Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Kinder- en jeugdlectuur
| |
Er gebeurt wat... maar...Onze kinderen mag het aan niets ontbreken. Voor hen is het beste nauwelijks goed genoeg. Zeker als het om essentiële zaken gaat. Fundamentele pedagogische opties mogen dan nog zó verschillend zijn, toch bevatten ze alle een aantal opvoedkundige constanten, die niet over het hoofd kunnen gezien worden. Eén van deze waarden waaraan opvoeders in hun begeleiding naar de volwassenheid toe veel belang hechten, is de lectuur waarmee kinderen en jeugdigen geconfronteerd worden. De toenemende belangstelling voor het kinder- en jeugdboek wordt in deze kringen dan ook uitermate gewaardeerd, temeer omdat deze interesse zich vanuit verschillende hoeken steeds duidelijker manifesteert. Inderdaad! Organisatoren van boekenbeurzen voorzien de laatste jaren opvallend meer ruimte om ook het jeugdige publiek aan zijn trekken te laten komen. Diverse scholen houden jaarlijks voor hun leerlingen een jeugdboekententoonstelling, waarop gewoonlijk ook een aantal confrontaties met jeugdauteurs plaatsvinden. Ook het aantal uitgeverijen dat bereid is in hun fonds een behoorlijke plaats voor kinder- en jeugdlectuur in te ruimen, neemt langzaam maar zeker toe. Links en rechts duiken zelfs kranten en week- of maandbladen op, die geregeld ook het leesvoer voor jongeren onder de loep nemen. Op verschillende plaatsen in het Vlaamse land wordt door bereidwilligen hard gewerkt om voor geïnteresseerde leerkrachten seminaries over jeugdlectuur op touw te zetten, waaraan eveneens jeugdschrijvers hun medewerking verlenenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 11]
| |
Redenen te over dus voor al wie om de jeugd bekommerd is, om een eensgezind hoera te laten weerklinken! Er gebeurt wat... maar... de realiteit van de kinder- en jeugdboekenwereld is niet zo onverdeeld gunstig als het bovenstaand rooskleurige beeld laat veronderstellen. Heel wat opvoeders zijn namelijk niet zo bijster gelukkig met de gepubliceerde resultaten van enkele kritische onderzoeken die zich uitsluitend op de inhoud van kinder- en jeugdboeken toespitsen. Zij beschouwen ze als aantijgingen tegen hun moeizaam verworven methoden om jeugdigen op de weg naar de goede volwassenenliteratuur bij te staan en te stimuleren. Ongetwijfeld stellen velen onder hen zich de vraag of de nu verspreide ideeën niet alweer ontsproten uit het brein van een aantal nieuwlichters, voor wie de tot nu toe aangekleefde lectuurpedagogiek van nul en generlei waarde meer is. Meteen voelen zij de weinige vaste grond onder zich wegschuiven om hun toch al zo moeilijk te evalueren inspanningen op dit delicate terrein met de nodige geestdrift voort te zetten. ‘Moeten we dan voor de zoveelste keer nog maar eens met een totaal nieuwe aanpak van start gaan’, zuchten ze ietwat ontmoedigd. | |
Drie conclusies als uitgangspuntMet een aantal studenten en studentinnen, die zich, met het oog op een toekomstige betrekking als leerkracht, in de pedagogische psychologie bekwaamden, onderzocht de Frankfurtse universiteitsprofessor Gisela Oestreich 882 verschillende boeken van 627 auteurs. De hele opzet had een drievoudig doel. Vooreerst wensten zij na te gaan welke boeken onze kinderen en jeugdigen in en buiten de school ter beschikking stonden. Vervolgens peilden ze naar de invloed die deze lectuur op hun ontwikkeling uitoefende. Om tenslotte een aantal opvoedkundige besluiten ten gerieve van ouders en leerkrachten te kunnen formulerenGa naar voetnoot3. De uiteindelijke conclusie van dit belangrijk onderzoek laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Deze tussen 1951 en 1967 uitgegeven of herdrukte werken houden de lezer(es) een onvolledige realiteit voor ogen, omdat uitgestrekte domeinen van het hedendaagse leven niet aan hun trekken komen, en dientengevolge voorbijgestreefde maatschappij- en levensstructuren als nog steeds gangbare maatstaven worden voorgesteldGa naar voetnoot4. De deelnemers aan een Frankfurts seminarie die de vooroordeelsvorming vanuit een socio-psychologische hoek benaderden en eveneens een aantal | |
