| |
| |
| |
Het einde van de gepersonaliseerde politiek?
Guido Dierickx
Verkiezingsuitslagen zijn voor de politieke ‘waarnemers’ wat de kristallen bol is voor Madame Blanche. Zij kunnen er niet naar kijken zonder er allerlei tendensen in te zien. Maar hun vermoedens kunnen pas veel later geverifieerd worden. De interpretatie van dergelijke uitslagen is dan ook een vrij glibberig journalistiek genre. Onder dit voorbehoud zou men toch mogen stellen dat bij de Amerikaanse verkiezingen van begin november l.l. het verlies van de Republikeinen minder opvallend is dan de geringe opkomst van de kiezers. De vraag is of wij hier staan voor een ernstige crisis in het gepersonaliseerde politiek bestel.
Een politicus heeft dit de verkiezingen van de dure hamburger en van Watergate genoemd. De economische crisis van 1930 is ook thans nog voor vele Amerikaanse kiezers het begin van hun politieke tijdrekening. Ook toen hadden de Republikeinen zich zwaar geblameerd. Nu de huidige recessie weer de oude herinneringen wakker roept, kon men de huidige regeringspartij enkel onheil voorspellen. Of horen wij deze verkiezingen, omwille van de lage opkomst, eerder als de epiloog van het Watergate-drama te beschouwen? Heeft het electoraat de tragische held ervan, samen met de partij die hem al te lang de hand boven het hoofd hield, nog eens willen veroordelen?
Indien dit zo is, dan heeft de kiezer bovendien laten weten dat hij niet meer zag hoe het verder moest. Zij die zich bij hem kwamen aandienen als kandidaat, zijn al te vaak als leiders onberekenbaar en onvoorspelbaar gebleken. Zijn wantrouwen richt zich thans minder tegen de nieuwe kandidaten dan tegen de geijkte stijl van de campagnes, die overwegend op de persoonlijkheid van de kandidaten afgestemd blijven. Kortom, de verkiezingen na Watergate reveleren een vertrouwenscrisis in een politiek bestel dat op personalisering gebouwd is. In feite hebben dus zowel de protagonist als zijn publiek ontdekt dat zij hun rol in de gepersonaliseerde politiek niet aan konden. Beiden hebben zij hun ontslag gegeven.
De personalisering van de Amerikaanse politiek heeft een vrij recente oorsprong. Met enige overdrijving zou men kunnen beweren dat alles begonnen is in Georgetown, de nette wijk van Washington D.C. Op één van de gevels van de N-street kan men nu nog een gedenkplaatje zien ter ere van de oude
| |
| |
dame die daar woonde. Voor haar deur zag ze telkens, in weer en wind, dezelfde reporter op de uitkijk staan. Uit medelijden placht zij hem te vergasten op thee en koekjes. Vandaar het plaatje van de erkentelijke redactie. Daar is het definitief begonnen, want aan de overzijde woonde de jonge senator John F. Kennedy.
Met het samentreffen tussen Kennedy en de pers werd een drempel overschreden. Voor het eerst waren televisiedebatten tussen de twee presidentskandidaten vrijwel beslissend voor de verkiezingsuitslag. Het persoonlijk charisma van Kennedy kon het startvoordeel van de aanvankelijk meer bekende vice-president uitschakelen. Nixon werd niet verbaal overklast; maar hij had niet het pak aan dat paste bij de achtergrond van de studio, zijn grime was mis, en hij verkoos zijn tegenstander van repliek te dienen in plaats van zich, zoals Kennedy, rechtstreeks tot het publiek te wenden.
Het verschil was dat voor Nixon de massa-media onbetrouwbaar leken en enkel met veel omzichtigheid konden worden gebruikt. Zij toonden aspecten van zijn persoonlijkheid waarvan hij het effect vreesde of althans niet kon voorzien. Ook Kennedy wist dat de media hun eigen wetmatigheden en eigenaardigheidjes hebben, maar hij voelde zich in staat om dit instrument te bespelen. En hij deed het met brio. Hij deed meer dan de pers hoffelijk bejegenen. Hij nodigde hen uit zich te mengen in zijn staf en in zijn intellectuele hofhouding. Hij wijdde hen in in zijn objectieven. Hij liet hen toe zich belangrijk te voelen. En bovendien was hij gevat en boeiend, en een onuitputtelijke bron voor goede kopij.
