Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
AlledaagsheidGa naar voetnoot*
| |
[pagina 316]
| |
zouden er niet over spreken, want niets zou ons ertoe inspireren of dwingen haar als een afzonderlijk verschijnsel aan te wijzen en dat op een afstand te beschouwen. De mogelijkheid tot reflectie betekent dat wij noch in onze wereld, noch in onze taal wonen als een vis in het water. Wij zijn vissen die buiten het water kunnen leven; in de reflectie zijn wij zelfs vissen die ons zelf uit het water kunnen halen en tot voorwerp van beschouwing kunnen maken. De taal van de reflectie komt voort uit een breuk in ons wonen en staat in dienst van onze pogingen die breuk te herstellen of bewoonbaar te maken. | |
2Wanneer wij de reflectie, met enige hardnekkigheid beoefend, door middel van de nogal weidse naam ‘filosofie’ aanduiden, vinden wij in de geschiedenis daarvan een aanknopingspunt voor een beschouwing over ‘alledaags’ en ‘gewoon’. De filosofie kenmerkt zich vanaf haar begin in de Griekse oudheid door een polemische houding tegenover de kwalificatie ‘gewoon’. Zij vindt namelijk haar inspiratie in de verwondering: verwondering is haar begin en haar beginsel. Filosofie is nauwelijks iets anders dan de radicalisering hiervan en zij is niet geroepen haar op korte termijn te boven te komen als een kinderziekte. De filosofie is dus niet in staat om wat dan ook te beschouwen onder het aspect van zijn gewoonheid, alledaagsheid of vanzelfsprekendheid, tenzij met de bedoeling juist aan het ongewone en verwonderlijke daarin het volle pond te geven. Wat zij in haar reflectie betrekt maakt zij, door haar uitgangspunt alleen al, ongewoon. Binnen de horizon van de filosofie is er geen alledaagsheid. Niets is ooit gewoon. ‘Alledaagsheid’ is geen wijsgerige categorie. Een filosofie van de alledaagsheid explodeert in onze handen. Hiermee wordt uiteraard niet de realiteit van het verschijnsel ontkend, ook niet direct zijn bestaansrecht, maar alleen een noodzakelijke veronderstelling van een wijsgerige benadering, een methodische beperking daarin, aangegeven. Ik denk dat deze beperking ook geldt voor bv. een literaire beschrijving van de alledaagsheid. Hoe exact die beschrijving ook mag zijn, zij maakt niet alleen geen deel uit van de alledaagsheid, maar heft die zelfs op, niet op grond van grote pretentie, maar door de thematisering zelf. | |
3Die afstand is al aanwezig in de aanduiding ‘alledaags’: het woord is gevormd en wordt gebruikt vanaf een distantie. Wij hanteren woorden als ‘gewoon’ en ‘alledaags’ bij de gratie van de mogelijkheid het ongewone en niet-alledaagse op zijn minst te denken. Ook het woord ‘eenvoudig’ treedt bij voorkeur op in de, enigszins gespleten, situatie dat degene die het gebruikt zich bevindt buiten de categorie waarover hij praat. Als iemand het heeft over ‘gewone’ mensen, dan sluit hij bijna automatisch zich zelf uit en | |
[pagina 317]
| |
wanneer een gelovige zich ‘een eenvoudige gelovige’ of ‘een argeloze kerkganger’ noemt, krijgen we onwillekeurig het gevoel dat hij minstens op het randje van die groep staat en zich misschien wel een priester voelt die de groep van eenvoudigen en gewonen manipuleert. Wie gewoon is, noemt zich bij voorkeur niet gewoon: als hij dat doet, is er iets aan de hand met zijn gewoonheid of zijn opvatting daarover. ‘Alledaags’ betekent in het Nederlandse spraakgebruik op de eerste plaats dat wat in de omgeving van degene die het woord gebruikt, elke dag terugkomt, dag aan dag gebeurt. Die herhaling wordt in al haar veronderstelde saaiheid ook uitgedrukt in het Duitse ‘tagtäglich’, een van de uiterst zeldzame woorden in ons taalgebied, waarin de reduplicatie niet kinderachtig bedoeld zal zijn, maar eerder iets als het treiterend karakter van kiespijn moet uitbeelden, de eindeloze en vervelende herhaling van het identieke, waarin zelfs een waarnemer