisers van Californië of die van Namafjäll in IJsland, maar ook het Toscaanse Larderello, waar op een diepte van 1800 m de residuele warmte wordt uitgebaat, ofschoon het vulkanisme er al duizenden eeuwen uitgestorven is. Het is duidelijk dat de uitbating van hoog-energetische bronnen als geisers en stoom een flinke besparing op de fossiele brandstoffen betekent: de geisers van Californië produceren nu reeds 500 megawatt per jaar. Toch ware het verkeerd de uitbating van de geothermische energie op lagere temperatuur te verwaarlozen, met name de energie die besloten ligt in grote hoeveelheden ondergronds water. In Melun nabij Parijs worden thans 2.000 woningen verwarmd met water dat op 70°C uit een diepte van 1.800 m omhoog wordt gehaald. De geothermische energie is dus geenszins een louter utopische energiebron.
De zonneënergie is eveneens een uiterst belangrijke primaire energiebron. De totale energie die de aarde jaarlijks van de zon ontvangt is 5.000 maal groter dan de stoutste schattingen van de menselijke energieconsumptie in het jaar 2.000 Vooralsnog echter blijken de moeilijkheden om deze energie enigermate te beheersen nagenoeg onoverkomelijk. Nieuwe lichtgevoelige
technieken moeten ontwikkeld worden, nieuwe methodes om deze energie te stockeren (als thermische of elektrische energie)... Slechts op lange termijn is een belangrijk gebruik ervan te verwachten, wanneer de mens er in slaagt de zonneënergie in chemische (wat de planten in de fotosynthese doen) of in mechanische energie (wat bv. de zonnebloem doet) om te zetten. De hydraulische energie (die van de zwaartekracht gebruik maakt) berust op de uitbating van stuwmeren of van waterlopen met voldoende debiet en verval. Daarmee zijn meteen de tamelijk enge voorwaarden bepaald, die dit procédé van energiewinning beperken (op wereldschaal stagneerde het procent op 6 tussen 1950 en 1970). De aanleg van stuwmeren kan bv. een nadelige invloed hebben op heel de ecologische situatie, en vele rivieren hebben een onregelmatig debiet. Wat dan te denken van de getijdenenergie? Ook die vertegenwoordigt een enorme hoeveelheid: over heel de aarde ‘produceert’ de getijdenwerking jaarlijks ongeveer 3 miljard kilowatt aan energie, zowat de helft van de wereldproduktie aan elektriciteit. Ook hier stoot men op grote technische en economische moeilijkheden: omdat ze slechts bij tussenpozen werkt - ongeveer 2.000 uur per jaar - is de installatie van een dergelijke getijdencentrale heel duur. Toch blijft men in die richting verder zoeken, want deze energiewinning bevuilt de atmosfeer niet en brengt geen enkele schade toe aan het mariene leefmilieu.
Natuurlijk moeten wij het hier ook hebben over de kernenergie. Voor 1981 voorziet men dat 25% van de Belgische elektriciteitsproduktie (22 miljard Kwh) uit kernenergie zal worden gewonnen. De bijdrage van de kernenergie als primaire energiebron zal in het jaar 2.000 ongetwijfeld nog veel belangrijker zijn. Aan de kernenergie zijn evenwel een hele reeks problemen verbonden die dringend opgelost dienen te worden. Wij hebben het dan nog niet over de veiligheid van de installaties en de berging van de radioactieve afval. Ook op het technologisch vlak blijven er problemen bestaan (de radioactieve corrosie van het materiaal van de reactoren zelf), terwijl de bevoorrading van splijtbare brandstof (uranium) eveneens in het gedrang komt. De reserves aan relatief goedkope uraniumverbindingen zullen tegen het einde van deze eeuw uitgeput zijn, zodat veel afhangt van de bouw van zogeheten supergeneratoren, reactoren die de isotoop uranium 238 (nietsplijtbaar) in een splijtbare brandstof kunnen omzetten door de energie die vrijkomt bij de omzetting van plutonium of uranium 235. Op dit ogenblik bevat het gebruikte natuurlijk uranium slechts 0,7% van het bruikbare uranium 235. Er schiet meer dan 99% van de uraniummassa over, die slechts door de supergeneratoren tot bruikbare brandstof kan worden omgevormd. De uiteindelijke ontwikkeling van de kernenergie moet dan ook gezocht worden, niet in de fissie- maar in de fusieprocessen, waarbij deuterium of tritium (zware waterstof) wordt omgezet in helium. Voor dit soort reactoren bestaat er praktisch geen bevoorradingsprobleem: een kubieke kilometer zeewater bevat genoeg deuterium om door fusie een energiehoeveelheid vrij
te maken even groot als de tot nog toe door de mens verbruikte energie. Maar deze kernfusie kunnen wij nog steeds niet controleren (we kennen alleen de waterstofbom) en we hebben ook nog lang geen oplossing voor de vraag hoe de reactieprodukten op een temperatuur van honderden miljoenen graden te houden.