Het journalistenkorps was weg van Kennedy. Samen met de leden van zijn staf dichtten zij satires op zijn tegenstanders en stelden zij een reportorium samen van campagneliedjes. Wel was het zelden in de pagina's van Time Magazin te merken dat hun reporter, Hugh Sidey, zo ingenomen was met deze democraat. Want Time heeft een ‘rewriting-staff’ die de oorspronkelijke kopij van de correspondent meedogenloos door de vleesmolen draait. Ook stond dit slag van campagne- en Witte Huis reporters toen nog niet zo hoog aangeschreven op de redacties als thans.
Het opmerkelijke is echter dat de pers niet enkel Kennedy, maar dat Kennedy ook in zekere zin de politieke pers gemaakt heeft.
De verwachting ten aanzien van deze journalisten ging als een vuurpijl de hoogte in na het verschijnen van Ted White's The Making of the President 1960. Het boek gaf een omstandig beeld van de dagelijkse bezigheden en beslommeringen van de kandidaten (vooral van Kennedy, want Nixon was lang niet zo toeschietelijk), van hun organisatie, denkbeelden en strategie, en vooral van hun persoonlijkheid. Het bleef één jaar bovenaan de lijst van de bestsellers en deed allen die steeds aan deze aspecten voorbij gezien hadden, in de vingers bijten van spijt. Tijdens de volgende campagnes zouden alle reporters van hun redactie de opdracht krijgen te doen zoals White. Meteen werd ook wat de kandidaat als ontbijt gekregen had, een mogelijke
| |
| |
story. En de reporter werd vaak een man die uitgetest werd voor hoge functies op de redactie.
Het succes van White bevestigde dat de persoonlijkheid van de president onontgonnen mogelijkheden bood voor de pers. Dat betekent niet dat ook tevoren persoonlijkheid in de Amerikaanse politiek geen belangrijke factor was. Eisenhower was geen partijpolitieke figuur. Hij had aanbiedingen gekregen zowel van Democraten als van Republikeinen. Toen hij via de Republikeinen president was geworden, had hij meteen bewezen dat ‘persoonlijkheid’ het partijvoordeel ongedaan kan maken. Stevenson kon rekenen op het groter aantal loyale Democraten, maar Eisenhower boezemde meer vertrouwen in bij de vlottende Democraten en bij de onafhankelijke kiezers. Maar zijn persoonlijkheid sloeg nog geen hoge verwachtingen los. De rol van de pers was dan ook vrij passief. Zij registreerde de officiële mededelingen. Immers, Eisenhower was niet de man om de pers in te spannen voor innovatieplannen die hij zelden had.
Het was uiteraard te verwachten dat de pers zichzelf vroeg of laat zou opwaarderen door aan te haken bij het groeiende belang van de Amerikaanse president in het publieke forum. De laatste Amerikaanse presidenten sinds Roosevelt, Eisenhower uitgezonderd, zijn allen voor het publiek verschenen door de klok van de urgentie te luiden. Allen hebben zij het ambt van president tot de grens van zijn mogelijkheden voor een zaak willen inzetten: Roosevelt om de economische crisis te bestrijden en de oorlog te winnen, de latere presidenten om de koude oorlog te voeren of om de binnenlandse problemen voorop te blijven. Dit is niet toevallig. Ook in de V.S. kunnen de lokale besturen het vaak niet meer alleen aan en wordt de federale macht ingeroepen. De vloed van problematieken komt veelal bij de President terecht, niet het minst omdat hij, naast hoofd van de uitvoerende macht, tevens de leider is van een grote partij en de man die de belangrijkste administratoren benoemt.
