Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Indrukken van een toneel-festival
| |
[pagina 23]
| |
jongeren vinden voortaan begrip, er zijn geen gescheiden groepen meer, iedereen interesseert zich voor het nieuwe; nieuwsgierigheid wordt de meest kenmerkende trek van de festivalganger. Een maand lang is Avignon thans de culturele hoofdstad van Frankrijk, en zoals het Hof zich eens per jaar verplaatste van het Louvre naar Saint-Germain, zo verliest Parijs in de zomermaanden zijn artiesten aan een provinciestad van nog geen honderdduizend inwoners. In vier weken tijds telt men er 150.000 toeschouwers, veertig premières, tweeduizend voorstellingen en concerten. Seminaries, stages, colloquia geven onzichtbaar spanning aan het geheel. Pers en radio zijn alomtegenwoordig. En het publiek, dat Avignon tot een toneelstuk maakt met tweehonderdduizend acteurs, blijft nieuwsgierig. Zijn wij thans aan een vierde fase toe? | |
Laboratoria voor nieuw toneelDit jaar is er een theatertje geopend in de chapelle des Cordeliers, waar jonge auteurs hun eerste stukken kunnen voorlezen: le Gueuloir, de brulplek. Regisseurs op zoek naar nieuwe stukken kunnen hier terecht, elke middag om half zes zit het kerkje stampvol. Er heerst een gemoedelijke stemming, er wordt gerookt, de lectuur wordt soms onderbroken door spontane reacties van het half hippy-, half bourgeois-publiek. Veel stukken hebben de dood, of liever een dode (of half-dode) tot onderwerp, of ‘het dodelijke’. Het bewustzijn zoekt immers een skyline! De consumptie-maatschappij fungeert er als beeld van alwat proza, dus dodelijk is, de kleine man verliest er altijd, en de allegorie viert hoogtij. Lautréamont en François Coppée schieten voortdurend langs elkaar heen. Maar de onderwerpen zijn efemeer, de handeling weinig doorwrocht, en de toon vaak cerebraal. De poëtische hoogte van Elckerlijc wordt nog niet bereikt. Radio France-Culture organiseert in het kader van het Festival een serie voorstellingen in het Théâtre Ouvert. Men probeert er de teksten en lokt discussies uit tussen regisseur, acteurs en publiek. Dat publiek van Avignon is even solied als breekbaar. Niet allen zijn toeristen, rustige toneelrecensenten of journalisten. En van de gevoeligen moet men het hebben. France-Culture biedt nu een forum waar de groepen elkaar uitdagen en bevestigen, als op een markt in de middeleeuwse stad of de bibliotheek van de humanist. France-Culture weet dat het festival leeft bij de gratie van het publiek, zonder enige subsidie, met de morele verplichting om veel creativiteit te bieden voor weinig geld. Daarom sticht men het Open Theater bij de Pénitents Blancs. Daar heeft de kennismaking plaats met nieuwe stukken van Arrabal, Liliane Atlan en Armand Gatti. Al of niet alternatief vragen zij het publiek om een oordeel: hoe zal het reageren, welke vragen roep ik op, | |
[pagina 24]
| |
weet ik mijn opzet waar te maken, vinden zij dat ik op de goede weg ben? De auteur ondervraagt zichzelf en zijn publiek, in het stuk, in de discussies, tijdens de volgende dagen. Alles tezamen genomen overheerst in het Théâtre Ouvert de revolte, de afrekening met de structuren, de contestatie. Men constateert ook teleurgestelde verwachtingen, ontgoocheling, en wantrouwen om zich aan anderen te binden. De oude, klassiek geworden thema's van het absurdisme en het geëngageerde toneel leven nog. Want de jongeren kunnen geen etappe overslaan, en net als heel Avignon zijn zij op zoek naar communicatie en ontmoeting. Nieuwe thema's of toneelstructuren zijn nauwelijks te vinden. Het Théâtre Ouvert staat tussen het officiële festival en het lompentoneel. Als eerste contactname met de teksten doet het echter al een keuze: het acht een goede tekst voorwaarde tot toneel, het zet een (nog heel klein) vraagteken bij de adoratie van de regisseur. Zeker, France-Culture, onder welks auspiciën het Open Theater werkt, doet ook mee aan de grote produkties; samen met de stad Grenoble brengt het een overdonderende Rabelais en liesse, een drie uur durend feest naar de zestiende-eeuwse reuzenroman, moderne opéra lyrique, die bekenden van Erik Vos, Cor Stedelinck en De Appel niet hoeft te bevreemden. Maar de kostbare uitvoering met minstens honderd spelers en zangers stelt teleur, omdat tekst en toneelhandeling niet beantwoorden aan de interessante regie en boeiende muziek. Middenin het feestelijk laboratorium dat Avignon is, staat dit jaar de Lyonese Compagnie du Cothurne. Zoals in de eerste jaren van het festival is ook nu weer de pièce de résistance opgedragen aan een bepaalde groep. De Compagnie du Cothurne organiseert in het festival kindertoneel, een tentoonstelling, poëzie-sessies in de Boomgaard van Urbanus V en verzekert vooral in het Palais des Papes drie grote stukken. De verzorging door één gezelschap betekent dat er lijn kan komen in een sterk gevariëerd programma. De troupe van Marcel Maréchal is in die opzet, hoe overbelastend ook, grotendeels geslaagd. Dank zij de Cothurne heeft Avignon '74 een stap vooruit kunnen zetten. Welke? | |