dreigt te worden ingesponnen. Behalve deze herhaling die aan dezelfde plaats gebonden is, bv. aan een gezin, duidt ‘alledaags’ ook op de frequentie waarin verschijnselen zich op verscheidene plaatsen voordoen. In die betekenis is de geboorte van een kind, een tamelijk zeldzame gebeurtenis in de meeste gezinnen, volstrekt eenmalig in een menselijk leven, en daarom ook wel een ‘wonder’ genoemd, een alledaags verschijnsel; het doet zich elke dag duizenden keren voor. Nog pas geleden kon dan ook een promovendus aan zijn proefschrift o.a. deze, niet al te gewaagde, stelling toevoegen: ‘de geboorte is geen wonder’. Tegen wie hij hiermee wilde polemiseren is niet zo duidelijk; het moet iemand zijn die hardnekkig en op wetenschappelijke gronden beweert dat de geboorte een wonder is. Misschien ook wilde de promovendus alleen maar aansluiten bij de tendentie de wonderlijkheid van een gebeurtenis in een negatieve betrekking te zien tot de frequentie ervan. Een wonder is per definitie zeldzaam, maar dan alleen wanneer het als zeldzaam gedefinieerd wordt, bij voorkeur met een nadere bepaling van die zeldzaamheid erbij. Want wat binnen het verloop van één mensenleven uniek of zeldzaam is, kan, over de hele wereld gezien, uiterst alledaags zijn. Er is ook een andere definitie denkbaar, bv. die van Schleiermacher, die het wonder omschrijft als de religieuze benaming van een gebeurtenis. Het taalgebruik distantieert zich van deze omschrijving, want als derde betekenis van ‘alledaags’ vermeldt het woordenboek: gewoon, banaal, niet merkwaardig. Als terrein van de frequentie zal hier eerder de wereld bedoeld zijn, de hele geschiedenis en alles waarvan wij getuige zijn dan het bestaan van een enkel individu. ‘Alledaags’ in deze zin heeft zich ontwikkeld uit een tegenstelling tot ‘zondags’. Het komt voor vanaf het einde van de achttiende eeuw. In de correspondentie tussen Betje Wolff en Aagje Deken vinden we de verzekering: ‘De natuur had noch U noch mij tot alledaagsche-vrouwen geschikt’. De eman- | |
[pagina 318]
| |
cipatie begint met de verwerping van de alledaagsheid. En in de ‘Historie van den Heer Willem Leevend’ (Den Haag, 1786 dl. I, blz. 328) komen de dames tot een uitspraak die voor een beschouwing over alledaagsheid zeer bruikbaar is: ‘De alledaagsche mens verwondert zich nooit’. Verwondering lijkt hiermee tot een voorrecht van zondagskinderen te worden. Niet alleen het wonder wordt zeldzaam, maar ook de waarneming daarvan: veel wonderen blijven onopgemerkt of: de meeste gebeurtenissen krijgen geen religieuze, zondagse naam. | |
4Als we ons aan dit spraakgebruik houden, zijn we gauw uitgepraat. Over het alledaagse valt niets te zeggen, het is te definiëren als dat wat vanzelf spreekt en waarover dus niet gesproken hoeft te worden. Het is afgevoerd van de lijst van serieuze gespreksthema's. Wanneer de geboorte geen wonder is, maar heel gewoon, is degene die daar lyrisch over doet, zelf een beetje ongewoon. Maar hier vindt de verwondering weer een aanknopingspunt. Hoe komt het dat wij iets ‘gewoon’ of ‘alledaags’ noemen zodra het bv. wetenschappelijk verklaarbaar is? Wij kunnen moeilijk aannemen, dat de wetenschap in dienst staat van de geblaseerdheid. We zien dan ook dat wetenschapsmensen meestal meer verbaasd dan geblaseerd zijn. Het voorwerp van hun deskundigheid wordt voor hen niet zo gauw alledaags. Wordt de geboorte banaal omdat zij volgens bepaalde en bekende wetten verloopt of worden wij aangespoord onze drang naar weten nu eindelijk maar eens te verplaatsen naar nog onontgonnen gebieden? Deze vragen zouden tot uitvoerige beschouwingen van wetenschapsfilosofische aard kunnen leiden, maar ik zou de oeverloosheid van de verwondering willen inperken tot de constatering, dat kennis van wetten ons wel verdacht maakt op de herhaling van verschijnselen, maar ze daarom nog niet restloos verklaart. Alleen