Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Een gesprek met Chaïm Perelman
| |
[pagina 28]
| |
eerste boek over de rechtvaardigheid De la justice. Ik was toen positivist, en ik wist helemaal niet op welke manier men waardeproblemen kon behandelen. Het enige wat ik dan in de rechtvaardigheid vond, was wat ik noemde de formele rechtvaardigheid, d.w.z. wezenlijk gelijke situaties op dezelfde wijze behandelen - in de rechten zegt men: in paribus causis paria jura. Maar dan ben ik tot het besluit gekomen dat, om te zeggen wat wezenlijk en belangrijk is en wat geen belang heeft, men iets moet kunnen beoordelen en waarderen. In de toenmalige wijsgerige literatuur vond ik daarover geen werken die mij voldoening konden geven. Ik dacht dus dat het interessant zou zijn een logica van de waarderingsoordelen uit te werken. Daarin volgde ik het voorbeeld van Gottlob Frege, die de mathematische redenering geanalyseerd had om de moderne formele logica uit te bouwen. Hoe kon men al de redeneringen ontleden waarbij 't gaat om waarderingen en waarde-oordelen: in de rechten, in de politiek, in de ethica, in esthetica, overal waar men praktische redeneringen, deliberatie, overweging, discussie enz. aantreft. Ik vroeg mij af, welke zijn de methoden om dat te doen, hoe kan men dat bereiken? Daarop heb ik samen met mevrouw Olbrechts-Tyteca, zowat tien jaar lang de meest uiteenlopende teksten ontleed.
Klassieke teksten? Nee, teksten in de dagbladen, in de literatuur, in de wijsbegeerte, in de theologie, overal waar het gaat om waarden. Ik dacht dat ik op die manier net zoals Frege, een logica zou kunnen opbouwen. Maar ik vond geen logica van de waardeoordelen, maar wat Aristoteles dialectische redeneringen had genoemd. Die had hij ontleed in de retorica, in de topica, in de sofistische weerleggingen. Ik ben dus op min of meer hetzelfde materiaal gestoten als Aristoteles. Ik had mijn resultaat ook de nieuwe dialectica kunnen noemen, maar vandaag is het woord dialectiek te veel verbonden met Hegel en Marx. Daarom heb ik het liever retorica genoemd.
U bent dus niet begonnen met terug te grijpen naar Aristoteles, U bent er op uit gekomen. In hoeverre hebt U Aristoteles en zijn retorica aangepast aan de noden van onze tijd? Ik heb haar helemaal niet aangepast, ik heb enkel vergeleken. Wanneer ik bij Aristoteles, Quintilianus, Cicero of andere grote denkers over de retorica iets aantrof, dat ik interessant vond, heb ik het getoond. Wanneer ik het niet eens was met Aristoteles of Quintilianus heb ik het ook gezegd. Op een manier is het hetzelfde vak, om zo te zeggen. Het is niet een ontwikkeling van een oude gedachte, maar een nieuwe denkwijze die men met een oude gedachte vergelijkt. | |
[pagina 29]
| |
Argumentatieleer, dan rijst natuurlijk de vraag: wat is een argument, dat we gebruiken in een discussie, bijvoorbeeld zoals in een gesprek als dit? In de logica hebben we afleidingen: volgens de afleidingsregels gaan we van een premisse over naar een conclusie. Maar dit is niet onze enige denkwijze. We kunnen ook anders redeneren en redenen voor of tegen een stelling of these geven, goede, slechte, sterke of zwakke redenen om een keuze te maken, om tot een besluit te komen, om een vonnis te vellen, om te oordelen. In de praktische redeneringswijze heeft U goede of minder goede redenen pro en contra een besluit dat u aanneemt, een keuze die U doet. U merkt meteen dat de structuur van de praktische redenering verschillend is van de formele redenering, waarvan de formele afleidingen noodzakelijk zijn. De argumentatie geeft geen noodzakelijke uitkomst, geen conclusie, maar komt tot een beslissing, waarbij een verbinding tussen rede en wil plaats grijpt.
Een beslissing die altijd betwistbaar blijft? Zeker, en hier speelt de persoon die beslist, de rechter of de persoon die de keuze maakt, een grote rol. Het is een persoonlijke decisie, in tegenstelling tot de formele logica die onpersoonlijk en structureel, correct of incorrect is.