[pagina 12]
| |
kinder- en jeugdboeken kritisch onder de loep hadden genomen, bevestigden overigens bovenvermeld oordeel. De bedrijvige Nederlandse ‘Werkgroep kinder- en jeugdlectuur’, bestaande uit twee onderwijzeressen, één lerares, twee bibliotheekassistenten en één boekhandelbediende, is bondiger, maar daarom niet minder veelzeggend. ‘Onze volwassenen van over 10/15 jaar worden zoetgehouden met informatie van 15 jaar geleden’Ga naar voetnoot5. Om in deze toestand een kentering ten goede proberen los te werken, heeft de werkgroep zich op een drievoudig doel geconcentreerd. Naast het geven van kritieken op jeugdboeken waarin verouderde, verdraaide maatschappelijke gegevens verspreid worden, stelt de groep eveneens lijsten samen met titels van boeken die positief beoordeeld werden, en poogt zij langs deze weg alle personen en instanties die met het kinder- en jeugdboek te maken hebben te stimuleren tot een bewuste keuze bij het aanschaffen van kinderboekenGa naar voetnoot6. De Belgische ‘Werkgroep onderwijs’ van het Vrouwenoverlegcomitee zit op haar beurt verveeld met de vaak erg aftandse en lang niet zo pedagogische leesboeken voor jongelui, omdat deze een te geïdealiseerde en scheefgetrokken wereld voorstellen. Het aan de gang zijnde debat omtrent de vraag of de ontspanningsliteratuur voor onze kinderen al dan niet geëngageerd moet zijn, speelt zich, volgens de werkgroep, op een verkeerde golflengte af. In geen geval betwisten deze mensen de wenselijkheid onze kinderen via hun boeken met engagement te confronteren. Het moet dan wel in gezondere proporties aan de man worden gebracht. De traditionele ontspanningslectuur voldoet naar hun zeggen niet aan deze fundamentele eis, omdat duidelijk blijkt dat uit een verscheidenheid van identificatiemodellen er slechts één enkel naar voren komtGa naar voetnoot7. Het comitee is vooral gebeten op de ouderwetse, stereotiepe rollenpatronen, die met de maatschappijevolutie geen rekening houden. Aanklagen is hun echter niet voldoende. Zij willen er ook daadwerkelijk wat aan doen. Daarom schrijven ze, in samenwerking met uitgeverij ‘Die Keure’, een wedstrijd uit ter bevordering van het goede jeugdboek. Zij hopen een boek te kunnen bekronen waarin meisjes en jongens, moeders en vaders, mannen en vrouwen voorgesteld worden in een verscheidenheid van rollen, die aansluiten bij de veranderende maatschappij van vandaagGa naar voetnoot8. | |
[pagina 13]
| |
Waarover men (liever) niet spreektEen lezer die in zijn lectuur geen raakpunten met de eigen belevingswereld aantreft, legt zonder meer het boek terzijde. Naarmate een dergelijke conflictsituatie zich frequenter voordoet, groeit ook de afkeer voor een bepaalde soort lectuur. Het gevaar is niet eens denkbeeldig dat aan het lezen in het algemeen een einde komt. Een kind of een jeugdige vormt op deze ontwikkelingsgang geen uitzondering. En vermits de herkenning van het eigen wereldje met dat van het boek in de eerste plaats in en door een confrontatie met inhoudelijke gegevens geschiedt, moeten deze laatste een dergelijke variatie bezitten dat iedereen zich in zijn lectuur lekker kan voelen. Nochtans gaapt