Het enige ‘alternatief’ dat ons dus nog rest zijn de ons reeds vertrouwde fossiele brandstoffen in gasvorm (het aardgas), in vaste vorm (de steenkool), in vloeibare vorm (de aardolie). Men kan nieuwe vindplaatsen ontdekken, er zuiniger mee omspringen, maar wij weten dat de natuurlijke cyclus waarin ze eens gevormd werden (en zich nog vormen) miljoenen jaren duurt, en dat deze energiebronnen dus, bij het huidige verbruikstempo, binnen enkele tientallen jaren definitief uitgeput zullen zijn. In de overgangsfase waarin we ons nu bevinden, moeten wij soepel en creatief genoeg zijn om niet alles ineens te willen veranderen en om met name de reële mogelijkheden die er nog in de steenkool en de aardolie zitten, oordeelkundig te gebruiken.
Waterstof als energiebron van de toekomst
Natuurlijk heeft waterstof, voor industrieel en huishoudelijk gebruik, al een lange geschiedenis. Ook als brandstof werd het reeds veelvuldig gebruikt: het gewone stadsgas bevatte al tussen 15% en 85% waterstof. Maar waterstof treedt in vele andere processen op: in de synthese van ammoniak en zijn derivaten, in die van methanol en alle daarvan afgeleide verbindingen, in een serie industriële processen als de reductie (het onttrekken van zuurstof) van ertsen, de ontzwaveling van aardolie, de hydrogenatie van bv. oliën om er margarine van te maken.
Aangezien waterstof in ongebonden vorm niet in de natuur voorkomt, moeten we dus eerst nagaan hoe het wordt gevonden, ‘geproduceerd’. Op dit ogenblik zijn ons drie procédés bekend.
Door water elektrolytisch in zijn elementen te ontbinden (door middel van een elektrische stroom) kan men waterstof verkrijgen. Het energetisch rendement van deze produktie is echter vrij gering, de energie die men wint bedraagt 60% tot 70% van de elektrische energie die men erin investeert. Dit kan de moeite waard zijn wanneer de waterstof als grondstof wordt gebruikt, maar het lost niets op wanneer ze de brandstofschaarste zou moeten helpen bedwingen.
Een tweede methode berust op de distillatie van steenkool: ook in dit geval kan waterstof bezwaarlijk als een nieuwe brandstof gelden, al laat ze een betere verdeling van de energie toe.
Het derde reeds bekende procédé tenslotte is de thermische ontbinding van water (in zuurstof en waterstof) bij een temperatuur van 2.500 tot 3.000° C. Het is een weinig gebruikte methode omdat het moeilijk blijkt te zijn dergelijke hoge temperaturen aan te houden.
De methodes die het in de toekomst zullen moeten doen, zullen van thermochemische aard zijn of nieuwe elektrolytische procédés moeten toepassen. De moeilijkheid in dit laatste geval is dat naar een rendement van nagenoeg 100% gestreefd moet worden: de prijs van de waterstof die via elektrolytische weg wordt verkregen, hangt natuurlijk af van de prijs van de aldus geinvesteerde elektrische energie. Er moet een nieuw type elktrolytische cellen ontwikkeld worden, die onder hoge druk kunnen werken. Eén van de interessantste ontwerpen is dat van L.J. Nuttall, A.P. Fickett en N.A. Titterington (Miami, maart 1974). Nog veel aantrekkelijker is het ontwerp van de Japanners K. Honda en A. Fujishima van de universiteit van Tokio, die een elektrolytische cel hebben gebouwd, die de zonneënergie gebruikt om waterstof en zuurstof te scheiden! Onder invloed van de zonnestraling komt waterstof vrij aan de kathode uit platina en zuurstof aan de anode van titaanoxide. Beide gassen kunnen worden gestockeerd voor later gebruik; een soort kunstmatige fotosynthese dus, die zich bedient van de meest duurzame energiebron die we kennen: de zon.