Waar of vals? Waar of vals zeggen we van de premissen.
En de afleiding gebeurt volgens de regels? Volgens of tegen de regels, inderdaad. Bij de argumentatie daarentegen geeft men goede of slechte, relevante of irrelevante argumenten. De waarde van een argument is afhankelijk van de persoon en van de toehoorder, die zulk een argument als goed of slecht aanneemt. Zo ook de argumentatieleer die afhankelijk is van de denkwijze van de persoon die het argument als aanneembaar, als persuasief aanziet. De ene beschouwt het als betrouwbaar, de ander niet. Daarbij rijst het probleem: hoe kunnen we de verschillende toehoorders, de verschillende publieken met elkaar vergelijken? Hier merk je dat de argumentatieleer het fundament is van het kritisch denken. Wanneer je denkt, niet aan formele logica maar aan methodologie, die toepasbaar is op het gebied van het kritisch denken, dan is methodologie toegepaste argumentatieleer. Zo is bij voorbeeld juridisch denken argumentatie, toegepast op de rechter. En nu komen we terug tot wat we kenden als topische denkwijze.
U bedoelt de klassieke topoi of gemeenplaatsen? Inderdaad, d.w.z. een toegepaste retorische of argumentatieve denkwijze. | |
[pagina 30]
| |
De persoon van de retor moet toch ook een speciale rol spelen. U hebt gezegd dat veel afhangt hoe de ontvanger, de man die luistert, of bij uitbreiding het publiek, een bepaald argument als redelijk aanvaardt, of het als onaannemelijk verwerpt. Maar aan de retor zelf, of hij nu schrijft of werkelijk verbaal woorden uit, moet toch ook veel belang gehecht worden. In de oudheid was de retor een man van aanzien, naar wie men luisterde. In onze moderne tijd heeft men de neiging (misschien terecht, als we zien welke misbruiken er met het woord zijn gebeurd) om de retor te wantrouwen. Iemand die goed praat, die veel argumenten opstapelt, wordt nogal wantrouwig bekeken. Is dat historisch te verklaren? U weet dat in de retorica van Aristoteles drie elementen een rol spelen: het ethos of de persoonlijkheid van de spreker, het pathos of de passies en de gevoelens, en de logos of de rede. Als logicus heb ik mij hoofdzakelijk met de logos, d.w.z. de structuur van de argumenten bezig gehouden. In de oudheid was de retor niet alleen retor, maar ook een politiek leider en een bekwaam jurist. Vergeet niet dat de retorica alleen een middel is om iets, op min of meer rationele en min of meer gevoelsmatige wijze voor te brengen. Voor mij is het heel belangrijk geweest te tonen dat de wijsbegeerte als een beroep op de rede, tevens een beroep doet op een zeker auditorium, ik noem het het universele auditorium. De rationele argumentatie volgt de categorische imperatief van Kant: je moet argumenten gebruiken die iedereen kan aannemen. Op die manier kun je spreken van een rationele, een filosofische argumentatie. In die zin spreek je niet meer van de retor, maar van de jurist, de historicus, de wijsgeer, die allen deze retorische argumentatieve methode gebruiken.
Men heeft wel eens gezegd dat de retoriek meer te maken heeft met psychologie, met sociale psychologie, sociologie, misschien zelfs met bepaalde literaire technieken, dan wel met filosofie... Ja, dat was een ontaarding van de logica in de zestiende eeuw, toen Ramus de dialectiek van de retorica gescheiden heeft. Bij de dialectiek ging het, volgens hem, om het argumenteren, bij de retorica gaat het om de vorm, en dan noem ik het in werkelijkheid stilistiek. Ik noem retorica wat Ramus dialectiek noemde. U zult dan ook begrijpen dat het literair element voor mij alleen een rol speelt als overtuigingsmiddel. In de Traité de l'Argumentation heb ik die verschillende stijlfiguren als argumenten ontleed, en helemaal niet als ornamenten.