Van vormingstoneel naar ‘mise en théâtre’Ga naar voetnoot1De Cothurne heeft in Avignon een bladzijde omgeslagen. Met La Poupée, Fracasse en Hölderlin - alleen het laatste stuk was een première - kiest men resoluut voor het poëtisch theater. Men neemt de traditie op van De Musset, Cyrano, Le Soulier de Satin en Giraudoux, van Aischylos ook, Shakespeare, Racine, Ibsen en Brecht. Telkens duikt in de discussies, programma's en inleidingen van Avignon '74 het woord ‘tekst’ op. Maréchal | |
[pagina 25]
| |
wil het toneel hecht verankeren in taal en fantasie. Als hij, bevriend met Audiberti, La Poupée maakt, kiest hij voor de scheppende fantasie, het daverende feest, de bonte wereld waarin het groteske en het sublieme, proza en humor, de kleine man en zijn hoge roeping een wonderlijk spel met elkaar spelen, dat geregisseerd wordt door de dichter. Hölderlin, Pavese, Panurge, koning Ubu, Fracasse binden totaal verschillende stemmen. Liefde, das Militär, het volk, naargeestige baasjes, de zakenwereld, goddelijke roeping, revolutie, kermis, echtbreuk: de poëzie brengt het samen en houdt het leven in de brouwerij. En telkens verschijnt in een of andere vorm het kind ten tonele. Maréchal gaat op zoek naar teksten die even realistisch zijn als dichterlijk, naar ‘réalisme poétique’. Want het is de tekst die dit alles moet mogelijk maken; alleen trouw aan een fraaie tekst kan resulteren in echt theater. Daarom konden verleden jaar in Avignon Le Cavalier Seul en dit jaar La Poupée een groot succes worden. De taal van Audiberti is immers sterk, rijk aan ernst, humor en gevoel. Maréchal zet echter de klok niet terug. Zijn regie is verrassend, hij werkt intens samen met musici en schilders, maakt gebruik van dansen en saltimbanques. De ironie, onmisbaar kruid in een modern toneelstuk, ontbreekt niet. Zijn regie - wij spreken liever van mise en scène - is eindeloos soepel, evolueert alnaargelang het stuk geschiedenis maakt, wordt soms helemaal bepaald door improvisatie. Maar Maréchal gaat verder, hij mikt op een ‘mise en théâtre’, hij preekt niet maar betrekt het publiek bij de voorstelling door een feest te bouwen, ‘créer la fête’. De feestsfeer is nodig, opdat het spel de mensen niet bevestigt in hun overtuiging noch indoctrineert in hun onkunde, maar hen in staat stelt om zélf verder te komen. Buiten het feest komen de symbolen niet tot leven. In het barre proza van zedenpreken, hoe idealistisch ook, gebeurt niets. Alleen in de wisselwerking tussen de dagelijkse dag en een wereld waarin alles een andere zin kan krijgen, voorgeleefd op het toneel, vóór of boven of tussen het publiek, krijgt de poëzie haar kans. Het spel van actualiteit en droom - verbeeld in bepaalde karakters, in taalvormen, toneelhandelingen en plaatsen van handeling - wordt in het hedendaags theater tonicum voor een nieuw levensgevoel. Het voortdurend transponeren van het ene plan naar het andere brengt een exaltatie teweeg die de psychologen niet onbekend zal voorkomen. Zo'n invloed gaat heel wat verder dan ‘vormingstoneel’, en heeft bovendien het voordeel werkelijk bevrijdend te zijn. | |
Verlossing in AvignonOok de Kerk is in Avignon aanwezig. Liturgieën, chansonnier Gil Bernard, kerkmuziek, een mysteriespel van Milosz, meditatie-mogelijkheid, expositie | |
[pagina 26]
| |
van de Miserere van Rouault, ontmoetingscentrum van Pax Christi, gesprekken met kunstenaars, een colloquium Foi et Culture zijn spontane initiatieven van de Kerk van Avignon die veel respons krijgen. Hoe passen zij in het hierboven geschetste beeld? Bevestigen zij de eindindruk, of corrigeren zij? Jacques Michiels, aalmoezenier van de dansers in Brussel, zet uiteen hoe de dans een ritueel feest is, tot stand komt in een sterke opvoeding tot vrijheid - anderhalf uur per dag werkt de danser aan de barre - en uitmondt in communicatie. Alleen concentratie maakt het feest mogelijk, en het feest leidt op zijn beurt tot overgave: laat de asceten een echt feest bouwen, dan kunnen wij elkaar weer eens tegenkomen! Alfred Simon, redacteur van Esprit, komt tot de conclusie dat het moderne toneel zich aan het ontwikkelen is tot een paraliturgie, met christelijke mythen incluis. Terecht of ten onrechte vechtend tegen klerikale macht of tegen morele verdringingen kan de auteur in de buurt van Christus belanden. Kerk en toneel voelen beiden de behoefte om weer feest te gaan vieren. De liturgie is verschraald tot een praatplechtigheid, het toneel ontwikkelt zich snel van politieke preekstoel tot ‘gueuloir’, hopend spoedig weer een feest te worden. Asceten uit beide kampen reikhalzen naar Pasen. Dan verschijnt er een boek: het Narrenfeest van Harvey Cox. In Avignon wordt het telkens weer geciteerd. En voorzichtig stelt iemand de vraag: zou de Heer zelf thans misschien het gezicht van de clown kunnen dragen, de mens die kind is, de ontluisterde koning, de alomtegenwoordige, onzichtbaar middelpunt van het feest, onmerkbaar het geheel dragend, dienstbaar aan de vreugde? ‘Qui ne se grime pas?’, vraagt Rouault bij de achtste gravure. In de clown houden ontluistering en feestelijkheid immers gelijke tred en blijft de poëzie intact. Allemaal vragen die waard zijn om gesteld te worden in het circus waarin wij leven. Opdat wij verder komen. |