Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Het Midden-Oosten
| |
Het ondenkbare denkenHoe de nieuwe periode te karakteriseren zal zijn, is nog verre van duidelijk. Op zijn best door een gelijke verdeling van de bronnen. Maar dan zullen zowel de industrielanden als de olielanden zich pijnlijke opofferingen moeten getroosten. In het ergste geval wordt zelfs de ideologie van de gelijkheid verlaten, en dan zal de Vierde wereld er erger dan ooit aan toe zijn. Maar hoe dan ook, de macht zal ongelijk verdeeld zijn, tenzij de geïndustrialiseerde landen onder leiding van de Verenigde Staten, of de Amerikanen alleen, erin zullen slagen de olieproducerende landen te dwingen hun prijzen te verlagen. President Ford uitte einde september op de wereldenergieconferentie in Detroit een nauwelijks verholen dreiging aan het adres van de olieproducerende landen. | |
[pagina 253]
| |
Sprekend over de katastrofale economische gevolgen voor de geïndustrialiseerde landen vanwege de stijgende olieprijzen, zei de president, dat soevereine staten niet kunnen toestaan dat hun politiek wordt gedicteerd of dat hun lot wordt beslist door manipulaties en verstoringen van de wereldgrondstoffenmarkt. ‘Buitensporige energieprijzen kunnen de wereldeconomie verstoren, het risico van een wereldwijde malaise meebrengen en de orde en veiligheid in de wereld bedreigen’. Voorts legde de president er de nadruk op, dat in de loop van de geschiedenis landen hun toevlucht hebben genomen tot oorlog waar het ging om natuurlijke hulpbronnen. Tenslotte pleitte hij, gezien het feit dat een oorlog tegen de olieproducerende landen nagenoeg ondenkbaar is, op grond van interdependentie voor samenwerking. Ondanks de presidentiële oproep tot samenwerking tussen de olieproducerende landen en olieverbruikende landen wordt echter aan het ondenkbare gedacht. Velen zijn er namelijk van overtuigd dat, indien de overredingskracht te kort schiet, de publieke opinie in Amerika (maar eventueel ook in West-Europa) om krachtige maatregelen zal vragen. Hoewel minister Schlesinger ontkende dat het Pentagon een militaire actie plant tegen de Arabische olieproducenten, ging Newsweek met politici, militaire strategen en specialisten toch maar speculeren over de mogelijke opties. Een eerste optie is de psychologische oorlogvoering. Men zou de oliesjeiks bang kunnen maken door te dreigen met het stopzetten van de levering van voedsel en industriële produkten. Men zou de wapenleveranties kunnen onderbreken. Of men zou beslag kunnen leggen op de dollars die de Arabieren in Amerikaanse banken belegd hebben. Een tweede optie betreft operaties uitgevoerd door de CIA. In augustus 1953 maakte de Amerikaanse geheime dienst Mosadegh, de Iraanse premier die de oliebronnen nationaliseerde, onschadelijk. Thans zouden de in 1953 gebruikte methoden geen succes opleveren, maar men zou andere kunnen bedenken. Bijvoorbeeld een terreurcampagne tegen de sjeiks beginnen en er een paar onschadelijk maken. Of door agenten van de CIA politieke onrust laten stoken. Men zou echter ook zijn toevlucht kunnen nemen tot discretere instrumenten, bijvoorbeeld het exploiteren van de bestaande tegenstellingen tussen landen als Iran en Saoedi-Arabië. De derde en laatste optie, regelrechte oorlog, kan niet buiten beschouwing blijven, omdat het beroven van een land van de toegang tot vitale hulpbronnen in de geschiedenis steeds als casus belli is beschouwd. ‘Indien de olieproducerende landen uit hebzucht de wereld in een economische depressie storten, zou het Westen wel eens in een desperaat militair avontuur kunnen worden gedreven’. De 82ste Amerikaanse luchtlandingsdivisie zou hiervoor in aanmerking komen, eventueel gesteund door het Israëlische | |
[pagina 254]
| |