Niet als literaire vormen of literaire figuren dus? Inderdaad! | |
[pagina 31]
| |
In een bepaalde zin was die argumentatieleer iets nieuws, en de vraag is dan ook: hoe werd ze ontvangen? Hoe stond met name de Angelsaksische taalanalyse tegenover uw argumentatieleer? Ja, sommige wijsgeren zoals Ayer en Strawson hebben gezien wat de argumentatieleer aan de analytische beweging kan bieden, namelijk het dynamisch element. De analytische wijsbegeerte is niets anders dan een statische ontleding van de taalgebruiken. Maar ik beschouw het gebruik van de taal als een middel om iemand te overtuigen. Dat wil zeggen, het is een dynamisch gebruik van de taal. Dat was ook het standpunt van de latere Wittgenstein. In zijn boek On Certainty (Über Gewissheit) heeft hij betoogd dat de taal alleen een middel is tot de daad: de daad betekent niet alleen het effectieve handelen maar ook het zich overtuigen om iets te doen wanneer de toestand zo is dat het noodzakelijk wordt zo te handelen. Zich een overtuiging te vormen is ook een daad. U begrijpt vanuit dit standpunt, dat de analytische Engelse wijsbegeerte de ondeding van de natuurlijke taal heeft ondernomen naar het voorbeeld van de formele taal. Maar daar is het dynamisch element helemaal afwezig.
Wat is de verhouding ethiek - argumentatie, want je kunt je voorstellen dat de ethiek toch een grote rol speelt bij het gebruik van bepaalde argumenten? Ja zeker, want men kan zeggen dat het denken over de ethica bestaat in het vinden van goede redenen voor de aanneembare handeling. De ethica is de leer van de goede redenen. Zonder argumentatieleer kun je helemaal geen ethica begrijpen, tenzij dan een ethica als het volgen van de geboden. Indien ethica het volgen is van Gods geboden, dan heb je geen argumentatie nodig.
Dan is er een absolutum. Ja, een absolute macht die je gedragslijnen oplegt in de naam van de waarheid, of van wat u maar wilt. Maar als je denken wilt waarom je het doet, en je een rationele ethica wilt uitbouwen, in de zin van kritische ethica, dan kan het niet gaan zonder argumentatieleer.
Er zijn geen absolute waarden in de argumentatietheorie, kan je het zo zeggen? Neen, dat zeg ik niet. Er zijn absolute waarden in de argumentatieleer, zoals rechtvaardigheid en vrijheid. Dat zijn absolute waarden. Maar wat deze absolute waarden kenmerkt is dat ze altijd dubbelzinnig of meerzinnig zijn. En dus heb je de argumentatieleer nodig om aan deze algemene, absolute, universele waarden één betekenis, één inhoud te geven. | |
[pagina 32]
| |
Vandaar zegt U dat het eigenlijke voorwerp van de filosofie de studie is van de verwarde begrippen... ... aan welke de filosoof een inhoud moet geven die voor hem in de maatschappij aanneembaar wordt. Dus u ziet al de rol van de wijsgeer in de maatschappij, want het is zijn rol om aan die absolute universele waarde een aanneembare inhoud te geven.
Ik stel mij nu voor dat een wijsgeer, die gebiologeerd is door de wetenschappelijke filosofie, zich afvraagt of de argumentatieleer, die eigenlijk de praktische rede is, niet zelf kan geformaliseerd worden? Is zoiets al gebeurd? Zijn er, laat ik maar zeggen, positief-wetenschappelijke werken over de retorica verschenen? Ja, mijn vriend Apostel zou de retorica wel willen formaliseren. Ik zou zo zeggen: voor zover het gaat, doe maar! Het zou een soort van waarschijnlijkheidsleer worden; maar niet alles kan geformaliseerd worden. Wij kunnen maar zeggen dat de syllogistiek van Aristoteles een bepaalde formalisatie is van een deel der dialectische redeneringen. En een Duitse logicus, de filosoof Lorenzen, heeft aangetoond dat men zelfs de logica als de regels van een eerlijke discussie kan aannemen. Dus voor zover het erom gaat om delen van deze argumentatie te formaliseren, zeker, waarom niet? Dan wordt er van de argumentatie een rekening, een calculus, een logica gemaakt, maar er blijven altijd sommige gedeelten buiten deze formalisatie.