tussen theorie en praktijk een kloof, waarin bovengenoemde onderzoekers een vrij brede waaier van situaties ontdekten waarvoor geen of nauwelijks een herkenningslectuur voorhanden is. We zouden hier een uitgebreide waslijst kunnen opsommen van onderwerpen die in kinder- en jeugdboeken helemaal niet of slechts uiterst sporadisch aan bod komen, alhoewel ze in meer gevallen dan we kunnen vermoeden een integrerend deel uitmaken van reële situaties waarin de jongeren reeds verkeren. In deze context volstaat echter het suggereren van enkele algemene richtingen, die door de creatief-denkende lezer makkelijk verder kunnen uitgebreid worden. Is het logisch en verantwoord dat in een tijd waarin de echtscheidingscurve ongekende pieken vertoont, kinderen en jeugdigen in hun boeken omzeggens uitsluitend met probleemloze gezinnen kennismaken? Bovendien evolueren deze personages hoofdzakelijk in zogenaamde gegoede milieus, terwijl in bijna alle talen gezwegen wordt over spanningen die voortspruiten uit werkloosheid, enge behuizing en een ontoereikend inkomensminimum. Het loont eveneens de moeite even te blijven stilstaan bij de discussie over het verouderd rollenpatroon waarin zowel jeugdigen als volwassenen in een vooraf duidelijk afgebakend vakje geklasseerd worden. Emancipatie is in. Het woord ligt op eenieders lippen. De positie van de vrouw in onze samenleving is aan een duidelijke verandering toe. Stukje bij beetje verovert zij de plaats waarop zij recht heeft in een maatschappij die al te lang door het mannelijk element beheerst werd. De man is niet langer de forse, ongenaakbare held waar allen, kinderen incluis, naar opkijken, terwijl de vrouw het niet meer neemt - volkomen terecht overigens - dat haar bijdrage in dit aards bestaan wordt herleid tot popjes knuffelen, naaien en leren koken om niet onvoorbereid in het huwelijksbootje te stappen. De huidige ontwikkelingstendens gaat integendeel resoluut de richting | |
[pagina 14]
| |
uit van een constructieve persoonlijkheidssamenwerking tussen beide geslachten, in wederzijdse aanvaarding van de respectievelijke mogelijkheden en beperkingen. Er wordt duchtig gewerkt en geijverd om voor elk individu de aangepaste en bruikbare ruimte te creëren waarin het volledig zichzelf kan zijn, d.i. gewoon mens onder gewone mensen. Alleen in het jeugdboek is van deze gelukkige, want rechtvaardige ommekeer nog bitter weinig te bespeuren. Durf, behendigheid, avontuur, actie en ondernemingszin blijven in de wereld van het kinder- en jeugdboek nog uitgesproken mannelijke prerogatieven. Meisjes en vrouwen van hun kant krijgen de etiketjes lief, huiselijk, netjes, moederlijk, flauw en romantisch opgekleefd. Hoe menselijk-echt zijn deze mannen en vrouwen, deze jongens en meisjes? De enkele uitzonderingen op de hier geschetste zwart-wit visie kunnen veeleer beschouwd worden als zeldzame specimens die de regel bevestigen. Vanuit deze realiteit wordt het eveneens begrijpelijk waarom meisjes hun toevlucht zoeken tot jongensboeken, waarin gewoonlijk wel wat te beleven is. Het omgekeerde gebeurt zelden. Meisjesboeken zijn te flauw voor jongens. Daarbuiten liggen nog een groot aantal terreinen, die in het jeugdboek weinig of geen weerklank vinden. Denken we maar even aan de toch wel onthutsende behendigheid waarmee auteurs voor de jeugd de seksualiteit geheel uit hun verhalen weten te bannen. Ook de afwezigheid van geestelijk of lichamelijk gehandicapte kinderen is in de jeugdlectuur opvallend; om nog te zwijgen over problemen als reklassering en confrontatie met de dood. Stippen we tot slot nog aan dat het overgrote deel der jeugdboeken geschreven