| |
| |
| |
Buitenlandse politiek van de Volksrepubliek China
L.L.S. Bartalits
Bij een analyse van de buitenlandse politiek van de Volksrepubliek China moet men aan de drie drijvende krachten van nationalisme, machtsbewustwording en ideologie steeds dàt gewicht en die nuance toekennen die in deze factoren zijn geïncorporeerd. Het beeld van de Volksrepubliek China van de hedendaagse wereld is van fundamenteel belang voor een goed begrip van zijn politiek. In de ogen van Peking wordt het internationale politieke toneel door drie verschillende elementen bepaald:
a | de beide supermogendheden Amerika en de Sovjet-Unie; |
b | de zogenaamde tussenzone, bestaande uit Japan en West-Europa; |
c | de Derde Wereld, bestaande uit Afro-Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen. |
| |
Amerika en de Sovjet-Unie
Duidelijk is dat, welke opofferingen de Chinese Volksrepubliek zich ook mag getroosten, zij toch binnen korte termijn niet de militaire macht van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten zal kunnen evenaren. Pariteit is eenvoudig binnen afzienbare tijd niet haalbaar. De Chinese leiders zien in de politiek van de Sovjet-Unie een poging tot omsingeling van de Volksrepubliek, om welke reden zij ernaar streven het Russische alliantiesysteem te doorbreken en de volkeren van de Sovjet-Unie tegen hun regering op te zetten. Dit streven beïnvloedt voorts de politiek van Peking ten aanzien van West-Europa, Japan en de Derde Wereld.
De verhouding van de Volksrepubliek China tot de Verenigde Staten wordt in dit licht ook begrijpelijker. Zowel de Verenigde Staten als de Chinese Volksrepubliek wensen een politiek-militair evenwicht in Zuid-Oost-Azië en de Pacific te handhaven, dat zal moeten voorkomen dat andere machten dit gebied gaan domineren. Hegemonieneigingen van de Volksrepubliek China in de toekomst lijken niet uitgesloten, vooral omdat de Verenigde Staten hun verplichtingen in dit gebied enigszins willen stroomlijnen. Taiwan, Korea en Indochina blijven natuurlijk moeilijke kwesties in de Chinees-Amerikaanse verhouding.
Wat Taiwan betreft, aanvaarden de Verenigde Staten de Chinese these dat
| |
| |
dit eiland deel uitmaakt van de Volksrepubliek China en zij zullen een voor beide partijen aanvaardbare vreedzame oplossing van het geschil niet afwijzen. Maar de Sovjet-Unie heeft er bij herhaling op gezinspeeld dat zij een annexatie van Taiwan door Peking niet licht zou opvatten, om welke reden het niet uitgesloten moet worden geacht dat een door de Volksrepubliek China ‘bedreigd’ Taiwan nieuwe bondgenoten krijgt en een ware internationale kwestie zou kunnen worden.
Op het punt van Korea hebben de Chinezen sinds 1969 nauw met Noord-Korea samengewerkt, doch sinds de Amerikaans-Chinese toenadering (1971) hebben de Chinese leiders gezinspeeld op de mogelijkheid van geleidelijke ontwikkeling van de contacten tussen Noord- en Zuid-Korea.
Wat Indochina aangaat zou het een groot verschil kunnen maken indien China bereid zou zijn steun te verlenen aan compromis-oplossingen, die een einde zouden maken aan het bloedvergieten op grote schaal.
| |
Japan en West-Europa
Japan - De betrekkingen van de Chinese Volksrepubliek met Japan en West-Europa variëren op het ogenblik van normaal tot zeer goed. De vrees voor het Japanse militarisme is gedurende de afgelopen jaren afgenomen; voorts wordt Tokio aangespoord om de Zuidelijke Koerillen van de Sovjet-Unie terug te vragen, terwijl het recht van de Japanners om een zelfverdedigingsmacht te bezitten thans zonder meer wordt erkend. Een uitgebreide Chinese regeringsdelegatie onder leiding van Liao Tjing-tji bezocht Japan, sprak met vele belangengroepen en kreeg de nodige aandacht van de massamedia, maar onderhands maakte minister Liao Tjing-tji aan zijn Japanse gastheren duidelijk dat elke overeenkomst met de Sovjet-Unie om deel te nemen aan het leggen van oliepijpleidingen van de Tjoemeu-olievelden naar de Siberische oostkust, als een onvriendelijke daad tegenover de Volksrepubliek China zou worden beschouwd, aangezien het de Kremlinleiders in staat zou stellen hun militaire faciliteiten in het Verre Oosten uit te breiden.