een restloze verklaring, gecombineerd met een volledige voorspelbaarheid en bovendien gekoppeld aan een complete praktische hanteerbaarheid maken een verschijnsel gewoon. Maar, aangenomen dat dit stadium te bereiken is, dan zou de verklaring zelf een object van verwondering worden. Verwondering over de geboorte zou dan plaats kunnen maken voor verbazing over de feilloze bepaling van het geboorteuur, het geslacht, gewicht en eigenschappen van de baby. Het wonder van de natuur zou vervangen worden door het wonder van de wetenschap, dat op zijn beurt om verklaring zou vragen, en het is maar de vraag of dat nu wel een grote vooruitgang zou zijn. Voorzover ik weet is dat wonder alleen nog maar gewrocht in de industrie, namelijk aan de lopende band en in de automatische fabricage van identieke produkten, die inderdaad door alledaagsheid gekenmerkt worden. ‘Alledaags’ schijnt iets genoemd te worden vanwege een zo frequente her- | |
[pagina 319]
| |
haling daarvan en een zo grote voorspelbaarheid dat het ophoudt een object van verwondering, nieuwsgierigheid en andere min of meer lyrische bejegeningen te zijn. Gewoon is het eindeloos herhaalbare en de herhaalbaarheid wordt als het criterium bij uitstek van de hanteerbaarheid beschouwd. Een verschijnsel dat wij naar believen kunnen opwekken of waarvan wij zo dikwijls als we maar willen getuigen kunnen zijn, bezorgt ons het gevoel dat onze kennis daarvan definitief haar punt van verzadiging bereikt heeft. Hier kan sprake zijn van een omkering: herhaalbaarheid is een normaal effect van kennis en beheersing, maar zij kan alleen bestaan ten opzichte van dingen die wij inderdaad kunnen hanteren, zoals het laten koken van water of het inschakelen van een elektrische installatie. Dan nog zijn die dingen, in ruimer cultureel verband gezien, verwonderlijk genoeg. Maar het is uiteraard een illusie te menen dat iets verklaarbaar en bovendien hanteerbaar, dus gewoon wordt door het feit dat wij er dagelijks de stomme getuigen van zijn. Een aantal gebeurtenissen lijken alledaags genoemd te worden en van verwondering uitgesloten alleen op grond van hun frequentie. En dat is een dubieus criterium. | |
5Er lijkt aan dit begrip ‘alledaags’ een bepaalde opvatting van de tijd ten grondslag te liggen. De tijd waarin processen zich herhalen en dingen terugkeren wordt als een cyclus voorgesteld. Die cyclus is ontleend aan de herhaling: telkens weer wordt het voorjaar, elke dag opnieuw moet het eten klaargemaakt worden enzovoorts. De cyclus van de seizoenen en van terugkerende werkzaamheden is zelf de cyclus van de tijd. Er zijn grote en kleine cycli, naargelang de herhalingen minder of meer frequent voorkomen. ‘Alledaags’ heet dat wat in de kleinste cyclus is opgenomen en door de frequentie waarmee het aan de orde gesteld wordt, tot routine geworden is. De cirkel is rond, de tijd is vol en het avontuur is uitgesloten. De alledaagsheid vult alle dagen. De vraag is nu: zijn er dan nog andere dagen dan alle dagen, is er een gat in de cyclus waardoor uit een andere tijd andere dan alledaagse gebeurtenissen binnen onze horizon komen? Schijnbaar wordt in het spraakgebruik het woord ‘alledaags’, ondanks het generaliserende ‘alle’ daarin, gehanteerd vanuit de verwachting dat het zo is en dat we midden in onze alledaagsheid, zowel in het particuliere leven als in de wereld daarbuiten, overvallen kunnen worden door bijzondere gebeurtenissen die zich niet herhalen en niet voorspelbaar zijn. Zo'n gebeurtenis zou dan een buitenkans zijn, een kans die van buiten komt of een kans om naar buiten te komen en aan de cirkel te ontsnappen. ‘Alledaags’ en ‘gewoon’ noemen wij iets vanuit een dualistische en nogal Platoonse opvatting dat er een andere tijd en een andere wereld is, bij voorkeur een tijd die niet cyclisch is en een | |
[pagina 320]
| |