Zo is de president meer en meer de bron van het nieuws geworden. Kennedy heeft ingezien dat een steeds breder publiek zich rond de president begon te scharen. Deze centrale positie in het publieke forum heeft hij willen verzilveren ten voordele van zijn innovatieplannen. Er zijn natuurlijk stemmen opgegaan om deze tendens te betreuren. A. Schlesinger jr. zelf klaagde onlangs de huidige ‘Imperial Presidency’ aan. In het Congres zijn er velen die deze groei van de uitvoerende macht willen besnoeien ten gunste van de wetgevende macht. Een bekende woordvoerder van deze groep was senator Sam Ervin, die niet toevallig voorzitter was van de Watergate-commissie. Maar het is een feit dat de opzet om het publiek via de persoonlijkheid van de president voor een zaak te mobiliseren, een enorm succes geweest is, in de eerste plaats bij de pers, maar ook bij het publiek zelf.
Op dit punt is er een cruciaal verschil tussen onze Lage Landen en de V.S. Een Amerikaans onderzoeker merkte op dat in België de premier een volle
| |
| |
congreszaal kan binnenkomen en gaan neerzitten, zonder opzien te wekken. In de V.S. is iets dergelijks gewoon onvoorstelbaar. Ten onzent overschaduwt de beeldvorming over de partijen, en eventueel over hun programma's, grotendeels de beeldvorming over de kandidaten. Dat maakt onze verkiezingen en heel ons politiek bestel merkelijk onpersoonlijker. En het laat het publiek in principe toe zijn politieke keuze te beperken tot alternatieven, die voor het beleid relevant zijn. Maar het is mogelijk dat wij stilaan dezelfde behoefte aan een gepersonaliseerde politiek aan het ontwikkelen zijn. De groeiende omvang van de persoonlijke propaganda en van de uitgebrachte voorkeurstemmen wijst in die richting. De persoonlijkheid van de kandidaat is nu eenmaal iets waarover het publiek zich nog een opinie kan vormen, ook wanneer alle andere kwesties omwille van hun complexiteit de mist ingaan. Met andere woorden, zij maakt een politieke keuze mogelijk wanneer men slechts over weinig informatie beschikt omtrent de andere aspecten van het politiek beleid.
Het is nu eenmaal zo dat het Amerikaanse systeem om een brug te slaan tussen politiek en publiek, de aandacht gemakkelijker gaande houdt. Hun ‘politiek’ is minder saai; het publiek is er dol op; de kranten worden beter verkocht. In een dergelijk forum kregen de fratsen van Caroline Kennedy grote koppen in de krant; en evengoed de honden van Lyndon Johnson, die de president, tot verontwaardiging van hondenminnend Amerika, bij de oren had getrokken. Het is wel heel lang geleden dat haast niemand in de V.S. wist dat Franklin Roosevelt zijn dagen doorbracht in een rolstoel: thans wordt ook met de dunste franjes van de persoonlijkheid rekening gehouden. Trefzeker is dit soort informatie allerminst om de kwaliteit en de richting van het beleid van de politicus te voorspellen: het is gewoon een pest voor het privé-leven van de politicus én van zijn gezin. Het valt immers dadelijk op dat slechts weinigen van hen, die met een kromme neus of een kale schedel door het leven moeten gaan, nog een zetel in het Huis of de Senaat halen. En eigenlijk is dit soort opinievorming bijwijlen nog niet zò gek. Ze laat immers toe andere waarden in de opinie te verwerken dan de zorgvuldige geselecteerde voorstellen die niemand storen en die daarom niet uit de partijprogramma's geweerd werden. Men neemt aan dat Rockefeller's presidentiële ambities destijds werden gefnuikt door zijn echtscheiding en tweede huwelijk. De eliminatie van personen kan zelfs vrij secuur werken wanneer zij niet door het publiek, maar door de nieuwe ‘kingmakers’, het korps van verkiezingsreporters, wordt uitgevoerd. In de krant leest het publiek dan wel dat de eliminatie van Muskie in 1972 het gevolg was van zijn publieke huilbui toen zijn vrouw door de modder werd gehaald. Maar in feite waren perslui reeds vroeger overtuigd dat Muskie's temperament veeleisende crisissen niet aankon. De huilbui was de laatste druppel. Nadien gold hij als definitief
uitgerangeerd.