werd vanuit een superieure, blanke visie. Alsof mensen met een andere huidskleur geen eigen gevoelens hebben. Alsof hun ervaringen minder belangrijk zouden zijn dan de onze. Dit summiere aftasten van enkele inhoudelijke hiaten wilde niets meer betekenen dan een schuchtere poging om de lezer met zin voor realiteit te laten aanvoelen dat het niet zo verwonderlijk is, dat bepaalde categorieën kinderen en jeugdigen niet de vereiste herkenningsliteratuur vinden waar ze uit hoofde van hun situatie en in het belang van hun verdere ontplooiing nood aan hebben. De vraag moet echter ook gesteld worden of de overigen niet eveneens het recht hebben op tijd en stond met dergelijke problematieken, die misschien onrechtstreeks op hen zullen inwerken, kennis te maken. Indien wij willen vermijden dat onze volwassenen van morgen zullen meegesleept worden door banale of vulgaire sensatielectuur, hebben we geen keuze. Kind of jeugdige, jongen of meisje, allen moeten leesvoer vinden dat | |
[pagina 15]
| |
ook inhoudelijk aangepast is aan hun ontwikkelingsstadium en aan de veranderende maatschappelijke context waarin zij evolueren. | |
Vandaag met het oog op morgenHet mag ons geenszins verwonderen dat precies nu de inhoud van kinder- en jeugdboeken plots het voorwerp uitmaakt van allerhande studies. In een tijd als deze waarin de opvoeding voor allen een voortdurende bron van intense bezinning wordt, kan niet zonder meer voorbijgegaan worden aan instrumenten die van oudsher mede de ontwikkeling van het kind bepaald hebben. De huidige bekommernis in verband met jeugdlectuur kan daarom niet los gezien worden van de maatschappij-kritische tendens waarin de opvoedingsproblematiek in haar geheel vervat ligt. Wie met kinderen en jeugdigen aan het werk is, moet immers voortdurend voor ogen hebben dat deze jongeren geroepen zijn om als volwassenen deel uit te maken van de maatschappij van het jaar 2000. Onze werkzaamheden moeten dus op dit voor ons nog magische getal afgestemd worden. Indien wij wensen - en wie zou daar iets tegenin kunnen brengen? - dat deze toekomstige volwassenen in hun veranderde en veranderende maatschappij als mondige individu's hun plaats zullen innemen, mogen wij nu geen tijd verliezen om ze op deze verantwoordelijke taak voor te bereiden. Meer nog, geen inspanning mag ons teveel zijn en geen geschikt hulpmiddel mag ongebruikt terzijde geschoven worden. We zijn al beperkt genoeg! Kunnen we trouwens iets anders dan zoeken en tasten naar bronnen die nu moeten aangeboord worden, opdat ze over x aantal jaren tot brede stromen zouden kunnen uitdeinen? Ligt hierin niet het relatieve, maar tevens het boeiende van iedere opvoeding? Wat is er moeilijker en complexer dan volwassenen-in-spe vanuit het toch ook onzekere heden naar een quasi totaal onbekende toekomst te begeleiden? Niemand, zelfs de beroemdste futuroloog niet, kan met gezag een aanvaardbaar beeld van de menselijke levenswandel in het jaar 2000 schetsen. Waar iedereen het wel roerend over eens is, is dat de maatschappij van over een kwarteeuw anders zal zijn dan de onze. Hoe anders zal, tot het zover is, een open vraag blijven. Voor een dergelijke muur van tegelijk uitdagende en uitnodigende vraagtekens werden alle opvoeders, in alle tijden, geplaatst. En steeds slaagden zij erin een aantal fundamentele bouwstenen te ontdekken die voor de volgende generatie(s) van uitzonderlijk nut bleken te zijn. Ook al wisten die mensen niet met zekerheid of ze aan de juiste wegen timmerden. Op dit punt van twijfel bevinden wij ons eveneens. Het cruciale punt van een dergelijke evolutie blijkt echter het ogenblik te zijn, waarop heel wat mensen op een al of niet bruuske wijze met het nieuwe probleem gecon- | |