Voor het moment heeft het Chinese streven om enerzijds een politiek-militair ‘containment’ van Japan door te voeren en anderzijds te voorkomen dat er te nauwe banden tussen Japan en de Sovjet-Unie ontstaan, dan ook prioriteit boven China's belangen om op lange termijn de Japans-Amerikaanse band losser te maken. De Volksrepubliek China ziet op korte termijn bepaalde voordelen in een voortgezette Amerikaanse aanwezigheid in de Pacific; de Chinese leiders erkennen voor het moment dat het Amerikaans-Japanse Veiligheidsverdrag de mogelijkheid dat Japan het nucleaire pad betreedt, vermindert.
West-Europa - In West-Europa is de rol van de Volksrepubliek China
| |
| |
natuurlijk van minder belang; niettemin is de Chinese belangstelling sinds 1969 voor dit gebied aanzienlijk toegenomen. Peking ziet West-Europa als een gebied dat van de supermogendheden kan worden losgeweekt en een onafhankelijke rol kan gaan spelen. Desondanks wordt echter de Amerikaanse militaire aanwezigheid in West-Europa niet alleen als aanvaardbaar, maar zelfs als wenselijk ondervonden, omdat de Westeuropese defensie daardoor geloofwaardig wordt.
Samenvattend is de Volksrepubliek China bereid de militaire rol van de Verenigde Staten in West-Europa en Japan te steunen waar deze direct of indirect tegen de Sovjet-Unie gericht is.
Ofschoon zij geen formele relaties met elkaar onderhouden, zijn de Volksrepubliek China en de E.E.G. natuurlijk bondgenoten van elkaar.
In november 1971 knoopte Italië diplomatieke betrekkingen aan met de Chinese Volksrepubliek, België deed dit in oktober 1971 en de Bondsrepubliek Duitsland en Luxemburg respectievelijk in oktober en november 1972. De Chinezen hadden de diplomatieke betrekkingen met Engeland, Nederland en Denemarken reeds in de jaren vijftig hersteld, terwijl dit met Frankrijk in 1964 geschiedde. Het enige E.E.G.-lid waarmee de verhouding nog niet genormaliseerd is, is Ierland, dat tot nu toe geweigerd heeft diplomatieke betrekkingen met communistische landen aan te knopen.
De voornaamste oorzaak voor het enthousiasme van de Chinese Volksrepubliek voor de E.E.G. is overigens te vinden in de toenemende Chinees-Russische vijandigheid. De Chinezen zijn kennelijk bevreesd dat West-Europa geheel geneutraliseerd zal worden, waardoor het bloot zou staan aan politieke overheersing door de Sovjet-Unie en zodoende de handen van de Kremlinleiders zou vrijmaken voor acties in het verre oosten. De leiders van de Chinese Volksrepubliek gaan in dit opzicht zelfs zo ver dat zij in discussies met Westerse topfunctionarissen het bestaan van de NATO openlijk toejuichen. De Volksrepubliek China hoopt dat er een sterk West-Europa zal ontstaan, dat een eigen onafhankelijke rol zal kunnen spelen, niet alleen tegenover de Sovjet-Unie, maar ook ten aanzien van de Verenigde Staten en Japan. De Chinezen aanvaarden de afhankelijkheid van West-Europa (en ook van Japan) van de militaire nucleaire garantie en onbevestigde berichten doen de ronde dat de Volksrepubliek China Frankrijk bij herhaling heeft aangeboden om op militair nucleair gebied samen te werken. Hieruit kan worden geconcludeerd dat Peking vergeleken met Washington welwillender staat tegenover de doelstelling om op den duur een Europese nucleaire macht te vormen, die gebaseerd is op de Britse en Franse atoombewapening.