legerGa naar voetnoot1. Hier zijn de voor de Verenigde Staten ongunstige implicaties (tot en met een confrontatie met de Sovjet-Unie) niet te overzien; ‘maar hoe formidabel de hinderpalen ook zijn, de geïndustrialiseerde landen zouden in zo'n benarde situatie kunnen geraken dat men volgende lente met een militair ingrijpen rekening dient te houden’Ga naar voetnoot2. Misschien maakt het artikel van Newsweek deel uit van de hierboven genoemde eerste optie, de psychologische oorlogvoering. Wellicht moet men de hele zaak niet ernstig nemen. In elk geval bestempelde George Ball de Amerikaanse dreigementen met militaire operaties als ‘archaïstische fantasie die er geen rekening mee houdt dat wij niet langer in de negentiende eeuw leven’. George Ball vestigde er ook terecht de aandacht op, dat de olielanden vele jaren hun olie tegen te lage prijzen hebben moeten verkopen, zodat zij met de verhoging niet veel meer doen dan onrechtvaardige prijzen corrigeren. Hij had eraan kunnen toevoegen dat de inflatie in de geïndustrialiseerde landen aan de energiecrisis is voorafgegaan en dat de olieproducenten hiervan dus reeds lang de gevolgen ondergaan. Het kapitale feit in de structuur van de internationale betrekkingen is dat de grondstoffenproducerende ontwikkelingslanden tot dusver steeds minder kregen voor hun produkten, terwijl zij hun import uit de geïndustrialiseerde landen steeds duurder moesten betalen. | |
Tegengestelde conclusies in Amerika en West-EuropaHet andere aspect van de oktoberoorlog was dat in het Midden-Oosten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie door middel van hun cliënten hun macht en hun wapens beproefden. Het eindigde geruststellend in een militaire patstelling en na een korte hevige spanning tussen de twee supermogendheden hervatting van de détente, zij het met toenemende voorzichtigheid. Egypte trok in elk geval voordeel uit de oktoberoorlog door een positie te betrekken waarin het de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie tegen elkaar kan uitspelen. Israël trachtte het Westen te overtuigen, dat de Arabische staten als handlangers van de Sovjet-Unie fungeerden en het Westen dus Israël moest steunen. Maar politieke leiders in Amerika en West-Europa trokken de tegengestelde conclusie, met name dat westelijke steun aan Israël de Arabieren in de armen van de Sovjet-Unie had gedreven. De opvatting groeide dat men de Russische invloed in het Midden-Oosten het best kon tegengaan door de Arabieren sympathie en steun te verlenen. Deze wending werd | |
[pagina 255]
| |
uiteraard vergemakkelijkt door de verklaring van de belangrijkste Arabische staten, dat zij niet direct op de vernietiging van Israël aanstuurden. Frankrijk en Groot-Brittannië waren langzamerhand tot die conclusie gekomen in de jaren zestig en zeventig. De Verenigde Staten bereikten die conclusie vermoedelijk onder druk van de oktoberoorlog en het olie-embargo. Er blijft echter belangrijk verschil tussen de Westeuropese en de Amerikaanse opvatting. De overgrote meerderheid van de Westeuropese regeringen heeft de Arabieren gepaaid door te verkondigen dat zij akkoord gingen met de Arabieren inzake de wezenlijke punten van een vredesregeling met Israël. De Amerikanen wilden en willen echter daarop niet vooruitlopen, doch zij boden de Arabieren hun goede diensten aan om van Israël een reeks kleine concessies los te krijgen. | |
BewapeningswedloopAangezien de oorlogen in het Midden-Oosten van 1956, 1967 en 1973 allen bij verrassing uitbraken hebben beide partijen een goede reden om voor elk ogenblik gereed te zijn. Zowel de Arabieren als de Israëli zijn weer zwaar bewapend, omdat noch de Sovjet-Unie noch de Verenigde Staten wensen dat hun respectievelijke bondgenoten risico's lopen. Volgens het jaarrapport van het Internationaal Instituut voor Strategische Studies in Londen verkeert Israël nu militair in een sterkere positie ten opzichte van Egypte en Syrië dan in oktober 1973. Maar Israël is afhankelijker dan ooit van de militaire en politieke steun van de Verenigde Staten en de tijd werkt niet voor Israël. De Arabieren worden hoe dan ook rijker, sterker en ontwikkelder. Israël zal met alle middelen zijn voordeel op korte termijn moeten gebruiken om zich tegen verzwakking van zijn positie op lange termijn in te dekken. De verleiding om dit te doen door middel van een nieuwe oorlog tegen de Arabieren moet wel sterk gevoeld worden door de militaire leiders van Israël, die naar te begrijpen valt het betreuren dat hun militaire overwinning is uitgelopen op een politieke nederlaag. | |