wereld die verheven is en onze verwondering gaande houdt, hetzij blijvend, hetzij telkens opnieuw. In dit opzicht blijkt het spraakgebruik aan te sluiten bij het filosofisch uitgangspunt in de verwondering: de benaming ‘alledaags’ is gegeven vanuit een polemische houding. Het zou dan ook niet te verwonderen zijn als het woord zijn specifieke vorm en betekenis heeft gekregen vanuit een Platoonse verheerlijking van de hogere wereld en een daarbij passende geringschatting van het ‘gewone’, ‘dagelijkse’ leven. | |
6In de theologie neemt het ‘gat’ in de cyclische tijd een belangrijke plaats in met betrekking tot de unieke gebeurtenissen die bepalend zijn voor de heilsgeschiedenis. Het heet met een Grieks woord ‘kairos’, ‘gelegenheid’ of ‘volheid der tijden’. De gelegenheid is het ‘andere’ ten opzichte van de cyclische tijd en de herhaling. Zij is in princpe uniek en keert niet met de seizoenen terug; zij bevindt zich op een lineair voor te stellen tijd die voorbijgaat als een lopende band vol buitenkansjes. De lineaire voorstelling van de tijd is voor ons besef even elementair en onontkoombaar als de cyclische. Alles wat in ons denken over tijd en geschiedenis met vooruitgang of met de onomkeerbaarheid van processen te maken heeft, roept om dit beeld en vervolgens om een verzoening van beide voorstellingen bv. in de figuur van een spiraal waarin zelfs de kansen terugkeren. Strikt genomen heeft het unieke, eenmalige gebeuren een status die totaal van het alledaagse verschilt: het kan nooit alledaags worden, precies zoals de geboorte binnen het leven van één mens allesbehalve gewoon is. Zij is integendeel volkomen onbegrijpelijk en niet te hanteren. In verband met de status van het unieke gebeuren doet zich dan ook de vraag voor, of het wel als zodanig herkenbaar is en of een eventuele herkenning ervan niet altijd te laat komt om het gebeuren als iets bijzonders te kunnen ervaren. Wanneer een unieke gelegenheid, een kans om aan de alledaagsheid te ontsnappen naar een andere, buitengewone wereld en een andere tijd, programmeerbaar en te voorspellen zou zijn, dan zou zij tot de alledaagse werkelijkheid en de cyclische tijd behoren. Wij zouden er actief tegenover staan en haar kunnen grijpen. Maar ‘kansen’ schijnen nooit vanzelfsprekend te kunnen worden en dit betekent dat zij zich voor een deel aan onze activiteit onttrekken. | |
7Om te zien wat de aard is van dit ‘buitengewone’ dat gesteld wordt tegenover de banaliteit, moeten we nog even in deze theologische of paratheologische sfeer blijven. Als de kairos, de zwangerschap van de tijd, zoals Paul Tillich zei, nauwelijks of niet of alleen via een bijzonder profetisch vermogen herkenbaar is, kunnen wij wel als regel aannemen, dat de herkenning te laat komt. ‘Een kans waarnemen’ is heel wat zeldzamer dan ‘een | |
[pagina 321]
| |
kans missen’. Het waarnemen komt nogal eens neer op: het nakijken hebben. In de antieke iconologie is een voorstelling van de kairos bekend in de gedaante van een voorbijrennende jongeman met weelderige lokken op het voorhoofd en een kaal, glad achterhoofd. Wie de kans niet ziet aankomen, kan haar niet grijpen. Dit is van fundamentele betekenis voor het begrip ‘alledaagsheid’. Want de dualiteit van waaruit het gedacht wordt, lijkt terug te gaan op een religieuze of mythologische voorstelling van twee tijden: de tijd waarin de unieke en beslissende gebeurtenissen hebben plaats gevonden en de tijd daarna. Die twee tijden zijn alleen op rituele wijze te verzoenen en bij elkaar te brengen. Het buitengewone is dan te beschouwen als een herdenking van de eerste tijd door mensen die te laat zijn gekomen. De unieke gebeurtenis wordt ritueel gevierd en herdacht in de cyclische tijd en zo weer bij de herhaling betrokken. De cyclische opvatting van de tijd heeft een rituele achtergrond. De ritus roept de beslissende oertijd, het wonder van de geboorte of de unieke kairos