Ter verklaring van de Chinese houding ten deze dient voorts dat de leiders van de Chinese Volksrepubliek zich zeer bewust zijn van het feit dat zij een oude beschaving hebben, en zij zich zodoende beter thuisvoelen in kringen van de traditiebewuste naties van West-Europa dan in die van betrekkelijk
| |
| |
jonge naties als de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten of zelfs Japan, dat een provinciaal randgebied vormt van de Chinese beschaving. Er is echter nog geen sprake van een West-Europees-Chinees samengaan, omdat er nog talrijke wrijvingspunten bestaan (onder andere ideologie en houding ten aanzien van de Derde Wereld).
Men mag echter niet vergeten dat er ook een economische kant aan de belangstelling van de Volksrepubliek China voor West-Europa valt te constateren. Tot voor kort speelde een vijfde van de gehele Chinese buitenlandse handel zich af met de E.E.G.-landen.
Slechts met twee van de negen E.E.G.-landen, met name Italië en de Bondsrepubliek, heeft de Volksrepubliek China formele handelsovereenkomsten gesloten, respectievelijk in mei 1971 en december 1972.
Het Nixon-beleid ten aanzien van de Volksrepubliek China bracht veel beroering in de wereld en had als een van de belangrijkste gevolgen de toenadering tussen China en Japan. In dit verband moeten wij drie vragen onderzoeken:
1 | in hoeverre beïnvloedde het Nixon-beleid van 1971 Japans beslissing om zijn betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek te normaliseren? |
2 | hoe kwam deze toenadering feitelijk tot stand? |
3 | wat is er gebeurd sedert de Tsjoe-En-laj-Tanaka verklaring van 28 september 1973? |
| |
Nixon, Japan en China
Reeds voor 1971 voorzagen Japanse politieke analysten de opkomst van een multipolaire wereld als gevolg van een uitgroeiend conflict tussen China en de Sovjet-Unie en de veranderde houding van de Verenigde Staten tegenover de Volksrepubliek China. Een toenadering tussen China en Amerika zou een tegenwicht kunnen betekenen tegen de massale Russische militaire dreiging aan de Sino-Sovjet grens.
In het kader van de analyse van de houding van Japan tegenover China moeten wij achtereenvolgens de tijd vanaf 1970 behandelen, toen de regering Sato nog vasthield aan de ‘two China's’ zienswijze (de Volksrepubliek en Taiwan).
Achter elkaar volgden de schok van de aankondiging op 15 juli 1971 van het voorgenomen bezoek van president Nixon aan de Volksrepubliek China; de beginselen, aangeboden door een Japanse socialistische delegatie in Peking, waarop een verhouding tussen Japan en de Volksrepubliek China zou moeten berusten en waarmede Tsjoe En-laj en de leidende Japanse Liberaal-Demokratische Parijt (LDP) akkoord gingen; de brandende kwestie van de geldigheid en implicaties van het vredesverdrag tussen Japan en de regering in Taiwan; de goedkeuring van de ‘one China’ resolutie in de
| |
| |
Verenigde Naties, waardoor Japan gedwongen werd de Chinese Volksrepubliek te erkennen; de weigering van Peking om de toenmalige premier Sato te ontvangen; Sato's bezoek in september 1971 aan Nixon te San Clemente, dat zijn wantrouwen in de Nixon-reis naar Peking versterkte; Nixons bezoek aan Peking in februari 1972, dat kennelijk van het verlangen van de Verenigde Staten tot toenadering tot de Volksrepubliek China getuigde.
Geconfronteerd met de driehoeksverhouding tussen de Verenigde Staten, de Volksrepubliek China en Japan gaf Sato in zijn afscheidsrede de raad aan zijn opvolger, Tanaka, om de vriendschapsbanden met de Verenigde Staten aan te houden en de diplomatieke betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek te normaliseren, hierbij de verhouding tot de Nationalisten op Taiwan in het midden latend.
| |
Tanaka's démarches
Het was aan premier Tanaka om, gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Sato's ‘one China’-politiek waar te maken. Hij vatte dit probleem aan vier kanten aan door
a | te trachten een ontmoeting met Tsjoe En-laj te bewerkstelligen; |
b | in zijn eigen partij, de LDP, een algemene goedkeuring voor een nieuw China-beleid te verkrijgen; |
c | in een onderhoud met president Nixon begrip voor Japans positie te wekken; |
d | de nationalistische regering in Tapei van Japans onverminderde goodwill en wil tot samenwerking te overtuigen. |
Teneinde zijn eerste doelstelling te bereiken gaf premier Tanaka aan Tsjoe En-laj zijn verlangen voor een ontmoeting te kennen, die tenslotte op 25 september 1972 plaatsvond na voorafgegane verzoeningsgestes aan beide kanten.