Ook op het gebied van de thermochemische produktie van waterstof werd al heel wat onderzoek verricht. De temperaturen liggen hier wel wat lager dan in de zuiver thermische ontbinding, maar moeten vaak toch nog, en voor lange tijd, in de buurt van 1.200° worden aangehouden. Meer dan tien onderzoekcentra houden zich met dit probleem bezig en een dertigtal min of meer valabele oplossingen werden reeds voorgesteld. Ze willen allen gebruik maken van de hoge temperaturen die thans in de kernreactoren worden opgewekt en die als overtollige warmte gewoon aan de omgeving worden afgestaan (en dus verspild). Twee van de interessantste procédés zijn die van Euratom (Ispra), de Mark I van Marchetti, en van General Electric, Catharina genaamd. In beide gevallen loopt de reactie over een aantal tussenstadia (met verschillende reagentia), waarin de hoogste vereiste temperaturen in de buurt van 700° C liggen. Het eindprodukt is telkens waterstof en zuurstof, terwijl de reagentia gerecupereerd kunnen worden om het proces van voren af aan te doen herbeginnen (altijd, wel te verstaan, met behulp van de overtollige warmte van een kernreactor). Een derde procédé, dat meer kans biedt reeds op korte of middellange termijn gebruikt te worden, is dat van het Kernforschungszentrum van Jülich in de Duitse Bondsrepubliek, dat Adam en Eva genoemd wordt. Ook hier wordt gebruik gemaakt van de overtollige warmte van een kernreactor om methaan (CH4) te doen reageren met water (H2O) tot waterstof (3H2) en koolstofmonoxide (CO). Er wordt hier dus een gasmengsel geproduceerd van waterstof en koolstofmonoxide dat, na afkoeling, veilig gestockeerd en vervoerd kan worden. Bij het verbruik (de verbranding) ontstaat opnieuw methaan, dat door de fabriek wordt teruggenomen. De chemische reactor, aan de kernreactor verbonden, werd Eva genoemd (Einzelspaltrohr Versuchs Anlage) en zo kwam men op de naam Eva voor de installatie aan de consumentenzijde. De belangrijke
voordelen van dit systeem zijn: het makkelijke transport van deze energiebron over lange afstanden, het gesloten karakter van de hele kringloop zonder de minste milieupollutie, het cyclisch gebruik (niet: vèrbruik) van de reagentia, en de feitelijke beschikbaarheid van de thans (als koelwater bv. dat in de rivieren terechtkomt) verspilde warmte-energie van de kerncentrales.
Stockering, transport en gebruik ‘op kleine schaal’
Een nieuwe energievorm is slechts interessant wanneer de stockering en het transport geen al te grote problemen stellen; wordt zelfs bijzonder interessant, wanneer hij in kleinere hoeveelheden (in de motor van voertuigen bv.) kan worden gebruikt. Op al deze gebieden blijkt waterstof een welhaast ideale brandstof te zijn.
De stockering stelt nauwelijks meer problemen dan het opslaan van stadsgas of aardgas. Het Amerikaanse ruimteprogramma heeft aangetoond dat zeer grote hoeveelheden waterstof gestockeerd kunnen worden zonder gevaar en met slechts gering verlies.
In gasvorm kan waterstof gestockeerd worden in vroegere aardgaskamers of in oude (nu lege) grondwaterlagen. Nabij Parijs werd tien jaar lang zo'n oude waterlaag van 400 miljard kubieke meter gebruikt om er een synthetisch gas (met een gehalte van 50% waterstof) in onder te brengen. In vloeibare vorm kan waterstof gestockeerd en vervoerd worden in daarvoor ontworpen thermostatische behouders: op Cape Kennedy bv. bestaan dergelijke tanks, die 3 miljoen liter kunnen bevatten en waarin de verliezen door verdamping minder dan 0,03% per dag bedragen.