weer op om het leven van alledag aan te sluiten op een vruchtbare bron en het daardoor te brengen op het niveau waarnaar men heimwee heeft. De historische tijd wordt beschouwd als een verval ten opzichte van de exemplarische oertijd. De ritus stelt de oertijd present in een vervallen heden en is een poging de val weer op te heffen. Tegenover alledag komt de feestdag te staan, waarop het begin herhaald of de beslissende gebeurtenis herdacht wordt. Tussen alle dagen door is er één dag die niet alledaags is, een zondagse uitzondering, een gat in de cyclus van de tijd. Of liever: de zondag is dat gat niet, maar de rituele reconstructie daarvan. Ook zij is herkenbaar dank zij de herhaling en verschilt hierin niet van de alledaagsheid. De zondag hoort bij ‘alle dagen’ en ook op zondag gebeuren er geen wonderen. Voor veel mensen is hij zelfs de saaiste dag van de week. | |
8Het blijkt moeilijk aan de alledaagsheid te ontsnappen en een uitzondering daarop te construeren. Die moeilijkheid op zich zelf al kan tot het verlangen naar ontsnapping inspireren en van de andere kant kan de ontdekking dat het niet alleen moeilijk, maar onmogelijk is uit het gewone leven te stappen en over te gaan op een meer opwindend of verheven bestaan, beschouwd worden als de bron van veel hedendaagse levensmoeheid en wanhoop. Het woord ‘alledaags’ constateert, zoals gezegd werd, op de eerste plaats alleen maar de frequentie, waarin verschijnselen en gebeurtenissen zich voordoen. De geconstateerde regelmaat bepaalt een verwachting: het alledaagse wordt tot een regel en het ongewone tot een uitzondering. De vraag naar de verhouding tussen alledaags en buitengewoon is die naar de verhouding tussen regel en uitzondering. Hiervan kan gezegd worden dat een regel beter is naargelang er minder uitzonderingen op zijn. Strikt genomen | |
[pagina 322]
| |
heft één uitzondering al de regel op, maar op zijn minst maakt zij de regel discutabel. Denken in regels betekent dat wij ons verzetten tegen de uitzondering of het wonder en niet tegen de regel. Door te denken willen wij een einde maken aan het dualisme van regel en uitzondering. Zo zal een beschouwing over alledaagsheid zich tot taak stellen af te dingen op het kwalitatieve verschil dat lijkt aangenomen te worden tussen gewoon en ongewoon. Als die beschouwing filosofisch is en dus in de verwondering haar inspiratie vindt, zal zich a priori verzetten tegen een oplossing die hierin bestaat dat het ongewone tot onwerkelijk en niet-bestaand verklaard wordt. Geen uitspraak is minder filosofisch dan: alles is gewoon. Eerder zal de filosoof zeggen: alles is ongewoon, alles is anders, niets is wat het op het eerste oog lijkt te zijn. En als het strijdig is met rationeel en gereglementeerd denken om twee werelden aan te nemen, een alledaagse en een andere, als bovendien de alledaagse wereld regel is, dan rest alleen de op het eerste oog problematische voorstelling van een wereld die tegelijk alledaags en ongewoon is. | |
9Of de nadruk op het ene dan wel op het andere aspect valt, hangt af van de interpretatie. ‘Alledaags’ is minder een uitdrukking van een afgewogen oordeel over een kwaliteit dan wel een effect van gewenning. Het woord heeft behalve op de frequentie van een verschijnsel ook betrekking op de waarde ervan. Maar daarom functioneert het nog niet in een waardeoordeel; veeleer is het een onuitgesproken gevolg van het achterwege blijven daarvan. Het is een produkt van een taxatie waarin de vanzelfsprekendheid een al te groot aandeel heeft. ‘Gewoon’ is niet datgene wat wij tot de bodem doorgronden, maar juist datgene waaraan wij geen aandacht meer schenken. De betekenis van een zaak is afhankelijk van het systeem waarbinnen het geinterpreteerd wordt. Het alledaagse nu wordt niet geïnterpreteerd. Het dualisme, vanwaaruit zo gemakkelijk gesproken wordt van alledaagsheid, alsof