Voor Tanaka's tweede doel was het noodzakelijk tot overeenstemming te komen in de LDP, die met betrekking tot het vredesverdrag fel verdeeld was in pro-Taiwan en pro-Peking fracties. Onder leiding van een speciaal hiertoe ingestelde Partijraad werden tenslotte vijf richtlijnen vastgelegd voor het diplomatieke beleid van het Tanaka-kabinet ten aanzien van de Volksrepubliek China. Een delegatie werd hiermee naar Peking gezonden en gunstig ontvangen, zodat de ontmoeting tussen Tsjoe En-laj en Tanaka hierdoor beklonken werd.
Tanaka's derde doelstelling, een ontmoeting met president Nixon, werd voorbereid door de verzekering van de Japanse minister van Buitenlandse Zaken, Ohira, aan Kissinger dat een verbetering in Japans betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek het veiligheidsverdrag met de Verenigde Staten niet zou schaden, zelfs al zou Japan de diplomatieke banden met
| |
| |
Taiwan verbreken. Tijdens de ontmoeting van Nixon en Tanaka waren beiden het erover eens dat de afgelopen bezoeken van Nixon aan de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie een belangrijke stap in de goede richting waren en beide partijen hoopten dat het komende bezoek van Tanaka aan Peking zou bijdragen tot een vermindering van de spanning in Azië.
Tanaka's laatste en wellicht moeilijkste taak was een goede verstandhouding te bewerkstelligen met de Nationalisten in Taiwan, wier politiek erop gericht was om toenadering tot de Volksrepubliek China te voorkomen. In deze gespannen atmosfeer overhandigde een delegatie van de LDP aan president Tsjang-Kai-sjek een persoonlijke brief van Tanaka. De missie was nauwelijks een succes, maar diende als sluitsteen van de voorbereidingen voor Tanaka's historische reis naar Peking.
| |
De overeenkomst
Het bezoek van Tanaka aan de Volksrepubliek China resulteerde in een gezamenlijke verklaring, die een dubbelzinnig compromis van beider principes blijkt te zijn. Wij belichten vier aspecten hieruit:
de problematiek rondom het vredesverdrag met China; de status van Taiwan; de kwestie van de ‘hegemonie’ en Japans ‘omgekeerde’ betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek en Taiwan.
Door de tegenstrijdige visies van Tsjoe En-laj en Tanaka op de implicaties van het vredesverdrag - werd hierdoor de oorlogstoestand tussen Japan en de Volksrepubliek al dan niet beëindigd? - werd er op dit punt geen overeenstemming bereikt. In de gezamenlijke verklaring werd deze moeilijkheid omzeild door de nadruk te leggen op de toekomstige betrekkingen tussen beide landen.
Japan erkende de regering van de Volksrepubliek als de ‘enige wettige regering van China’, kennelijk een concessie aan Peking. Maar of dit betekent dat Japan en de Volksrepubliek China het eens zijn over de status van Formosa, is nog steeds niet duidelijk.
Hoewel door de normalisatie van de betrekkingen tussen de Volksrepubliek China en Japan volgens de afgelegde verklaring elke hegemonie in de Azië-Pacific regio uitgesloten wordt, is desondanks de toenadering onvermijdelijk van invloed op de betrekkingen zowel met de Sovjet-Unie als met de Verenigde Staten.