Een kans op vredeVoorwendsels voor een nieuwe oorlog zijn er meer dan genoeg. Hoewel Egypte en Syrië goede reden hebben niet op een nieuwe oorlog met Israël gebrand te zijn, vereist hun diplomatie dat zij doen alsof. Slechts zo kunnen zij minister Kissinger onder druk houden en hem tot verdergaan met vredesinitiatieven nopen. Met name de Syriërs zijn bereid ver te gaan met hun oorlogsvoorbereidingen tegen Israël. Indien Israël daarop zou terugslaan, zou het Syrië een beslissender nederlaag toebrengen dan in 1973, daarbij | |
[pagina 256]
| |
Egypte afhoudend in de Sinaï. Maar het oorlogsgeweld zou veel heviger zijn en de Arabieren zouden hun dreigement: raketten op Israëls burgerbevolking, kunnen uitvoeren. Het voordeel voor Israël op lange termijn zal moeilijker zijn aan te wijzen. Wil Israël zijn voordeel nu uitbuiten, aldus The Times, dan zal het niet zijn door een oorlog, maar door het zoeken van aanvaarding bij de Arabieren. Daarop is een kans, maar alleen als zij het meeste land teruggeven dat in de juni-1967-oorlog is bezet. Een speciale status zal er voor Jeruzalem nodig zijn. Uiteindelijk zou zo'n Joodse staat veel groter zijn dan die welke de Verenigde Naties in 1947 op het oog hadden. En voor de Palestijnen zou niet meer dan 20% van het Palestina van vóór 1948 overblijven. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie en de Arabische landen zullen dat niet zo maar accepteren, maar er is kans dat zij het uiteindelijk doen, met aanvullende garanties, waarover Israël zal moeten willen onderhandelen. De Arabieren geven nu tenminste toe dat er onderhandelingen moeten komen vóór ontruiming van de door Israël bezette gebieden, en niet andersomGa naar voetnoot3. | |
Rabin's vredesprogrammaDe oktoberoorlog liet wel gevaarlijke illusies achter, zowel bij de Arabieren als bij de Joden. Diplomatieke vorderingen naar een vredesregeling zijn er dan ook praktisch niet. De Arabieren denken met hun betere wapens en moreel Israël weer terug te kunnen dringen, in Israël zelf groeit het eerst zo aangeslagen zelfvertrouwen opnieuw. Bij gevolg blijft de conferentiezaal in Genève leeg. Premier Rabin maakte op 1 oktober jl. zijn programma voor een vrede in het Midden-Oosten bekend. Rabin wil op het schiereiland van Sinaï en in Cisjordanië gebied prijsgeven, indien Cairo en Amman formeel een einde zouden maken aan de oorlog met Israël. Stap voor stap wil hij de kloof tussen de Israëlische en de Arabische onderhandelingspositie overbruggen. Premier Rabin houdt er rekening mee, dat de Arabische buurlanden van Israël onberekenbaar handelen. Daarom moet het Israëlische leger paraat blijven, maar het Israëlische leger en de diplomatie moeten tegelijkertijd zo intens naar vrede streven, alsof er geen oorlogstoestand bestaat. Gezien de onenigheid tussen de Arabieren moet Jeruzalem volgens Rabin wel met alle buurlanden apart onderhandelen en deze contacten op elkaar afstemmen om de vredesbesprekingen op gang te houden. Volgens Rabin mag het probleem van de Palestijnen niet overschat worden en moet dit opgenomen | |
[pagina 257]
| |
worden in de context van het gehele spanningsveld in het Midden-Oosten. Voor de Israëlische vredesoverwegingen blijft Egypte als de sterkste Arabische natie een sleutelpositie innemen. Met Egypte is Israël het verst gevorderd; de terugtrekking van de troepen langs het Suez-kanaal verliep zonder wrijvingen en langs de lijn Giddi-Mitla heerst rust. Het Sinaï-schiereiland biedt speelruimte, hoewel er bij een geleidelijke ontruiming knelpunten komen zoals de olievelden van Aboe Rodeis en de toegang tot de Golf van Eilat. Uiteindelijk moet er ook een oplossing gevonden worden voor de Israëlische nederzettingen tussen Al-Arisj en de Gaza strook. Nu schijnt Jeruzalem bereid te zijn te zijner tijd de olievelden aan Egypte terug te geven, maar voor de teruggave