Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Filologen
| |
[pagina 250]
| |
schap bezit met wat destijds daaronder gedacht werd. De opstapeling van het ‘weten’ is dermate groot dat de versnelling in de communicatie van de tussenmomenten in dit weten vanzelfsprekend is. De altijd al wat dubieuze relatie tussen de inhoud van het onderricht en het thema van de research kan hierdoor in belangrijke mate worden versoepeld. Voor de geïnteresseerde is deze bundel dan ook waardevolle informatie; voor de vakgenoot is ze bovendien onmisbare documentatie van de wijzigingen in een mentale verhouding tot het object van de filologie en in de werkzame methodes die voor de auscultatie van dat object ontwikkeld worden. Als de wetenschap, ook die van de taal en van de tekst, in constante verandering is, wáár dan, leert dit boek, staat ze momenteel en hoe staat ze er voor? Het raadplegen van al deze procesberichten is niet voor de ontspanning geschikt; wie er zich op toelegt, zal de beloning kennen een veelheid van suggesties, methodes en voorlopige oplossingen meegedeeld te krijgen, die echt niet exclusief voor de literatuur of voor de taal opgaan. De zorgzame eenheid van de filologie die decennialang haar methodes en doelstellingen kenmerkte, is thans zoek. Haar versplintering wordt hier opgetekend door het defilee van zowel individuele bijdragen als team-rapporten; niet enkel de vroede hoogleraren komen hun bevindingen melden, thans zijn reeds ongepromoveerde studenten opgestaan die op voet van gelijkberechtiging met hun pedagogische overheid discussiëren. Niet alleen heerst er niet een alleenzaligmakende methodiek, bovendien gaat het vak reeds uitvoerig om met tabellen, grafieken en mathematische schemata; tegelijk hanteert zowat ieder referent een ander slag metataal. Babel is terug; de filologie leidt inderdaad overal heen. Opvallend is het begrippenarsenaal. Uit diverse andere wetenschappen zijn termen naar voren gekomen als cognitie, relevantie, receptie, model, synchronie, communicatie; door de integratie in een andere object-omgeving zijn ook de omvang, de functie en het effect van deze terminologie gewijzigd en onvervangbaar binnen de nieuwe discipline geworden. Vandaar ook dat het spectrum van de aandacht binnen dit vak vele richtingen vertegenwoordigt, die vaak controversieel uitvallen. Beheersend in de discussie blijken nochtans te zijn de structuralistische methodiek en de marxistische maatschappijkritiek. De vroegere concentratie van het vak op de ‘interpretatie’ is vervangen door het zoeken van een theorie, door de reflectie over een eventueel systeem, waarbij de (literaire) tekst vaak onder de tafel uit het zicht verdwijnt. Precies deze ‘tekst’ staat overal ter discussie. Het gaat helemaal niet meer om de esthetisch-literaire waarden; in aansluiting bij W. Benjamins terminologie is de tekst niets meer dan een bepaald produkt met dus noodzakelijk een warenkarakter, produktieverhoudingen, distributievormen en een cultuurindustrie. De tekst is tot ‘context’ gepromoveerd; | |
[pagina 251]
| |
de esthetica is verlost uit haar isolement, is een sociale dimensie geworden. Dit laatste begrip, ‘sociale aspecten’, is, modieus of niet, determinerend in de ontwikkeling. Ook hier heeft de linguïstiek de weg gewezen, taai als de strijd is geweest tegen de individualiserende tendensen van de traditionele taalgeschiedenis in. Thans doet zich dezelfde omwenteling voor in het veld van de literatuurwetenschap die zich, binnen de opstelling van de Duitse germanisten uiteraard, ofschoon zich elders identieke symptomen voordoen, gedraagt als een sociologische discipline en op weg lijkt om er volkomen mee samen te vallen. De ‘tekst’, literair of helemaal niet, zou dan elk gezag op enige ‘autonomie’ zijn kwijtgespeeld. Deze ‘autonomie’ heeft uitvoerig op de tafel gelegen. Het begrip mag dan overheersend esthetisch geladen zijn, het is in eerste orde een term uit de historisering van de literatuur. Bij nader inzien is hij een eminente expressie van een sociale gedragswijze van de literator maar hij is slechts uitzonderlijk onder dit aspect behandeld geraakt. Als l'art pour l'art valt hij hoe dan ook niet buiten een maatschappelijk raakvlak te plaatsen. Precies deze fundamenten van de historisering als geldige taakstelling zijn in deze congresdagen welsprekend gesloopt en het rechtvaardigt de globale titel van deze bundel. Een definitieve uitspraak heeft er met dit slag methodisch pluralisme niet ingezeten, maar je kunt de match afsluiten op de conclusie dat de ‘autonomie’ een ‘dialektisch’ fenomeen is en ook deze term doet het in de huidige constellatie erg goed. Nieuwe methodes brengen zonder verrassing ook nieuwe onderzoeksobjecten met zich. De aandacht voor de banale consumptieliteratuur loopt al enige tijd. Een even gretig thema is de receptie-esthetica waarbij als onveranderlijk middelpunt van methode en systematisering de lezer optreedt, zodat uit de natuur zelf literairsociologische relaties blootgewoeld worden. De analyse van de receptie-modellen leidt als vanzelf tot een verruiming van de interessegebieden zodat de literaire didactiek, de empirische literatuursociologie, de literaire cybernetica en de marxistische literatuurtheorie onmiddellijk aansluiting krijgen. Het gaat hier niet om een enigszins sceptisch getekend portret van de inhoud van deze bijeenkomst. Ik heb het signalement iets ruimer willen maken omdat de tendensen die hier openbaar zijn gemaakt, een nuchtere weerslag zijn van de fundamentele wijzigingen die zich in gevestigde wetenschapsopvattingen voordoen. Hier ligt inderdaad een document ter beschikking dat uitvoerig inlicht, de diverse schakeringen vermeldt, de polemische accenten meedeelt en overigens in woord en wederwoord voorbeeldig onderweg is uit de momentele spraakverwarring een nieuwe apparatuur op te bouwen die in staat kan geacht worden het bewustzijn over, de produktie van en de relatie tot literatuur blijvend te bepalen. |
|