Het eerste wrijfpunt was reeds Japans belangstelling om tesamen met de Sovjet-Unie Siberië tot ontwikkeling te brengen, waartegen de Chinese Volksrepubliek zich echter kantte uit vrees voor een bedreiging van de eigen nationale veiligheid. Daarentegen heeft Tsjoe En-laj geen bezwaar tegen een uitbreiding van het Japans militair programma in het kader van het Amerikaans-Japanse veiligheidsverdrag, dat kennelijk erop gericht is
| |
| |
de invloed van de Sovjet-Unie in Oost-Azië binnen perken te houden, vooral met het oog op de positie van Taiwan.
De verhouding tussen Japan en de Volksrepubliek China houdt nauw verband met Pekings vrees voor een dergelijke uitbreiding van de Russische invloedssfeer. De eenzijdige beëindiging van Japans vredesverdrag met Taiwan in september had tot gevolg dat de diplomatieke banden met Taipei werden verbroken, maar de economische relaties intact bleven. Een oplossing voor dit dilemma werd gevonden door de ambassades in Tokio en Taipei te vervangen door respectievelijk de ‘Association of East Asia Relations’ en Japans ‘Interchange Association’. Deze oplossing ging echter ten koste van de feitelijke normalisatie van de betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek en overeenkomsten komen slechts langzaam tot stand. (Een overeenkomst voor de burgerluchtvaart tussen China en Japan werd tenslotte in april 1974 getekend). Gunstige factoren droegen er echter toe bij dat niettemin zowel in 1973 als in 1974 een aanzienlijke vooruitgang in de Chinees-Japanse handel aan te wijzen is.
Met de toenadering tot de Volksrepubliek China gaat Japan een tijdperk van ‘equal distance diplomacy’ in, dat onder andere een grotere onafhankelijkheid van Amerika zal vertonen. Maar zolang Japan zelf geen volwaardige kernmogendheid is, zal de verhouding tot de Verenigde Staten de baas blijven van de buitenlandse politiek. Een volledige toenadering tot de Volksrepubliek China zou evenwel bereikt kunnen worden indien de Chinees-Amerikaanse betrekkingen blijven verbeteren en de Chinees-Sovjet geschillen zwaarder blijven wegen dan China's strategische belangen in Taiwan en elders.
| |
China en de Derde Wereld
De identificatie met de Derde Wereld is voor de Volksrepubliek China een ideologische en psychologische noodzaak en is tevens tegen de Sovjet-Unie gericht. Daarom heeft de Chinese Volksrepubliek daarbij ook speciale aandacht besteed aan staten die aan de Sovjet-Unie grenzen, ongeacht hun politieke kleur. Reële politieke factoren, die in het zoeken naar een evenwicht wortelen, overvleugelen aldus de Chinese ideologische motieven.
Een en ander wordt nader verduidelijkt door de Chinese politiek ten aanzien van de kleine staten van Azië, waarbij zowel factoren van traditie, nationalisme en ideologie een rol spelen. Leiders van landen die zich tegenover de Volksrepubliek China positief opstellen, worden in Peking uitgenodigd, maar degenen die zich negatief gedragen, worden met sancties bedreigd. Niettemin betonen de meeste Zuidoostaziatische landen zich nerveus over de Chinese bedoelingen: voortgezette steun aan de communisten in Birma, het grote aantal overzeese Chinezen en de toename van met China geaffilieerde communistische guerillabewegingen houden de gemoe- | |
| |
deren in groeiende mate bezig.
Midden-Oosten - Bij een evaluatie van de betrekkingen van de Volksrepubliek China met het Midden-Oosten (inclusief Afrika) moet met de volgende drie aspecten rekening worden gehouden:
a | de Chinese binnenlandse situatie; |
b | de verhouding tussen Peking en Moskou; |
c | de omstandigheden in het Afrikaanse binnenland. |
Uit deze factoren blijkt duidelijk waarom de eerste contacten tussen de Chinese Volksrepubliek, het Midden-Oosten en Afrika reeds in april 1955 tijdens de conferentie van Bandoeng werden gelegd. Vooral die tussen premier Tsjoe En-laj en president Nasser dienen te worden genoemd, waarbij de economische en culturele relaties tussen beide landen en de mogelijkheden voor de opening van een Chinese handelsvertegenwoordiging in Cairo werden besproken. In verband hiermede zijn de betrekkingen tussen de Chinese Volksrepubliek en Egypte zowel voor het Midden-Oosten als voor geheel Afrika van grote betekenis. Op 17 mei 1956 werden ambassadeurs uitgewisseld, waardoor de Volksrepubliek China voor het eerst voet zette in Afrika en wel in de toen belangrijkste staat van dit werelddeel. De Suez-crisis in 1956 was voor Peking aanleiding om zich actief met Arabisch-Afrikaanse aangelegenheden bezig te houden. China stond Egypte toen met betrekking tot de strijd tegen Engeland en Frankrijk politiek-propagandistisch terzijde en Peking verzekerde de Arabieren van de volledige steun van het Chinese volk. In Peking werden zelfs reeds vrijwilligers ingeschreven om in Egypte te worden ingezet, maar dit plan vond door Cairo's weigering geen doorgang.