Wij hebben weliswaar makkelijk de indruk dat deze aandacht voor de per- | |
| |
soon te weinig aandacht voor het beleid inhoudt. Wìj wensen dat de politicus op het schild geheven wordt omwille van de goede zaak en in dienst van een reeds uitgestippeld programma. In de Verenigde Staten schijnt politiek veel meer een kwestie van persoonlijke ambitie te zijn. Ten dele is dat juist. In de nieuwe wereld hoeft men er zich niet voor te schamen zijn ambitie te rechtvaardigen als een streven naar ‘power’. De term heeft soms een vies geurtje maar lang niet zo vaak als onze ‘macht’; hij betekent immers tevens ‘gezag’, ‘ambt’, en ‘verantwoordelijkheid’. Vaak heeft hij dezelfde gevoelswaarde als ‘geld’ en ‘roem’: ze behoren alle tot de geneugten van dit leven op voorwaarde dat men ze, hoe dan ook, behoorlijk aanwendt. Maar dat sluit nog niet in dat er helemaal geen controle is op de politieke leider. Meestal komt die achteraf: volgens de constitutie door de wetgevende vergadering en de gerechtshoven, en in de praktijk door de rusteloze speurders van de pers. De leider krijgt dus geen carte blanche, in de gepersonaliseerde politiek nog minder dan elders. Integendeel, hoe meer redenen er waren om een kandidaat te steunen, des te meer redenen zijn er ook om hem later af te keuren; des te groter is de speurzucht van zijn publiek en de bereidheid om van de ene stemming in de andere om te slaan. Het schandaal is endemisch in dit politieke spel, het is de keerzijde van de personalisering. De president krijgt nu eens applaus, dan weer gejouw. Van één ding kan hij zeker zijn: van de grondige ambivalentie van zijn publiek. Kennedy had dit publieke forum in het leven geroepen, maar de presidenten na hem hebben er zich gevoeld als de christenen tussen de leeuwen van de arena. Vooral Nixon moet dààr, door zijn politieke nederlagen,
ervaren hebben dat hij geen grote publieke persoonlijkheid was. Hij was een ernstig, maar ook een vrij saai man. Ook zijn gezin had niet erg veel entertainment-value. Het leende zich niet eens tot één of ander vermeend schandaaltje: Mr. en Mrs. Nixon waren het decorum in persoon. Dit alles zou leiden tot een hongerdieet voor de pers. En het was vroeger al duidelijk geworden dat ze hem niet mochten.
Het was dus begrijpelijk dat Nixon bij zijn verkiezing in 1968 een defensieve tactiek uitstippelde. Hij had zich omringd met specialisten van public relations. Zelf zou hij zich zo lang mogelijk op de achtergrond houden. En elk initiatief zou zorgvuldig gekeurd worden op zijn waarde voor het publieke forum. De vraag ‘of iets de affiche zou houden in Peoria’, d.i. in het stadje van de gemiddelde Amerikaan, werd een beruchte uitdrukking. Het hele volume van de White House Transcripts staat vol met uitingen van deze obsessie.
Wanneer Nixon opteerde voor het isolement, was deze keuze dus niet onberedeneerd. Men heeft hem o.a. aangewreven dat hij zijn eigen stafleden zoals Haldeman, Ehrlichman en hun ondergeschikten, een parallelle administratie heeft laten vormen, die de administraties van de diverse ministeries moest controleren of zelfs buiten spel zetten. Dit versterkte inderdaad
| |
| |
nog zijn isolement. Maar de administratie in Washington is hoofdzakelijk bemand met democraten en gediplomeerden van de oostelijke Ivy League universiteiten (Harvard, Yale, enz.). Voor de republikeinse Californiërs die ietwat schichtig het Witte Huis binnentrokken was de voorkeur voor autonomie niet helemaal abnormaal.