Als iemand discussieert (niet zoals wij nu: ik die U vragen stel, en U die daar antwoord op geeft), maar als het werkelijk gaat om twee antagonistische standpunten, dan zijn beide standpunten overtuigd dat zij de waarheid bezitten en elk wil gelijk hebben of gelijk halen. Wat vindt U van zo'n ingesteldheid van sprekers in een discussie? Vindt U die negatief? Moet men meer oog hebben voor de argumenten van de ander, of moet men werkelijk overtuigd zijn van zijn eigen waarde en moet men die te allen prijze argumenteren, staven, enz.? Ik zou een verschil willen maken tussen discussie en debat. In een debat heeft iedereen een stelling en het gaat niet om de tegenstander te overtuigen, maar om een derde, een publiek of een rechter te overtuigen. En dan moet je je best doen om de beste argumenten aan te voeren voor jouw stelling en tegen de stelling van de andere. En de ander moet dat ook doen. Immers er is dan een derde: de scheidsrechter. Socrates heeft gezegd dat dit juist het grote verschil is tussen de rechter en de filosoof: de filosoof wil de anderen overtuigen en zoekt niet een derde om scheidsrechter te zijn over de discussie. Maar hier komen wij tot iets anders. Wij komen tot een discussie. Waar we nog niets weten over - of zeker zijn van - het besluit van onze discus- | |
[pagina 33]
| |
sie. Door de discussie trachten wij een gezamenlijke waarheid, of een gezamenlijke these te vinden, die we nog niet kennen. Dus wij zoeken samen een besluit waar wij over akkoord kunnen geraken. In een deliberatie, in een politieke discussie, is het niet altijd zo dat we al weten, dat iedereen al weet wat hij wil. Wij kunnen samen zoeken, en dus moeten wij deze verschillende methoden om de argumentatie te gebruiken, onderscheiden.
Hoe komt het dat, zeg maar sedert Descartes en de moderne filosofie, er zo weinig aandacht is besteed aan de rechtsfilosofie, en dat de laatste jaren, meer bepaald het laatste decennium, er weer een heropflakkering is van de rechtsfilosofie? Tot 't einde van de 18de eeuw, begin van de 19de eeuw, was er geen rechtsfilosofie nodig. Wat men toentertijd aan de universiteiten doceerde, was natuurrecht. En natuurrecht heeft geen rechtsfilosofie nodig, het is al filosofie. In de 19de eeuw nu heeft men ingezien dat het recht niet een uitdrukking is van de ratio scripta, of de geschreven rede maar dat het een uitdrukking is van de wil van de overheid, van de souverein, van de macht van de natie.
Het positief recht... ... dat wil zeggen het recht dat geponeerd, gesteld is, en dus een uitdrukking niet van de rede, maar van de wil. Maar dan is er geen filosofie van de wil meer. Vandaag hebben wij ingezien dat het recht noch een uitdrukking van een abstracte rede is, noch een reine uitdrukking van een wil, maar een keuze van de beste middelen om een doel te bereiken, dat min of meer aanneembaar is in de maatschappij. En daarvoor hebt U argumentatieleer en dus wijsbegeerte nodig.
Is de huidige stand van de rechtsfilosofie voor U bevredigend, wordt daar gewerkt? Er vindt momenteel een omwenteling in die rechtsfilosofie plaats, want de rechtsfilosofie van het verleden was filosofie toegepast op de rechten. Het uitgangspunt van de rechtsfilosofie tot Kant en het einde van de 18de eeuw was niet het recht, maar ethica, de wetenschappen of nog iets anders. Pas nu beginnen wij te filosoferen over het recht, nemen wij het recht als uitgangspunt van onze filosofie. Dat is het nieuwe. Rechtsfilosofie en rechtstheorie komen samen. En in deze zin gebrijpen we veel beter wat in het recht gebeurt, wat de rol is van de rechter, van de advocaten en van allen die zich met het recht bezighouden. | |
[pagina 34]
| |
Meer bepaald, wat is het criterium van de rechtvaardigheid? Concreet: hoe weet ik dat deze daad die ik net gesteld heb rechtvaardiger is dan de daad die ik had kunnen stellen? Wat is beslissend daarvoor? De rechtvaardige daad is de daad die je beter kunt rechtvaardigen! (lacht). Ik ben, geloof ik, de eerste geweest die rechtvaardigheid met rechtvaardiging verbonden heeft. De rechtvaardiging is een toepassing op de waarden, de geloven van een gegeven maatschappij. Rechtvaardiging is altijd maatschappelijk. De rechtvaardiging bestaat niet zonder reeds sommige waarden en geloven te hebben, die een raam vormen waarbinnen je kunt rechtvaardigen. En de rechtvaardiging is te verbinden met de kritiek, want rechtvaardigen is een kritiek verwerpen. In deze zin kunnen we zeggen dat de rechtvaardiging en de kritische zin samengaan.