Bij het verdere verloop van de Chinees-Egyptische betrekkingen zijn drie fasen te onderscheiden. Tijdens de eerste, die tot de midden zestiger jaren duurde, stelde de Chinese Volksrepubliek zich onvoorwaardelijk aan Egypte's zijde en versterkte zijn relaties met dat land. In het tweede stadium moet in verband met de strijd tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China om de hegemonie in het Midden-Oosten de tegenslag in aanmerking worden genomen die de Chinese politiek door Pekings steun aan de bevrijdingsbewegingen in Afrika na 1964 kreeg te incasseren.
De oorlog in juni 1967 leidde een nieuwe periode in de relaties tussen de Volksrepubliek China en Egypte in, doordat Peking in deze oorlog de ‘rechtvaardige Arabische zaak’ steunde. Dit leidde tot een verbetering in de Chinese relaties met het Midden-Oosten, inclusief Egypte, dat nu als gedupeerd land een sleutelpositie innam. Nassers dood in 1970 betekende een nieuw keerpunt in de verhouding tussen Peking en Cairo, omdat te dien tijde de slechter geworden Russisch-Egyptische relaties gepaard gingen met een verbetering van de betrekkingen tussen China en Egypte.
De oktoberoorlog in 1973 deed deze verbetering weer teniet, voornamelijk
| |
| |
door de volgens Cairo in dit geval te geringe Chinese steun aan de Arabische zaak, wanneer men deze tenminste bij die van Moskou vergelijkt.
Met Israël bestaan geen officiële Chinese diplomatieke betrekkingen, maar dit is niet altijd zo geweest, want Israël was de eerste staat in het Midden-Oosten die de Volksrepubliek China in 1950 erkende en in 1955 bezocht een Israëlische regeringsdelegatie Peking.
Van de Arabische staten onderhoudt alleen Syrië vanwege de Chinese ondersteuning van de Palestijnse Bevrijdingsbeweging, die over een basis in dit land beschikt, contacten met Peking. Maar de uitschakeling van de extremisten in de Syrische Baathpartij in oktober 1965 door de staatsgreep van generaal Hafez had vergroting der invloed van de Sovjet-Unie ten detrimente van China tot gevolg. Een verbetering in de betrekkingen tussen de Volksrepubliek China en Syrië ontstond toen de juni-oorlog van 1967 uitbrak en Moskou weigerde voldoende wapens aan Syrië te leveren.
Door deze oorlog werden ook de banden tussen China en Algerije aangehaald, maar ook hiervoor geldt dat deze sterk door de Russisch-Algerijnse relaties werden beïnvloed. Na de minder goede ervaringen in Egypte en Algerije richtte Peking zijn aandacht in 1965 op de zich in oprichting bevindende Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en verklaarde zich bereid het Palestijnse volk in de strijd om zijn vaderland terug te krijgen met alle middelen te steunen. Tegelijkertijd werd er in Peking een vertegenwoordiging van de PLO geopend. De juni-oorlog van 1967 bood nieuwe perspectieven voor de Palestijns-Chinese relaties en Peking becritiseerde, behalve Israël, vooral de politiek van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten terzake. Het zwaartepunt van China's steun aan de Arabische bevrijdingsbewegingen ligt thans echter in de Verenigde Arabische Emiraten en Zuid-Jemen.