Dat alles heeft niet mogen baten. Door een samenloop van omstandigheden zou het Nixon zijn, die de druk van het publieke forum het zwaarst te verduren kreeg. De inspiratie en de plannen van de Kennedy-administratie waren nog opgezet door een groep intellectuelen die de macht over het woord koppelden aan een groot politiek optimisme èn aan een beperkte ervaring met de mislukkingen die elk concreet beleid te wachten staan. Aan de opvolgers Johnson en Nixon werd de confrontatie met de mislukkingen gelaten. Johnson heeft nog van de inspiratiegolf na de moord op Kennedy gebruik kunnen maken om de enorme plannen van de Great Society door te drukken. Maar ook hij zou al ondervinden dat hoge verwachtingen bij pers en publiek uitlopen op diepe frustraties zodra deze plannen in de uitvoering getest worden.
De tragedie van Nixon is geweest dat de oorlog in Vietnam de ontnuchtering in deze tweede fase heeft doen omslaan in ergernis en verbittering. Toen Nixon het beleid overnam stond het land reeds stijf van de argwaan. Vooral op de campus van de universiteit, die Escuriaal van de intellectuele elite, zijn de traditionele ‘wittebroodsweken’ van de nieuwe president bijzonder kort geweest.
Over zijn politieke kleur was men het in het politieke forum reeds vroeg eens geraakt. Bij de verkiezing kreeg hij, in de perceptie van het publiek, een plaats aan de uitgesproken rechterzijde, niet ver van Goldwater, Agnew en Reagan. Hij is inderdaad verplicht geweest allerlei minder doeltreffende programma's uit de vaart te nemen. De initiatieven die ze vervingen, waren niet steeds zò conservatief: het beleid van zijn administratie ten voordele van de rassenintegratie in de zuidelijke scholen was zelfs een verbluffend succes. Maar precies dit feit kon hij bezwaarlijk in het publieke forum adverteren: het progressieve deel van zijn gehoor zou hem daarvoor toch geen krediet geven en de zuidelijke conservatieven zouden zich door hem verraden voelen.
Misschien heeft Nixon zelf geen lijn kunnen trekken in zijn beleid, tenzij wellicht op het domein van de buitenlandse politiek. Maar op het gebied van de binnenlandse politiek, die voor het publiek in de V.S. veel belangrijker is, is hij er zeker niet in geslaagd zijn beleid enige duidelijkheid te geven. Het gevolg was dat hij nog nauwelijks achter één of andere beleidslijn scheen te staan. Weinigen raakten wijs uit zijn strategie, zo die al bestond. Hij leek opportunistisch en inconsistent. Zijn maatregelen werden vaak geargumenteerd met budgettaire beschouwingen die niets zegden over zijn eigen overtuigingen. Kortom, zijn presidentiële stijl leek het imago van
| |
| |
tricky Dick te bevestigen. Hij heeft de eisen van de gepersonaliseerde politiek fataal onderschat.
Hoe deze stijl aanvankelijk bij het grote publiek is overgekomen, is niet duidelijk. De toespraken van Nixon waren van een ontstellende wazigheid. Zij staken vol morele oproepen en zwaaiden voortdurend met een of andere vlag. Nixon scheen aan te nemen dat het minder aankomt op de inhoud dan op de overtuiging waarmee iets gezegd wordt. Zeker toen de vragen omtrent Watergate steeds preciezer werden, is dit een vergissing gebleken. Steeds meer hoorde men de wrange bedenking: ‘You can fool some of the people all of the time; you can fool all of the people some of the time; but you cannot fool all of the people all of the time’.
Het staat nu wel vast dat Nixon's gebrekkige mededeelzaamheid het journalistenkorps, dat dag in dag uit met hem op pad moest, heeft doen huilen van ergernis. Tijdens zijn tweede campagne bleef Nixon op het Witte Huis en liet de campagne over aan zijn luitenanten. Toen kon Dan Rather van C.B.S. het niet meer harden dat deze man zich, onder de dekmantel van zijn ambt, onttrok aan elke discussie en elke kritiek. Steevast begon hij daarom zijn verslag uit het Witte Huis met de inleiding ‘From the Nixon campaign in the White House...’, om zo aan alle daden van de president een electorale kleur te kunnen geven. Het lijkt erop dat vòòr Watergate de journalisten zelden een aanleiding kregen om hun mening over Nixon te luchten. Watergate, eens aan het rollen gebracht, bood een unieke kans. En te oordelen naar de volharding waarmee zij de zaak in de actualiteit gehouden hebben, moeten wij daarin wel een meesterlijke ezelsstamp vanwege de journalisten zien, waarbij die van ‘la mule du pape’ bij Alphonse Daudet slechts een onschuldig trapje was.