[pagina 16]
| |
fronteerd worden. Alweer valt een zekerheid weg en komt er plaats vrij voor onrust- en angstgevoelens. Hier laten velen het afweten. Hen ontbreekt de moed en de soepelheid om uit te stappen en zich te reppen om de volgende trein te halen. Liever dan vooruit te zien en de handen uit de mouwen te steken, koesteren ze zich in hun min of meer duidelijke situatie. Geen wonder dat van dit scepticisme en radicale afkeer voor al het nieuwe, de kinderen en jeugdigen de eerste slachtoffers zijn. Opvoeders zijn nog al te vaak te zeker van hun zaak. Deze pedagogische zelfgenoegzaamheid uit zich ondermeer in het louter aanprijzen, doorgeven en zelfs opdringen van waarden die hen in hún opvoeding als hoogstaand en blijvend werden voorgehouden. Een dergelijke conclusie is des te pijnlijker naarmate je overtuigder raakt van de basis waarop aan opvoeding kan gedaan worden. En geen zinnig mens twijfelt eraan dat enkel en alleen de realiteit van vandaag - waarin trouwens heel wat overgeleverde waarden geïntegreerd zitten - het vertrekpunt kan zijn om de weg naar een ongetwijfeld gewijzigde realiteit van morgen op te gaan. Gebrek aan verantwoordelijkheid ten aanzien van de te vervullen pedagogische opdracht behelst bijgevolg ook dat men de ogen sluit voor wat momenteel in en rond het kind leeft en dus logischerwijze zijn weerslag moet vinden in de boeken die datzelfde kind worden ter hand gesteld. In deze context vervalt meteen de vraag of wij, door onze kinderen van jongsaf te confronteren met problemen waarmee ze later ten overvloede te maken zullen hebben, niet verhinderen gewoon, d.i. gelukkig en onbezorgd, kind te zijn. Mijns inziens kan een dergelijke uitlating met twee stellige redenen ontzenuwd worden. Vooreerst getuigt deze vraag van bijzonder weinig realiteitszin daar ze bepaalde aspecten van de wereld waarin het kind opgroeit over het hoofd ziet. Het doodzwijgen van een aantal levende, controversiële punten is dan ook de gemakkelijkste oplossing. Zij druist echter lijnrecht in tegen het uitgangspunt van iedere gezonde opvoeding, nl. het kind en zijn wereld. Bovendien twijfelen bovengenoemde vraagstellers aan de mogelijkheid om over moeilijke, ja zelfs delicate onderwerpen met kinderen te praten, zonder ze te belasten met schuldgevoelens. Op elk moment van zijn evolutie heeft het kind recht een degelijk en aangepast antwoord te krijgen op elke vraag die het stelt. Wanneer we daarbij bedenken dat psychologen het erover eens zijn dat er in een kind meer leeft dan volwassenen over het algemeen vermoeden, dan doen we er inderdaad beter aan de sfeer te scheppen die voldoende open en sereen is om met het vragende kind in een intermenselijk contact op zijn niveau te treden. Schermen met dooddoeners als ‘waar gaan we naartoe?’ en ‘er zijn geen kinderen meer!’ heeft ons nog geen stap dichter bij een oplossing gebracht. | |
[pagina 17]
| |
Durven opvoeden tot mondige mensen die zich in de maatschappij van het jaar 2000 op hun plaats zullen voelen, vergt een dosis moed en een voortdurend mee-evolueren naar de dag van morgen. Onze kinderen moeten niet opzettelijk met de neus in de drek geduwd worden, maar we mogen ook niet laten doorschemeren dat er hoegenaamd geen drek bestaat. Slechts een geleidelijke evolutie die geen moeilijkheden uit de weg gaat, is in staat een kind te laten opgroeien tot een aan toekomstige omstandigheden aangepaste volwassene. Is het dan niet bijzonder jammer dat het kinder- en jeugdboek, met zijn welomschreven inbreng op dit gebied, deze ontwikkeling in het hedendaags denken slechts schoorvoetend volgt, of er in vele gevallen helemaal niet op inhaakt? | |