daarbuiten nog iets anders zou bestaan, lijkt het effect van ons onvermogen om alles maximaal te waarderen. Dat dualisme heeft maar een voorlopig en methodisch karakter, al is de methode waarin het past, wel die van de haast en de roofbouw. Op zoek naar het essentiële lopen wij het in onze haast voorbij en we mogen van geluk spreken als ons leven een omweg blijkt te zijn waarlangs wij terugkeren op een verwaarloosd uitgangspunt. Alledaagsheid zou dan te omschrijven zijn als het effect van een verwaarlozing. Zij zou met meer recht op te vatten zijn als een vervallen vorm van leven dan als een kwalitatief andere ervaring van tijd en wereld. Een bewuste taxatie van het gewone leven moet zich niet afzetten tegen mythische of utopische dromen - tegen wolken kunnen wij ons niet afzetten -, maar uitgaan van de reëel gegeven mogelijkheden. Dan blijkt dat de pejoratieve | |
[pagina 323]
| |
betekenis van ‘gewoon’ de alledaagsheid wel op een afstand houdt van een voorgesteld ideaal aan lyrisch gehalte, verwondering of spanning, maar ook dat wat in de ene periode als alledaags ervaren wordt in een andere tijd als een wonder of een luxe gold. In een bepaald opzicht, vooral materieel, is het voor ons, vergeleken met de situatie van onze grootouders, elke dag zondag, om niet te zeggen: Kerstmis. Wat ooit uitzondering geweest is, blijkt regel te kunnen worden en zodra dat gebeurd is, wordt weer op de inlijving van de volgende uitzondering in de regel geanticipeerd. De lineaire tijd is een schema van verwachtingen, waarin het heden gemakkelijk verwaarloosd wordt. Alledaags is wat dichtbij is, ongewoon wat veraf is. Het heden blijft leeg, vergeleken bij een gemythiseerd verleden of een met verwachtingen beladen toekomst. Op deze manier blijft het dualisme, althans inhoudelijk, zijn voorlopig karakter bewaren en blijft de voorstelling van een andere wereld verbonden met de ervaring van deze ene wereld. ‘Alledaags’ betekent ook dan dat deze wereld niet samenvalt met de daarbinnen gerealiseerde mogelijkheden. Enerzijds zijn er nog nieuwe mogelijkheden te realiseren, maar van de andere kant onttrekken bepaalde aspecten in de gerealiseerde en alledaags geworden wereld zich aan onze aandacht en worden te vroeg verwaarloosd of ‘gewoon’ gevonden. | |
10Gezien vanuit het beschouwelijke uitgangspunt van de verwondering zou het ‘alledaagse’, opgevat als vervallen en uit de aandacht gebannen werkelijkheid, eerder als uitzondering dan als regel gekwalificeerd moeten worden. Een verwondering, die aan het dualisme eeen einde wil maken, moet de lyrische lading van het bestaan naar een van de beide werelden verplaatsen; als methodisch beginsel geldt niet: sommige dingen zijn alledaags en andere onalledaags, maar: alles is gewoon of alles is ongewoon. Als alles gewoon was, zou de verwondering niet van start komen: van haar uit is alles ongewoon, ook het gewone. De verwondering is een gebeurtenis waardoor wij aan de gewoonte ontwennen en het alledaagse betrekken in een nieuwe interpretatie waardoor het ongewoon wordt, of zijn eigen ongewoonheid terugkrijgt. Van de ene kant kan dit betekenen dat de wereld meer kleur krijgt en dat de dingen die daar recht op hebben weer met een hoofdletter geschreven worden. Een constante genegenheid kan weer Liefde worden, sleur komt weer voor de keus te staan. Van de andere kant verdwijnt de uniformiteit in beoordeling die een groot deel van de alledaagsheid bepaalt: de normen waarnaar wij het bestaan beoordelen, komen onder kritiek en wij vragen ons af, waarom jeugd bv. lyrischer bekeken wordt dan volwassenheid en waarom de bloesem als minder alledaags geldt dan de vrucht. Als elke dag zijn morgen, middag en avond heeft, is de morgen even alledaags als de avond of even weinig. Het is niet vanzelf- | |
[pagina 324]
| |