Toch blijven de scheikundigen ervan overtuigd dat het nog belangrijker is waterstof in vaste vorm te kunnen stockeren bij middel van de zogeheten metaalhydriden. Wanneer waterstof onder druk met bepaalde metaaloppervlakken in contact wordt gebracht, dan diffundeert (verspreidt) het gas zich spontaan in het metaal om een nieuwe verbinding te vormen: het metaalhydride. Vele dergelijke systemen werden bestudeerd door privélaboratoria, met name door het Centre de Recherche Batelle te Genève. Ofschoon vele metalen werden onderzocht, bleken de interessantste toch de zogenaamde overgangsmetalen en sommige van de zeldzame aarden te zijn (legeringen als Mg-Cu, Mg-Ni, Fe-Ti). Deze metalen of hun legeringen reageren spontaan en volgens een omkeerbare reactie met gasvormig waterstof die in hun kristalrooster ‘gevangen’ zit. Deze waterstof kan op gewone temperatuur, onder kleine druk en in een beperkt volume voor onbepaalde tijd bewaard worden.
Elk hydride reageert volgens een kenmerkende relatie tussen samenstelling, druk en temperatuur. Het is dus mogelijk voor elke vorm van gebruik een aangepast hydride te ontwikkelen, dat tegemoetkomt aan de gebruiks-
voorwaarden van de consument. Wij denken hier bv. aan een voertuigmotor of een motor met inwendige of uitwendige verbranding. De waterstof wordt onder geringe druk, als hydride, in een tank opgeslagen. Ze wordt gebruikt om de motor van energie te voorzien, en de warmte die daarbij vrijkomt, bevordert de verdere ontbinding van het hydride. Er bestaat niet de minste twijfel dat een dergelijke stockering, die tegelijk ongevaarlijk en zeer veelzijdig is, bijzonder aantrekkelijk wordt, vooral wanneer men bedenkt dat de aldus opgeslagen waterstof per volumeëenheid van de behouder (en op gewone temperatuur) ongeveer even groot is als die van vloeibaar waterstof (op een temperatuur van -253° C), nl. 5 kg H2 per 100 liter.
Wat de transportmogelijkheden over lange afstanden betreft, slaat waterstof geen kwaad figuur. Onder vaste en vloeibare vorm is transport zeker goed uit te voeren, terwijl gasvormige waterstof nauwelijks nieuwe problemen opwerpt. De geringe viscositeit van waterstofgas (slechts 35% van die van aardgas) laat toe de bestaande pijpleidingen zonder noemenswaardige wijziging te gebruiken. De kostprijs van de produktie én het transport van waterstof ligt op hoogstens 50% van de huidige bedragen, voor zover de energie gewonnen wordt door een combinatie van fossiele, elektrische en kernenergie.
Een intensievere produktie (en gebruik) van waterstof zou zelfs de aanloop kunnen zijn tot een heel nieuw energiesysteem, zoals dat werd voorgesteld in het model van Hausz, Leeth en Meyer. In dit model worden waterstof en/of de andere brandstoffen eerst gebruikt om warmte te produceren, die in de klassieke centrales in elektrische energie wordt omgezet. Deze wordt dan gebruikt voor de directe lokale behoeften aan elektrische energie, maar vooral om door elektrolyse waterstof en zuurstof te leveren, die via pijpleidingen naar andere plaatsen worden gevoerd, waar ze voor rechtstreekse of onrechtstreekse energiewinning in aanmerking komen, zowel voor het industrieel, commercieel en huishoudelijk gebruik als voor het verkeer. De consument kan de energie verbruiken door ze weer in elektrische energie om te zetten, of door verbranding van het gas: in beide gevallen is het enige afvalprodukt zuiver water!
Veiligheid en voordelen van waterstof als energiebron
Hoe is het met de veiligheid van waterstof gesteld? Men heeft vaak gesproken van het ‘Hindenburgsyndroom’, om de angst van het publiek te verklaren voor elk rechtstreeks gebruik van waterstof. Indien er een reëel gevaar bestaat, dan is dit niet groter dan het gevaar van aardgas. Van de duizenden (met waterstof) gevulde ballonnen, die gedurende de Eerste Wereldoorlog werden neergeschoten, is er geen vanzelf in brand geschoten en ontploft. En bij de ramp van de Hindenburg bracht nog tweederde van de passagiers het er levend af, wat van de huidige vliegtuigongevallen beslist niet gezegd kan
worden. De Saturnus V raketten tenslotte worden 32 uur lang met waterstof volgetankt door meer dan 90 tankwagens, en daarbij viel nog nooit een ongeval te betreuren.