van Sparm-asj-Sjeik wil de Israëlische regering Egyptische garanties. Ook willen de Israëli een kolonisatiegebied langs de kniebochten van de Middellandse zee behouden. Ook ten opzichte van Jordanië is premier Rabin overgegaan tot een beleid van geleidelijke militaire ontruiming tegen politieke garanties. Tot nu toe ging Jordanië van het standpunt uit dat Israël pas politieke eisen zou kunnen stellen na ontruiming van de in juni 1967 bezette gebieden. Israël wilde echter vredesonderhandelingen met Jordanië voeren en niet alleen over terugtrekking van troepen praten. Premier Rabin wil een vastgelopen situatie weer op gang brengen en troepen terugtrekken, indien Jordanië formeel de staat van oorlog opheft. Het Palestijnse probleem zou dan tussen Jeruzalem en Amman, maar niet in het kader van de onderling verdeelde Arabische belangen opgelost kunnen worden. Maar in zijn voorstel sloot Rabin Syrië stilzwijgend uit. Na de terugtrekking van juni 1974 is aan het Syrische front weinig speelruimte overgebleven. Tot nu toe gaf Syrië ook op geen enkele manier te kennen aan een geleidelijke oplossing met Israël te willen meewerken. Alleen de terugtocht van de Israëlische troepen van de Golanhoogten verliep zonder wrijvingen; er blijven klachten over schending van de overeenkomst. Ook in het kader van een volkenrechtelijke erkenning wil Jeruzalem de Golan-hoogten niet geheel ontruimen. De Israëlische betrekkingen met Syrië berusten in laatste instantie op territoriale kwesties. Zolang Syrië het bestaan van de Joodse staat niet erkent, is volgens Rabin geen vrede mogelijkGa naar voetnoot4. | |
Onderlinge verdeeldheidMinister Kissinger kwam in oktober jl. zonder zichtbare resultaten uit het Midden-Oosten terug. Hij, die de voornaamste architect van de akkoorden over troepenscheiding was, kon niet nogmaals toveren. Bovendien werden | |
[pagina 258]
| |
Kissingers onderhandelingen in het Midden-Oosten extra bemoeilijkt omdat nu, na de militaire afspraken, de veel moeilijkere en fundamentele politieke onderhandelingen voor de deur staan. Zowel de Arabieren als de Israëli's zijn onderling verdeeld. Premier Rabin durfde spreken over zijn vredesprogramma, maar in Jeruzalem zijn de politici het niet eens over de vraag met welke Arabieren men wil spreken en welke gebieden ter discussie mogen komen. De Arabieren zijn echter nog meer in verwarring. De verstandhouding tussen president Sadat en koning Feisal is intact, maar nu pogen Egypte en Syrië de agenda te wijzigen door de aanwezigheid van de Palestijnen en hun problemen te plaatsen vóór besprekingen van verdere terugtrekking uit Sinaï en de Golan-hoogten. Het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina compliceerde de zaak nog door zich uit de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie van Arafat terug te trekken, welke daardoor is verzwakt. Bij dit alles komt natuurlijk de speciale belangstelling van de beide supermogendheden, van de olieconsumenten en de olieproducenten. Nu de Arabieren onder andere hele huizenblokken in New York, Londen, Parijs, Brussel en Amsterdam opkopen en de Sovjet-Unie vastbesloten is zich via de vredesconferentie van Genève weer in het geheel van de Midden-Oosten-problematiek te mengen, is de verwarring van de belangen nog groter geworden. De Russen geven zich alle moeite om de Geneefse onderhandelingen op gang te brengen, want daar zou het Kremlin een grote rol kunnen spelen. Kissinger probeert daarentegen die Russische pogingen te omzeilen, omdat hij die complicerende factor niet wenst, daar de zaak al ingewikkeld genoeg is. Maar Kissinger ziet nu ook een veel urgenter en neteliger vraagstuk in de olieprijs. Hij heeft nu een Weimar-achtig trauma inzake inflatie, die de hele sociale en politieke structuur van het Westen kan doen trillen. Wat minister Kissinger in het bijzonder vreest, werd begin oktober door President Sadat onder woorden gebracht: De Egyptische president zei dat de Arabieren de concentratie van hun financiële macht moesten gebruiken om de ontwikkelingen naar een oplossing van de Midden-Oosten kwestie te versnellenGa naar voetnoot5. Zoals Kissinger het ziet, zouden de Arabische investeringen kunnen worden tot het losgeslagen kanon op een scheepsdek in stormachtige zee, grote gaten slaand in het bestaande internationale economische en politieke systeem. | |