Wij moeten toegeven dat de eisen door het publiek aan deze president gesteld, niet ongerechtvaardigd waren. Maar wat voor elke politieke leider al een hachelijke taak geweest ware, moest een man met Nixon's beperkte psychologie tot een breekpunt brengen. Johnson is er nauwelijks aan ontsnapt door zich niet meer verkiesbaar te stellen. En zelfs Kennedy diende in zijn laatste maanden op te tornen tegen een wel zeer weigerige publieke opinie.
De beperkingen van Nixon's persoonlijkheid waren een dubbele handicap, omdat ze weldra gemeengoed van de opinievormers werden.
Elke Amerikaanse president mag rekenen op talloze biografische beschouwingen, die gaan van gladde vleierij tot tomeloze kritiek. Nixon heeft wel een bijzondere slechte beurt gemaakt, omdat hij de psychologen scheen aan te trekken als geen andere president sinds Wilson. Misschien heeft hij in zijn autobiografisch Six Crises toevallig te veel voer voor psychologen geleverd. In elk geval hebben zijn biografen met Freudiaanse gusto erop gewezen hoe het politieke optreden en het ego van deze president steeds weer in elkaar verstrengeld geraakten. De crisissen die Nixon beschreef, zoals
| |
| |
b.v. het zogenaamde ‘keukendebat’ met Chroesjtsjov, werden opgeblazen tot historische gebeurtenissen, hoewel ze vooral Nixon's psychologie onthulden. Hij vertoonde de neiging om elk probleem in termen van strijd, van vriend en vijand, van samenzwering en ontmaskering te zien. Hierin manifesteerde deze politicus een totaal gebrek aan humor en een te beperkt psychologisch repertorium. Meer dan één biograaf voorspelde dat zulk tekort zich vooral in intense crisissen zou wreken.
Iedereen die Nixon in zijn laatste persconferenties aan het werk heeft gezien, kan enkel met deze psychologen instemmen. De verbetenheid waarmee hij voor de dag kwam was schrikwekkend. Voor Nixon was de prijs van enig ongelijk bekennen, van elke soepele tactiek, te hoog, het stond op één lijn met capitulatie voor een geniepige vijand; liever alle inmenging met de inbraak hardnekkig loochenen dan een tactiek van uitleg en excuses moeten hanteren die hem volkomen onvertrouwd was. Watergate betekende een ramp voor Nixon, niet omwille van de inbraak, maar omwille van zijn falen voor het publieke forum, in conspectu omnium.
Het zou Nixon natuurlijk geholpen hebben indien hij qua persoonlijke moraal sterker had gestaan. Er is nogal wat heibel gemaakt rond Nixon's zogenaamde belastingontduiking en de verfraaiingswerken aan zijn villa. Blijken van grote fijngevoeligheid zijn dat niet, maar de eigenlijke politieke moraal kwam hier nauwelijks in het gedrang. De eisen van het publieke forum zijn uiteindelijk wel morele eisen maar men mag zich toch niet verkijken op de morele schuld van Nixon in de Watergate-kraak. Die is misschien inderdaad erg diffuus. Dergelijke initiatieven gaan uit van een netwerk van personen veeleer dan van één individu; geen van allen heeft voldoende informatie om volledig verantwoordelijk genoemd te kunnen worden. De verdeling van informatie en verantwoordelijkheid werd zeker niet speciaal voor de Watergate-aangelegenheid ingesteld: deze structuren moeten te allen tijde voorkomen dat de president met overtollige informatie overstelpt wordt.