De oktober-oorlog van 1973 bracht nogmaals een wijziging in de Chinees-Russische invloed en tastte China's gezag ernstig aan, omdat de eerste Arabische oorlogssuccessen vooral aan de Russische wapensystemen waren te danken, terwijl de Chinezen de Palestijnen, en de Arabieren in het bijzonder, alleen mondeling hulp toezegden.
Wel zijn de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China in dezelfde mate in Arabische olie geïnteresseerd. In dit verband is de vraag van belang in hoeverre Peking van die olie-importen afhankelijk is en welke conclusie daaruit dient te worden getrokken met betrekking tot de huidige Chinese politiek ten aanzien van het Midden-Oosten. Ook is het interessant te weten of China er wellicht belang bij zou hebben dat de aardolievoorziening van enkele landen wordt stopgezet.
Het land beschikt overigens over belangrijke reserves aan aardgas, olie en kolen. China beschouwt die als een der belangrijkste peilers van de industrie, zodat het op dit gebied naar autarkie streeft. Naast olie spelen kolen een beslissende rol, omdat zij de belangrijkste energiebron vormen.
| |
| |
Hoewel China tot op zekere hoogte op oliegebied onafhankelijk is, is dit slechts mogelijk doordat de Chinese economie nog niet op het gebruik van olie is afgestemd. Deze situatie kan echter slechts kort duren en geldt alleen voor de tijd dat de economische groei beperkt blijft. Een toenemende industriële produktie zal een groter gebruik van olie met zich meebrengen, dat dan import van olie en olieprodukten noodzakelijk zal maken, waardoor de Volksrepubliek China steeds meer op invoer van olie uit het Midden-Oosten zal zijn aangewezen. Pekings politiek ten aanzien van het Midden-Oosten wordt dus niet alleen door politieke aspecten, maar ook door zijn behoefte aan olie bepaald.
India - De twee opvattingen die in het Westen over het algemeen met betrekking tot de verhouding tussen India en de Volksrepubliek China werden gekoesterd, namelijk dat deze landen in Azië elkaars tegenpolen zijn en dat deze tegenstellingen in stand moeten worden gehouden in het belang van de zaak van de ‘vrije wereld’ versus het communisme, zijn thans aan het veranderen. India en China hebben hun oordeel over elkaar gewijzigd en er is een basis gelegd voor een dialoog tussen beide landen.
Hoewel de Volksrepubliek China in de jaren 1950-1965 door India als een gevaar werd beschouwd, werd tevens in de Indiase diplomatie aangevoerd dat de Aziatische veiligheid niet slechts een spel van de supermogendheden is, maar dat ook de Chinese Volksrepubliek en India hierin een rol moeten vervullen. Aldus beschouwde India China als een mogelijke partner in de buitenlandse politiek, die zijn belang in de beknotting van het opkomende imperialisme van de supermogendheden zou delen. In 1962 ontstond in de Chinees-Indiase betrekkingen een crisis. In dit verband moeten wij de kardinale vraag stellen of India inderdaad getracht had China te provoceren door als schakel te fungeren in de omsingelingspolitiek van de supermogendheden of dat dit op een misverstand aan Chinese zijde berustte. Een andere belangrijke vraag is of de Chinese leiders India nu niet meer als stroman van de supermogendheden beschouwen.
Door de ontwikkeling rondom de Bangla-Desh oorlog heeft China nu zijn fouten in het politiek denken ten opzichte van India leren inzien. Deze fouten zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan de terughoudendheid van China's buitenlandse diplomaten om Peking op de hoogte te stellen van onwelkome politieke ontwikkelingen. Belangrijk was daarom het contact dat China zocht met de Westeuropese diplomaten teneinde begrip te kweken voor de zeer gevreesde Russische dreiging. Gesprekken met deze diplomaten brachten China tot het inzicht dat India misschien wel moeilijk kon zijn, maar zich zeker er niet toe leent om deel uit te maken van de Russische omsingelingspolitiek.