Arabische topconferentie in RabatHet besluit van de Arabische topconferentie in Rabat om het recht van de | |
[pagina 259]
| |
Palestijnse Bevrijdingsorganisatie te erkennen tot het stichten van een onafhankelijke staat uit welk gebied Israël zich zou moeten terugtrekken, was een tegenslag voor de ‘politiek van kleine stappen’ die de Israëlische leiders en minister Kissinger tot nu toe hebben gevolgd. In Rabat beleefden de het meest op het Westen gerichte Arabische staatslieden hun uur van zwakte, en Kissinger zal het vermoedelijk met zijn vredesbeleid nog moeilijker krijgen. Ook Europa zal de koele wind gaan voelen die van Moskou via het Midden-Oosten begint te waaien. De Sovjet-Unie is namelijk in het Midden-Oosten weer actief geworden. In de afgelopen zomer nog had men in Moskou geen enkele behoefte aan een bezoek van de Egyptische minister van buitenlandse zaken Fahmi, maar juist vóór de Arabische topconferentie in Rabat werd Fahmi in het Kremlin zeer hoffelijk ontvangen. Geen woord over de binnenlandse situatie van Egypte, noch over de nog altijd goede relaties met de Verenigde Staten. Maar wel bood de Sovjet-Unie nu een atoomkrachtcentrale aan, in plaats komend voor die welke de Verenigde Staten als gevolg van een weigering van het Congres in gebreke bleef te leveren. Tevens verklaarde Leonid Brezjnev zich, tot veler verrassing, bereid tot een bezoek aan Kairo in januari 1975. In de laatste twee jaren van de ambtstermijn van een Amerikaanse president pleegt men prioriteit te geven aan binnenlandse aangelegenheden. President Ford zal zich meer om de Joodse kiezers in zijn land gaan bekommeren en een tegemoetkomen aan Arabische wensen zal hem minder urgent voorkomen. Het Westen heeft zijn grote kans in het Midden-Oosten reeds nagenoeg geheel voorbij laten gaan. Premier Rabin zal naar aanleiding van het besluit van de Arabische topconferentie verbitterd zijn dat de Israëlische politiek zelf hem heeft verhinderd na het troepenscheidingsakkoord met Syrië snel tot een soortgelijk akkoord met Jordanië te komen. Dan zou koning Hoessein in een veel sterkere positie in Rabat zijn gearriveerd. Niettemin mag niet over het hoofd worden gezien wat de Arabische topconferentie in Rabat nog meer betekende. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie werd daar genoemd als het lichaam dat, namens het Palestijnse volk, de Palestijnse ‘nationale rechten’ zou moeten definiëren, hetgeen door de Arabieren beschouwd werd als wezenlijk element van welke vredesregeling in het Midden-Oosten dan ook. Dat nu getuigt van een belangrijke wijziging die Israël niet noodzakelijk negatief behoeft te evalueren: vroeger stelden de Arabieren dat vrede met Israël onmogelijk was, omdat dit de aanvaarding zou inhouden van de diefstal van het Palestijnse thuisland, wat onverenigbaar zou zijn met de Palestijnse nationale rechten. Thans echter is men van Arabische zijde minder categorisch geworden, waar gezegd wordt | |
[pagina 260]
| |
dat vrede met Israël slechts mogelijk is, indien deze verbonden kan worden met de Palestijnse nationale rechten. Op het laatste moment kwam in Rabat een belangrijk keerpunt: met name Arafat ontving zijn ‘consecratie’ met algemene stemmen (Lybië en Irak waren op de topconferentie afwezig). De keuze van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie als vertegenwoordiger mag willekeurig onbevredigend lijken, in feite was er geen reëel alternatief. En zo is nu dus de grote vraag, of vrede mogelijk is tussen Israël en de door de Bevrijdingsorganisatie vertegenwoordigde Palestijnen. Uiterlijk lijkt het dat beide partijen daarop al in negatieve zin hebben geantwoord, maar toch zijn aan beide zijden geluiden gehoord die aan de onwrikbaarheid van de ingenomen standpunten doen twijfelen. |