Na uw opvatting van de rechtvaardigheid, graag uw waarheidsopvatting. U weet dat een bepaalde waarheidsopvatting voorhoudt dat de waarheid gegeven is; ze kan verborgen zijn, maar het komt er alleen op aan ze te ontdekken en te herkennen. U voelt waarschijnlijk meer voor een waarheid die moet gesticht, geconstitueerd worden, bijvoorbeeld door dialoog en discussie. Ik geloof niet in een waarheid zonder de taal. We vinden de waarheid in een zin, een propositie die je in zekere mate moet kunnen verifiëren. Zonder oordeel geen waarheid. We zeggen: dit is een werkelijke tafel, maar we kunnen niet zeggen: dit is een ware tafel.
Dat is de opvatting van Aristoteles. Hoe komt men nu tot een waar oordeel, een stelling die voor iedereen aanvaardbaar is? Door discussie, door het afwegen van de tegenwerpingen, enz.. De waarheid wordt om zo te zeggen geverifieerd, althans gecontroleerd.
Daarmee zijn we nog niet uit de moeilijkheden. Stel nou dat A. B. C e. D aan de discussie deelnemen, en dat ieder van hen een andere visie heeft. Ik ben F die daar buiten sta, en ik moet een keuze maken. Als er verschillende visies zijn, spreek ik niet van waarheid. Dan gaat het om een wijsgerige opvatting. Iedereen heeft een redelijke visie, niet een ware visie. Waar is, wat geverifieerd kan worden. Een visie kan niet geverifieerd worden. Daarvoor hebben wij een methode nodig, die natuurlijk zelf wel samenhangt met een bepaalde visie van de werkelijkheid.
Wat kunnen wij verifiëren? Alleen de wetenschap, of ook andere dingen? In principe alleen wat wetenschappelijk geverifieerd kan worden. Anders | |
[pagina 35]
| |
spreek ik van een redelijke zienswijze. Het verschil tussen waarheid en redelijkheid is dit: indien een oordeel waar is, dan is zijn ontkenning vals; indien een visie redelijk is, kan een andere visie ook redelijk zijn, wat aantoont dat de wetenschappen geen tegenspraak dulden. Wél kunnen er verschillende wijsbegeerten bestaan die zich onderling tegenspreken, maar steeds een coherente, redelijke visie voorstellen.
In uw werken citeert U vaak de naam van Eugène Dupréel, uw oud-leraar. Wat heeft Dupréel voor uw denken betekend? Dupréel was een specialist in de Griekse wijsbegeerte. Hij heeft onder meer een boek geschreven over de sofisten en Protagoras, Gorgias etc., die men als de stichters van de retorica vóór Aristoteles en vóór Socrates beschouwt. Dupréel was echter geen logicus, en waarschijnlijk daarom heeft hij het interessante van de retorica als argumentatieleer niet gezien. Maar als socioloog en ethicus heeft hij mij getoond hoe belangrijk de verwarde begrippen zijn in de maatschappij.
Uw argumentatieleer is als het ware wakker gemaakt door Dupréel? Ja, en hij heeft mij gevoelig gemaakt voor de begrippen die ik als jong positivist nooit had kunnen aannemen.