Deze veranderde zienswijze maakte dat de Amerikaanse en de Chinese belangen ten opzichte van het Indiase subcontinent parallel liepen. Maar
| |
| |
India is door het Chinees-Sovjet grensdispuut meer geëngageerd, terwijl Amerika voorlopig een afwachtende houding aanneemt. China en Amerika onderkennen beiden het gevaar van de Russische aanwezigheid op het subcontinent; in Zuidoost-Azië daarentegen lopen de strategie van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten evenwijdig. Het is de Amerikaanse aanmoediging van de Russische diplomatieke inmenging in Indo-China - onder het mom dat dit de toenadering van de supermogendheden en de regionale vrede zou bevorderen - die China huiverig maakt. Daarom vinden de betogen van India tegen het imperialisme van de supermogendheden bij de Chinezen zo'n weerklank. Het is niet zozeer de ‘eeuwige’ en ‘historische’ vriendschap, die door Tsjoe En-laj en Nehroe in de jaren vijftig werd beklemtoond, maar veeleer deze gedeelde vrees voor de gevolgen van een eventueel imperialisme, waardoor de belangen van India en China parallel lopen. China hoopt dat de Sovjet-Unie door Europa en het Midden-Oosten in toom gehouden zal worden en dat een goede verstandhouding met Washington de Amerikaanse technische hulp, die van direct belang is voor een confrontatie met Moskou, zal bevorderen. Maar door de ongelijke verhouding tussen de Russisch-Amerikaanse macht aan de ene kant en China's macht aan de andere kant en gezien de Chinees-Japanse tegenstellingen in Oost-Azië, moet China zeer voorzichtig te werk gaan om de Russisch-Amerikaans-Chinese driehoeksverhouding in stand te houden. India vreest evenals China de opkomst van een supermachtig imperialisme, maar ziet zich niet, zoals China, onmiddellijk bedreigd door een verpletterende militaire macht. Toch heeft premier Gandhi haar zorgen; zij wil zich niet afhankelijk maken van haar krypto-communistische aanhangers in de Congress Party (hetzij pro-Russisch, hetzij pro-China) of van Washingtons hulpprogramma.
Het alternatief dat zich steeds meer opdringt, werd begin februari 1974 door de Australische premier Whitlaw geopperd. Hij stelde voor dat India en China tezamen met andere Aziatische landen naar regionalisme moeten streven, omdat een dergelijke regionale macht, eerder dan de supermogendheden, de vrede in Azië kan helpen bevorderen.
Brezjnevs bezoek aan Delhi in maart 1974 moet in het licht van de tussen India en China ontstane dialoog worden gezien. Het is duidelijk dat het verdrag voor een 15-jarige economische samenwerking, bij die gelegenheid door beide partijen getekend, de economische betrekkingen tussen beide landen ten goede zal komen, maar wat de politieke gevolgen hiervan zullen zijn, is nog niet te zeggen. En hoewel tijdens de onderhandelingen de Russische voorkeur voor een Aziatisch veiligheidsverdrag naar voren kwam, werd hierover in de gezamenlijke slotverklaring niet gerept.
In Brezjnevs afscheidswoorden werd nog de nadruk gelegd op de ‘onverbrekelijke vriendschap’ tussen India en de Sovjet-Unie, maar zulke banden zijn fragiel en van vele factoren afhankelijk.
| |
| |
Het ziet er daarom naar uit dat de politiek van India erop gericht zal zijn de India-Rusland vriendschap wat te matigen door de India-Rusland en de India-China verhouding meer met elkaar in evenwicht te brengen.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de Volksrepubliek China op alle andere grote mogendheden lijkt die op weg zijn om macht en prestige te veroveren. Ofschoon de politiek van de Volksrepubliek China elementen van traditie en ideologie bevat, is de overheersende factor die van het nationalisme, maar naarmate het tijdperk van Mao Tse-toeng zich ten einde spoedt, zou er een bevredigende synthese tussen theorie en praktijk kunnen ontstaan. In dit licht zou de Amerikaans-Chinese dialoog dan ook verruimd moeten worden, zodat geen enkele kwestie die de vrede en ontwikkeling beïnvloedt, buiten beschouwing blijft.
Zoals tijdens minister Kissingers bezoek in november 1974 aan Peking is gebleken, staat een tijdperk van intensieve en lange onderhandelingen voor de deur, om welke reden de Verenigde Staten zich niet kan veroorloven zijn krachtsinspanning in de Pacific te verminderen of in diplomatieke vaardigheid te kort te schieten.
|
|