hield zich zorgvuldig van opdringerige persoonlijke publiciteit.
Premier den Uyl echter pakt de zaken heel anders aan.
Of de openbaarheid, die hij met de mond belijdt, hem wel zozeer aan het hart gebakken zit als Biesheuvel, mag men betwijfelen. Hij heeft een wetsontwerp in voorbereiding dat heel wat minder openbaarheid van overheidswege toelaat dan in het rapport van de commissie Biesheuvel werd voorgesteld. Berichten luiden, dat zelfs in ambtelijke kringen, altijd spreekwoordelijk om hun hang naar geheimzinnigheid, teleurstelling leeft over de vele beperkingen die speciaal premier Den Uyl aan het openbaarheidsbeginsel heeft opgelegd.
Aan de andere kant echter is het duidelijk, dat Den Uyl meer dan ooit een van zijn voorgangers erop uit is persoonlijk in de openbaarheid te komen. Dat hij in het kabinetsberaad een zwaarwegende stem heeft, spreekt vanzelf; dat heeft iedere premier. Dat hij over alle belangrijke problemen die in het kabinet ter sprake komen een persoonlijke mening heeft, spreekt óók vanzelf. Maar wat niet vanzelf spreekt is, dat in alles wat over het regeringsbeleid naar buiten bekend wordt gemaakt, vrijwel steeds de persoonlijke mening of de persoonlijke interventie van de heer Den Uyl als het ware met de ellebogen naar voren wordt gedrongen.
Onverholen, om niet te zeggen onbeschaamd duidelijk kwam deze tactiek te voorschijn toen Den Uyl vanuit Suriname plotsverloren bekend maakte, dat hij met zijn Surinaamse collega was overeengekomen een ‘topconferentie’ bijeen te roepen, zulks met voorbijgaan zowel van de Antilliaanse premier als van zijn eigen minister van Binnenlandse Zaken, voorzitter van de Koninkrijkscommissie. Alles moest en zou om Den Uyl draaien. Ook naderhand. Den Uyl praat over de immigratie van Surinamers; Den Uyl wil een Grondwet voor Suriname. Publicistisch gesproken kan minister de Gaay Fortman hem naar de pomp lopen. Datzelfde geldt voor de andere ministers. Bij de gelukkige oplossing van het gijzelingsdrama moest Den Uyl met de hoogste eer gaan strijken; Van Agt en Van der Stoel kwamen in de publiciteit op de tweede plaats. In de besprekingen over een sociaal akkoord speelt Boersma publicistisch de tweede viool; Den Uyl de eerste. Wat minister Lubbers over de kerncentrales denkt, lapt Den Uyl aan zijn laars in een brief aan enkele vooraanstaande partijgenoten, waarvan hij het bestaan ook nog in strijd met de waarheid ontkent (wie spreekt daar over Amerikaanse presidenten?). Den Uyl vertelt precies waar het met het inkomensbeleid en met de vrijheid van de ondernemers naar toe moet. Daar heeft hij zijn minister van Economische Zaken niet voor nodig. Den Uyl is de man die Vredelings defensieplannen bij zijn partij erdoor sleept - en iedereen moet dat weten! Het is kortom Den Uyl voor en Den Uyl na.
Zijn wetsvoorstel op de overheidsvoorlichting komt dus in het kort hierop neer: geen enkel departement mag meer iets openbaar maken zonder dat mijnheer Den Uyl het goed vindt en áls mijnheer Den Uyl het goed vindt, zal hij het zelf wel vertellen.
Dat is natuurlijk allemaal wel leuk voor mijnheer Den Uyl, maar men vraagt zich toch af of hij niet bezig is een bedenkelijk soort Amerikanisme in ons politiek patroon te wringen, dat niet alleen geen plaats heeft in ons staatsbestel, maar dat ook tot nóg bedenkelijker Amerikanismen in de praktijk van ons politieke leven kan leiden.
- De Troonrede. De opening van het nieuwe zittingsjaar der Staten Generaal geschiedde dit jaar in uiterst sobere stijl. Het sprookje van de gouden koets kwam er niet aan te pas; drie Japanners hielden in de Franse ambassade negen gijzelaars onder schot; heel Nederland wachtte gespannen op de afloop van dit drama en niet alleen viel de route, die de gouden koets normaal nam, binnen het als gevaarlijk afgezette deel van de Haagse binnenstad, maar bovendien voelde niemand er veel voor onder die omstandigheden een feestelijk aandoende plechtigheid in diezelfde binnenstad te doen plaatsvinden.
De Troonrede zelf, hoewel voor een groot deel geschreven in een execrabel doctorandussen-proza (hoeveel doctorandussen zitten er eigenlijk in dit kabinet?), bood een merkwaardige mengeling van verschillende elementen.
Ten eerste bood zij, anders dan ooit in vorige jaren, een wijder principieel perspectief op de toekomst. Er werd nog eens duidelijk in uiteengezet waar de regering heen wil met het afremmen van het economisch expansionisme, met de spreiding van inkomens en macht, met een rechtvaardiger en meer open samenleving. Bravo. In diezelfde richting werkte de miljoenennota, die, naar de