Het uiteindelijke raakpunt van de verantwoordelijkheid van de president en de morele eisen van het publiek, ligt op het domein van het morele leiderschap in het publieke forum. Evenzeer als een politieke leider hoort de gepersonaliseerde president een symbolische, morele leider te zijn; is hij dat niet, dan laat hij midden in het publieke forum een vacuüm achter. Daar lag dan ook het breekpunt voor Richard Nixon. Na de eerste berichten over het Watergate-schandaal zijn hij noch zijn medewerkers erin geslaagd, een morele interpretatie van hun optreden te geven, wanneer die van hen verlangd werd. Ook in de White House Transcripts schijnen zij hun tactiek en strategie als volstrekt a-moreel te beschouwen. Hun discussies doen op het eerste gezicht koel en beredeneerd aan. Maar tevens blijkt een morele bijziendheid die niet opgewassen was tegen de complexiteit van de situatie. De morele duiding van hun eigen actie kwam niet meer ter sprake.
| |
| |
Weinig dingen zijn zo ergerlijk voor een politicus als een stelletje beunhazen te moeten aanhoren, die geen inzicht hebben in de complexiteit van de besluitvorming en maar blijven moraliseren over zijn doen en laten. De ethische normen die de eigenlijke binnenskamerse beslissingen beheersen zijn moeilijk verstaanbaar te maken aan het altijd wat verstrooide publiek daarbuiten. Maar deze uitdaging om voor het publieke forum te komen kan men en mag men soms niet uit de weg gaan. Niets is zo fataal geweest voor Nixon als het schuilgaan achter ‘de nationale veiligheid’. Zo heeft hij voor het publiek laten blijken dat hij de uitdaging niet aankon.
Uiteindelijk is het oordeel van het publiek nog vrij trefzeker uitgevallen. Het hoefde niet veel van de details van Watergate af te weten om te kunnen merken dat hij op het kritieke punt een pover figuur sloeg. Maar wie zou het beter gedaan hebben? Dienen wij niet veeleer te besluiten dat onze morele cultuur ontoereikend is om op dergelijke uitdagingen in te gaan? In feite vraagt de gepersonaliseerde politiek om een filosoof-koning en die zijn erg zeldzaam.
Het publiek, d.i. vooral de pers, zou nu nog een stap verder dienen te gaan en te erkennen dat personalisering verleidt tot overspannen verwachtingen waaraan weinig politici kunnen voldoen. Lippman heeft vroeger reeds laten opmerken dat de persoonlijkheid van de president dringend aan enige deflatie toe is. Sommigen hebben ook gemeend dat een meer bescheiden figuur als Gerald Ford juist nu bijzonder op zijn plaats is.
Is het deze verandering, die in de laatste Amerikaanse verkiezingen tot uiting kwam? Heeft het publiek zich afgewend van een kiesstelsel, dat hoofdzakelijk op de persoonlijkheid van de kandidaten gericht is? Zullen de partijen en hun programma's nu eindelijk meer belang krijgen?
Sommigen putten hoop uit de verkiezing van de jonge Edmund Brown in Californië. Brown heeft er een punt van eer van gemaakt niet toe te geven aan de normale patronen van de verkiezingscampagnes. Hij heeft een teruggetrokken, introverte persoonlijkheid en verbergt dat ook niet. Hij is zeker geen kampioen van de schouderklopjes en van het ‘baby-kissing’. En hij is hardnekkig de nadruk blijven leggen op zijn politiek programma.
Maar bij nader toezien blijkt dat ook deze trekken allengs weer verwerkt worden ten behoeve van publiciteit en personalisering. De pers kan het gewoon niet laten. Het enige effect van zijn optreden zou kunnen zijn dat de personalisering verruimd wordt met een andere dimensie, nu gebleken is dat het publiek open staat voor leiders met een ernstiger imago.
Ondertussen werd de personalisering, als band tussen leider en publiek, nog niet vervangen. Tegenover Ford bestaat nog dezelfde ambivalentie als tegenover de vroegere presidenten. Eén enkele beslissing, de amnestie voor Nixon, lijkt voldoende om de stemming te doen omslaan. Zoals in het oude Rome, is ook thans nog de Tarpeïsche rots dicht bij het Capitool.
|
|