sprekend dat we een beginfase anders beoordelen dan het vervolg en dat de groenheid hoger getaxeerd wordt dan de rijpheid vanwege de mythische kansen die zij lijkt te beloven of de langere toekomst die zij heeft. Het alledaagse is niet datgene waarin alle kansen benut zijn, maar datgene waarbuiten wij, waarschijnlijk ten onrechte, nieuwe kansen zoeken. | |
11Wanneer ‘alledaags’ gebruikt wordt als een kwalificatie van gebeurtenissen en zaken, zou de wat naïeve vraag gesteld kunnen worden of deze kwalificatie op die dingen zelf betrekking heeft, of dingen van nature alledaags zijn dan wel alledaags lijken onder de fletse blik van verwende mensen. Er is al gezegd dat betekenis en waarde verband houden met een systeem waarbinnen iets geïnterpreteerd en getaxeerd wordt. Het alledaagse lijkt daarvan uitgesloten te zijn en in zoverre slaat de kwalificatie alleen maar terug op degene die het oordeel uitspreekt. De vraag inhoeverre de natuur of natuurlijke processen alledaags zijn behalve in die zin dat zij zich dagelijks manifesteren, lijkt vrij absurd, omdat zij een categorie van menselijke gewenning toepast op de natuur. Maar we kunnen wel constateren dat het woord ‘alledaags’ gewoonlijk betrekking heeft op een werksituatie, dus een situatie waarin mensen zich actief verhouden tot de wereld en daarin naar hun goeddunken veranderingen aanbrengen. ‘Alledaags’ is ‘doordeweeks’ en heeft te maken met het ritme van de menselijke arbeid, eerder dan met processen die zich afspelen buiten zijn toedoen. De zonsopgang is niet alledaags, maar het aflopen van de wekker wel. De mens zelf is de motor achter de herhaling die hem tot verveling brengt. Er is reden om zich erover te verwonderen dat juist in verband met menselijke activiteit, vrijheid, zelfontplooiing, lineair voorgestelde vooruitgang in kennis en macht gesproken wordt van ‘gewoon’ en ‘alledaags’, dat aandacht, verwondering en waardering zich terugtrekken van menselijke produkten en dat de verveling zich nestelt in een herhaling die de mens zelf op gang houdt. | |
12De interpretatie hiervan kan twee richtingen in. Vooreerst kan de alledaagse grauwheid gezien worden als een produkt van onze activiteit, vooral inzoverre die gemechaniseerd is, tot sleur geworden en zich uitdrukt in identieke resultaten. Tegenover de variatie in produkten van de natuur is de tot vanzelfsprekendheid geworden en volmaakt beheerste produktie van de menselijke industrie uiterst monotoon en alledaags. De geboorte van het zoveel miljoenste televisietoestel is geen wonder. Een andere interpretatie, maar met verwante strekking, is deze dat onze verveling temidden van de eigen activiteit te kennen geeft dat uiteindelijk niet onze activiteit aan de dingen hun glans en ongewoonheid geeft, maar | |
[pagina 325]
| |
dat wij de dingen alleen in hun volle betekenis kunnen ervaren wanneer wij ze niet beleven als een produkt, maar als een geschenk, of ook: wanneer onze houding daartegenover niet bepaald wordt door onze activiteit en de veronderstellingen daarvan, maar door beschouwelijkheid. Alledaagsheid is geen wijsgerige categorie en explodeert onder het oog van de beschouwelijkheid, omdat zij het vervallen produkt is van een wil tot macht en heersen over de dingen. Het verval bestaat misschien niet zozeer hierin dat een oorspronkelijke heiligheid en religieuze betekenis van de wereld verwaarloosd is of dat gebeurtenissen en dingen door rationaliteit verklaard worden, maar dat zij geen object van verwondering meer zijn. Het alledaagse is de grauwheid van een volledig onderworpen en gelijkgeschakelde wereld, de fletse weerspiegeling van een mislukte greep naar de macht. Beschouwelijkheid is een houding tegenover de wereld die niet de pretentie heeft een greep op de dingen te hebben en ze in hun vanzelfsprekendheid te bevriezen. Het is de enige manier van denken die, om een groot woord te gebruiken, recht doet aan het lyrisch gehalte van de wereld. |
|