U bent van joodse afkomst. Als ie ziet hoe bekommerd U bent om de rechtvaardigheid en de gerechtigheid, dan stel je je de vraag of die zorg niet samenhangt met uw joods-zijn. In hoever speelt het talmoedische denken voor U een rol? Ik ben nooit een talmoedist geweest. In totaal heb ik misschien zes maanden de Talmoed bestudeerd, wat niet veel betekent want daarvoor heb je je leven nodig. Maar het is waar dat ‘rechtvaardigheid’ een centraal begrip is in het joodse denken. In een van mijn geschriften heb ik aangetoond dat de rechtvaardigheid voor de Romeinen gelijk stond met de rechtvaardige daad; wat de Grieken zoeken, is de rechtvaardige regel; in het joodse en ook in het christelijke denken plaatst men de rechtvaardigheid in de rechtvaardige mens, of in het Rechtvaardige Wezen, God. Dat vind je terug bij Sint Augustinus, en later bij Malebranche, en gaat terug tot de joodse traditie. Hier scheidt men de rechtvaardigheid niet van de barmhartigheid. In het Hebreeuws is dat trouwens hetzelfde woord. Een regel kan niet tegelijk rechtvaardig en barmhartig zijn, een menselijke persoon wel. Deze drie dimensies van de rechtvaardigheid stemmen overeen met het juridische, het wijsgerige en het religieuze. | |
[pagina 36]
| |
Hoe staat U als filosoof van de rechtvaardigheid tegenover de staat Israël? De staat Israël is voor de Joden 2.000 jaar lang een hoop geweest. Die staat is door geweld verstoord. Het is heel moeilijk te denken dat een staat zonder geweld kan geschapen worden; ik ken geen staat die zonder revolutie of zonder geweld is geschapen. De joden hebben getracht het zonder geweld te doen, en tot 1948 hebben zij nooit tegen de Arabieren gevochten. Zij hebben hun land gekocht, maar hebben ze nooit uitgedreven. Tot 1948 werden nooit Arabieren door Joden gedood. In dat jaar waren de Joden de eersten om de Palestijnse staat te erkennen, maar de Arabieren hebben het niet gedaan. Zoals u weet heeft het toenmalige Trans-Jordanië het grootste gedeelte van die Palestijnse staat heroverd. Dan hebben ook de Joden er een deel van genomen. De oorlog is hen opgedrongen, ze hebben hem nooit gewild. Ik ken geen staat die in de intentie van de scheppers van die staat zo vredig is gewild als de Joodse staat. Ze hebben een groot leger, maar zelf noemen ze het anders: verdedigingskrachten. Dat is werkelijk zo: ze moesten zich verdedigen, en ik geloof dat ze zich zullen verdedigen, want niemand wil zijn leven en zijn bestaan opgeven.
Hoe verhoudt U zich tot Martin Buber, - en ik noemde hem bijna een christelijk filosoof omdat hij zo dicht bij de christelijke visie staat? Hij is een joodse existentialist. Dat wil zeggen dat de menselijke betrekkingen tussen mij en mijn vriend als een afspiegeling van de betrekking tussen de persoon en God worden beschouwd. Dat is de beste betrekking die bestaan kan.
De ik - jij verhouding. Ja, maar die jij is God, als het model van deze verhouding. Buber is een existentialist, ik ben veel meer rationalist dan hij.
Uit dit gesprek moet inmiddels wel zijn gebleken dat dialectiek voor U iets totaal anders betekent dan voor Hegel en Marx. De dialectiek heeft voor U de Griekse betekenis, nl. de kunst of de techniek van het discussiëren. Beschouwt U de hegeliaanse en de marxistische opvatting van de dialectiek als een soort verloedering, een soort verbastering? Ja, in deze zin dat deze dialectiek onpersoonlijk werd gemaakt. De Griekse dialectiek was altijd een gesprek tussen twee personen, die redenen geven voor iets of tegen iets, die kritiek uitoefenen, trachten een stelling te rechtvaardigen enz.; steeds persoonlijk, nooit noodzakelijk. Het is door het rationalisme dat Hegel, en dan Marx, van de dialectiek iets onpersoonlijks hebben gemaakt, een objectieve dialectiek. In 1970 was er een groot Hegel- | |
[pagina 37]
| |
congres in Oost-Berlijn, men vierde toen zijn 200e geboortejaar. Mijn opvattingen hierover zijn verschenen in het Hegeljahrbuch 1970.
Filosofie is voor U kennelijk een praktische aangelegenheid. U onderzocht trouwens de mechanismen van de praktische rede. Heeft men voor een praktische filosofie waardering? Meer dan eens hoor je zeggen dat de filosofie van vandaag zo gespecialiseerd is geworden, zo abstract, zo onbegrijpelijk. Bent U erom bekommerd om de filosofie praktisch te maken, dit wil zeggen toepasbaar in het dagelijks leven? Ten eerste, de filosofie moet begrijpelijk zijn voor iedereen. Ten tweede, de functie van de filosofie is de mensen meer redelijk te maken. Filosofie is voor mij zoals Husserl het heeft gezegd: we zijn de pedagogen, de opleiders van de mensen. In ieder geval is dat een ideaal, dat ik koester voor de filosofie. |
|