Van het hoekje en het boekje naar de realiteitGeen zinnig en rechtgeaard opvoeder kan ongestraft voorbijgaan aan de consequenties van het opvoedingsideaal dat hij nastreeft. Al wie bijgevolg in zijn pedagogische bekommernis een belangrijke plaats aan het kinder- en jeugdboek wil toebedelen, ontkomt niet aan enkele fundamentele eisen waarmee dringend rekening moet worden gehouden. Mondigheid bereik je nooit door kinderen en jeugdigen rustig en braaf met een boekje het hoekje in te sturen. Evenmin zullen onze toekomstige volwassenen zich de beoogde kritische aangepastheid eigen maken, wanneer zij enkel kunnen beschikken over de destijds verslonden jeugdlectuur van ouders of oudere broers en zusters. Daardoor onthouden we ze een belangrijke brok hedendaagse realiteit, die essentieel is voor hun verder ontplooiing. Een derde eis die ouders en opvoeders in de ruimste zin van het woord in het achterhoofd moeten houden, is de gedurfde beknotting bij het hanteren van de kwantiteitsnorm, die zo vlug de bovenhand haalt wanneer kinder- en jeugdlectuur ter sprake komt. Alsof bij het lezen uitsluitend de hoeveelheid van enig belang is! Veel zinniger, want veelzeggender, lijken ons de vragen die peilen naar wat voor lectuur een kind grijpt en hoe de verwerking ervan geschiedt, omdat hieruit een betere kijk kan resulteren op het kind zelf in zijn opgang naar de volwassenheid. Vragen naar de aard van de lectuur zou wel eens een netelige kwestie kunnen aanraken, omdat op het eerste gezicht twee duidelijk verschillend georiënteerde belangengroepen tegenover elkaar staan. Enerzijds heb je de economisch geïnteresseerden, waaronder we de uitgevers, de boekhandelaars en - jammer genoeg - ook heel wat auteurs kunnen rangschikken. Voor hen moet leesvoer, of het nu voor kinderen, jeugdigen of volwassenen | |
[pagina 18]
| |
bestemd is, een winstgevende bezigheid zijn. Getuigen daarvan zijn de massa's kitsch en goedkope sensatielectuur die op de boekenmarkt welig tieren. Maar vergeten we vooral niet dat zij hun weinig verantwoordelijke zaak slechts kunnen voortzetten, zolang de tweede groep, de pedagogisch bekommerden, niet in blok hun stem verheffen en eisen dat kwaliteit op alle gebied zou primeren. Inderdaad, ouders, leerkrachten en bibliothecarissen hebben de plicht om via de bestaande organen en instellingen druk uit te oefenen op al wie, om welke drogreden dan ook, onze kinderen en jeugdigen willen verstoken houden van een uniek hulpmiddel in hun opvoeding. Het spreekt vanzelf dat deze schets al te zwart-wit werd gekleurd. Maar toch kunnen we ons niet van de spijtige indruk ontdoen - zie bovengenoemde onderzoeken - dat ze in heel wat gevallen de realiteit gevaarlijk dicht benadert. Aansluitend op een kwaliteitsonderzoek - maar daarom niet minder belangrijk - lijkt ons de vraag naar de mogelijkheden die we onze kinderen en jeugdigen ter beschikking stellen om de doorgenomen lectuur op een aan deze tijd aangepaste wijze te assimileren. Dat de benadering van deze kwestie totaal verschillend zal zijn van de situatie waarin zich zowel kind als opvoeder bevinden, hoeft geen betoog. Toch staat één stelregel als een paal boven water: indien we onze jeugdigen willen laten ondervinden - d.i. beleven - dat een boek meer is dan wat gerangschikte lettertjes en/of prentjes die je kunt lezen en inkijken en ze daarna zorgvuldig in de boekenkast opbergen, dan moeten we er zorg voor dragen dat het boek een zinvol werkinstrument wordt. Pas dan krijgt het boek zijn echte plaats in het kinderwereldje