Maar wat van de gaslekken?... De snelheid waarmee waterstof door een gegeven opening ontsnapt (zijn effusie-snelheid) is weliswaar driemaal groter dan die van aardgas, maar aangezien waterstof een veel geringer warmtevermogen heeft (dezelfde hoeveelheid produceert bij verbranding minder calorieën) is de effectieve (gevaarlijke) energie-ontsnapping slechts 98% van die van aardgas. Wel is het waar dat waterstof wellicht iets ontvlambaarder is dan aardgas.
De voordelen van waterstof als energiebron zijn talrijk en uitgesproken. Het meest opvallend is wel dat het gebruik van waterstof als brandstof een nietpolluerend proces is: en dit is toch wel een heel belangrijk aspect van heel het energieprobleem geworden! Vervolgens is waterstof een veel voordeliger brandstof dan zelfs aardolie, ook in de klassieke ontploffingsmotoren: bij geringe luchttoevoer verbrandt het vollediger, de verbranding verloopt op lagere temperaturen (waardoor bepaalde afkoelingsproblemen geringer worden en minder stikstofverbindingen worden gevormd), er kan met grotere samendrukkingsbedragen gewerkt worden, wat het energetisch rendement verhoogt, en de luchtvervuiling wordt tot een minimum herleid (‘water’ en een paar stikstofoxiden), in tegenstelling met de verbranding van benzine, die koolstofmonoxide, koolstof, koolwaterstoffen, aldehyden, zwavel- en loodverbindingen achterlaat.
Een ander zeer belangrijk voordeel is het feit dat waterstof, in de vorm van water, een nagenoeg onuitputtelijke grondstof is. Daarbij komt nog dat de kringloop van het water bijzonder kort is (van de grootte-orde van enkele weken) en dat de wijziging daarin teweeggebracht door de produktie van water in de energieprocessen, nauwelijks nadelige gevolgen heeft op ecologisch gebied. Heel anders ligt de zaak bij alle fossiele energiebronnen (steenkool, aardolie, aardgas) die slechts in een kringloop van vele miljoenen jaren opnieuw tot bruikbare brandstof worden omgevormd en die wij dus gewoon opgebruiken.
Waterstof is tenslotte een universele, uiterst veelzijdige brandstof: het transport vereist geen nieuwe technologie, de stockering is goed uitvoerbaar, en de bijprodukten (zuiver water en zuurstof) kunnen op velerlei wijze nuttig gebruikt worden.
Ook al lijkt deze omschakeling naar waterstof als de voornaamste brandstof ons op dit ogenblik nogal revolutionair, wij moeten toch bedenken dat wij in deze eeuw al een paar energierevoluties hebben meegemaakt, die telkens grote technische aanpassingen èn financiële inspanningen met zich meebrachten. De omschakeling van de vloeibare of gasvormige brandstof van het ogenblik op waterstof, stelt daarentegen geen onoverkomelijke problemen, terwijl bovendien al deze energievormen uitwisselbaar zijn en apart,
of met elkaar gecombineerd gebruikt kunnen worden. De omschakeling kan bovendien geleidelijk gebeuren, doordat de bestaande energiebronnen opnieuw of beter dan nu het geval is, worden gebruikt. Natuurlijk veronderstelt deze waterstof-revolutie een innige samenwerking tussen wetenschappelijk onderzoek, economie en politiek. Jules Verne, die wij bij de aanvang van het artikel citeerden, kon niet vermoeden hoe het wetenschappelijk en technisch onderzoek zou vorderen om de enorme energievoorraad, die in het water (de zon, de kernenergie) besloten ligt, bruikbaar te maken voor de mens. Zijn vertrouwen dàt het moest mogelijk zijn kunnen wij vandaag bevestigen, al staat er nog heel wat werk op de plank.
- voetnoot1
- Gegevens ontleend aan Le Monde Diplomatique, december 1973.
- voetnoot2
- Ibid.
- voetnoot3
- Gegevens ontleend aan Etude prospective de la demande en énergie primaire dans la Communauté Européenne pour les années 1975-1980-1985, C.E.C. 4 octobre 1972.
- voetnoot4
- Cfr. Energieflussdiagram B.R.D., 1971, Berghausforschung G.M.B.H. 1973.