wanneer de jonge lezer(es) ervaart dat zijn/haar leesstof inhaakt op zijn/haar werkelijkheid van iedere dag. M.a.w. wanneer herkenningspunten ontdekt worden. Hiermee moet van jongsaf gestart worden. Geleidelijkheid moet ook in deze zaken in acht genomen worden. Gisela Oestreich formuleert het werken met boeken als volgt: ‘Kinderboeken aan kinderen geven, zou in de toekomst moeten betekenen: met kinderen en boeken samen iets doen’Ga naar voetnoot9. Hier raken we een knelpunt, waaraan heel wat instanties kunnen meehelpen om uiteindelijk een kentering in gunstige zin op gang te brengen. Met enig voorbehoud evenwel! Noch ouders, noch leerkrachten, noch bibliothecarissen zullen kunnen beweren dat zij de vereiste opleiding hebben genoten om deze taak, op welk niveau ook, tot een goed einde te brengen. Want al zijn alle verantwoordelijke overheden het roerend eens over de geweldige bijdrage van kinder- en jeugdlectuur in de opvoeding, toch wenst geen onder hen de handen uit de mouwen te steken om behoorlijke cursussen | |
[pagina 19]
| |
samen te stellen of een voldoende aantal opleidingsuren voor een efficiënte initiatie in te ruimen. In geen geval mag deze spijtige en onbegrijpelijke nalatigheid aanleiding zijn om de moed te laten zakken en te berusten in de eigen onmacht. Er kan zelfs al heel veel gedaan worden! Indien allen die met het kinder- en jeugdboek rechtstreeks te maken hebben, zich al eens de moeite zouden getroosten om in de documentatie over verschenen werken het kaf van het koren te scheiden, zou er beslist al heel wat minder rommel onder de kinderen circuleren. De kans op behoorlijke, richtinggevende adviezen ligt voor het grijpenGa naar voetnoot10. Documentatie over en bewust kopen van kinder- en jeugdboeken kunnen echter slechts een eerste stap zijn in de richting van een gezonde lectuurintegratie in het jongerenleven. Het moet voor kinderen en jeugdigen inderdaad een onvoorstelbare stimulans betekenen te constateren dat hun opvoeders met hun lectuur meeleven. Kinder- en jeugdboeken zijn heus niet zo saai als vele volwassenen zich ten onrechte voorstellen. Zich af en toe verdiepen in leesvoer voor jongeren lijkt ons toch wel een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een zinvol gesprek over de lectuur in kwestie. Slechts in en door een dergelijk verhelderend gesprek merk je pas wat er in een kind leeft, en besef je vaak dat ze dikwijls heel wat meer snappen en weten dan je vermoedt. Zo komen dan nieuwe onderwerpen aan bod, waarop alweer met aangepaste lectuur kan ingehaakt worden, eventueel aangevuld met informatie van andere media, ten einde gaandeweg een groeiende kijk op de zich in en rond het kind uitbreidende realiteit te verwerven. Stap voor stap, doch doelbewust en kritisch zal de jeugdige deze complexe realiteit met open vizier durven tegemoet treden. Daardoor zal hij/zij ook in staat gesteld worden zich geleidelijk een aangepaste houding ten opzichte van die realiteit eigen te maken. Benaderen we in dit geval niet het uiteindelijke doel van elke opvoeding, dat in het tegenwoordig zo vaak verkeerd begrepen woord ‘emancipatie’ vervat ligt? | |
Met beide voeten op begane grondVanzelfsprekend volstaat een inhoudsanalyse niet om een gefundeerd totaal-waardeoordeel over een boek uit te spreken. Ieder boek is immers een | |
[pagina 20]
| |
conglomeraat van zowel inhoudelijke als vormelementen, waarbij deze laatste met hun maatstaven van diverse esthetische aard eveneens een hartelijk woordje meepraten. Toch kan onmogelijk geloochend worden dat het op de eerste plaats de inhoud is, die zijn aantrekkingskracht op het kind en de jeugdige doet gelden. Wanneer we bedenken dat deze inhoud allereerst drager van het informatiepakket is, waardoor de jeugdige in niet geringe mate kan beïnvloed worden, dan mocht de inhoudelijke stand van zaken wel eens in het volle licht geplaatst worden. Deze beschouwingen wilden echter meer zijn dan een vingerwijzing naar een vernieuwingstendens waarvan de eerste resultaten hoopvolle perspectieven in het vooruitzicht stellen. Zij beoogden tevens alle volwassenen uit te nodigen de eigen kritische kijk op de realiteit te verruimen, ten einde de misvormende stereotiepen zelf te ontdekken en aan de hand daarvan de kinderen en jeugdigen tot een kritische bespreking van de werkelijkheid te bekwamenGa naar voetnoot11. Om dit doel te bereiken volstaat het niet de begeleidingsliteratuur over kinder- en jeugdboeken door te nemen. De evolutie moet vanuit het kind en zijn boeken starten. Op haar beurt zal de kritiek met deze evolutie rekening moeten houden, wil zij in haar voorlichtende bedrijvigheid niet tekortschieten. Wij moeten ons nochtans geen illusies koesteren. Er zullen wel altijd kinderen blijven bestaan die nooit de weg naar het boek zullen vinden. Ook dat is een realiteit die niet weggecijferd kan worden. Anderzijds mogen we ons toch afvragen of met de lectuurbenadering vanuit een uitgesproken eigentijdse inhoud geen pogingen kunnen worden aangewend om ook kinderen en jeugdigen te bereiken die het tot nu toe met het boek niet al te best konden vindenGa naar voetnoot12. Wij wagen ons niet aan prognostieken, maar zolang niet klaar en duidelijk bewezen werd dat bovenstaande hypothese utopisch is, lijkt ze ons de moeite waard om het experiment te wagen. Elk resultaat, hoe miniem ook, betekent winst. En tenslotte zijn het de kinderen die er de vruchten van dragen. Geenszins hebben we de indruk willen wekken een pleidooi te houden om het huidige boekenbezit van onze kinderen en jeugdigen eens grondig te gaan uitmesten. Wat gelezen wordt, heeft bestaansrecht. Maar naast deze overwegend realiteitvluchtende lectuur moeten ook andere inhouden bekeken en verwerkt durven worden. We zouden, met Gisela Oestreich, nog een stap verder willen gaan, en | |
[pagina 21]
| |
hopen dat de tijd niet meer veraf is dat ook andere informatiemedia waarmee onze kinderen en jeugdigen in contact komen, op hun normenbestel onderzocht worden. Lezen is immers slechts één van de vele bronnen waaruit informatie kan gepuurd worden. Wel is het een bron die door de eeuwen heen haar deugdelijkheid ten overvloede bewezen heeft en - alle pessimistische voorspellingen ten spijt - steeds overeind bleef wanneer andere media nooit-vermoede ontplooiingen kenden. De conclusie ligt voor de hand. Wij beoogden geen overwaardering van het boek. Wel wilden we het de plaats toekennen die het in de realiteit van vandaag, naast andere informatiemedia, verdient. Wanneer onze jeugdigen na hun studies geen boek meer ter hand zouden nemen, zouden we dit bijzonder jammer vinden, omdat ze zichzelf afsluiten van een adequaat hulpmiddel tot verdere evolutie. Dus: beter voorkomen, dan achteraf niet kunnen genezen. Voorbereiding tot de goede volwassenenlectuur, als fundamenteel bestanddeel van een toekomstige realiteit, vergt willens nillens een luisterbereidheid naar nieuwe inhouden, die op hun beurt nieuwe vormen zullen aantrekken, waar onze kinderen en jeugdigen niets dan baat bij kunnen vinden. Kinderen en jeugdigen in evolutie, die leven in deze evoluerende tijd, hebben recht op lectuur die deze evoluties begeleidt. Ze rekenen daarvoor op de zich eveneens evoluerende visies van aan deze tijd aangepaste volwassenen. |
|