Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1129]
| |
ForumSater en C.R.M.Bij de (Nederlandse) Raad voor de Kunst is het eerste deeltje verschenen van wat een complete reeks wil worden aangekondigd als Kontinue Projektbeschrijving Kunstprocessen. Dit debuut heet Een beschrijving van toneelgroep sater en het werd samengesteld door de secretaris van de Raad, Dr. Jan van RiemsdijkGa naar eind1. Dit boekje past niet in het conventionele uitgeverijgedoe en het is dus terecht openbaar gemaakt door een overheidsinstantie. Je kunt het niet even lezen zoals die vlugge gladde druksels, die een tijdsfacet behendig en nietszeggend als efficiënte publiciteit verzorgen. Dit geschrift heeft een welomlijnde intentie en nu reeds kunnen aan alle kanten reacties opgetekend worden die het op velerlei punten gevaarlijk achten. Dat gevaar zit er zonder enige twijfel ook in, maar precies daarom blijkt het resultaat noodzakelijk en nuttig. De impuls tot het schrijven van deze tekst (en tot het op deze manier schrijven) komt uit de gewijde kameren van C.R.M. zelf. De ambtenaren die instaan voor het opstellen van adviezen die de minister dan in politieke besluitvorming mag omzetten, hebben, wat de cultuursector in het algemeen en meer bepaald de toneelsector betreft, sedert jaar en dag grijze haren om de eventuele criteria en normen die kunnen (mogen, moeten) gehanteerd worden bij het inzamelen van informatie en het formuleren van inzichten i.v.m. diverse toneelgezelschappen. Zolang de artistieke hemel boven Nederland alleen verduisterd werd door de onoplosbare meningsverschillen over spreiding of concentratie van een theaterbeleid, kon de bestuurlijke bent nog veilig de gezaghebbende structuren respecteren; de verantwoording van het bestaan van een gezelschap werd niet wezenlijk aangetast of betwijfeld, enkel de pragmatische toepassing van de gesubsidieerde opdracht kon aanleiding geven tot afwijkende stellingen. Sedertdien (d.w.z. pas kordaat sinds de actie Tomaat, die ondertussen een plaats in de geschiedenishandboeken heeft verdiend) is de rust toch wel vreselijk verstoord. Een aantal acteurs zijn uit de gevestigde gezelschappen gestapt omdat ze het daar niet meer zagen zitten (een veel gebruikt cliché dat nochtans maatschappelijke relevantie heeft verworven, ofschoon deze laatste term op zijn beurt ook al weer ingeroest is); ze hebben zich her en der verspreid in losse handvolletjes, zijn bezig gebleven met theater, vooral toch met het zoeken naar een zin voor hun beroep en roeping, zijn bewust anders-geconditioneerde publieksgroepen gaan opzoeken, hebben de literair-dramatische teksten geleerd te wantrouwen en af te wijzen, halen hun spelaanleiding thans uit de maatschappelijke actualiteit te voorschijn, en zien zich genoopt tot het ontwikkelen van totaal verschillende aanbiedingstechnieken. In deze dagen viert het zgn. activerende theater hoogtij. Deze mensen vermijden de door een vorige generatie voor het theater gebouwde schouwburgen; ze willen niet het publiek naar het theater lokken, ze willen met | |
[pagina 1130]
| |
het theater naar het publiek toegaan. Dat houdt in dat ze ofwel ongeorganiseerde volksgroepen opzoeken waar ze die om sociale redenen kunnen aantreffen, bv. in warenhuizen, parken, markten, boulevards; of ze nemen contact op met themagerichte groepen zoals Werkende Jongeren, en stemmen daar, niet uit opportunisme maar uit hun maatschappelijke behoeftencode, hun programma-inhoud op af. In de meeste gevallen levert dat per voorstelling slechts een gering aantal publieksdeelnemers op; ervan leven kunnen deze troepen beslist niet en bijgevolg treedt hier de functie van de subsidiërende overheid in het beeld. Regionaal levert dat nogal wat gepassioneerde discussies op en het Proloog-gebeuren van de laatste maanden is er een treffend voorbeeld van. Nationaal ressorteert dit dan onder C.R.M.; die centrale overheid heeft geleidelijk haar secure waardebepalingen zien leeglopen zonder er hanteerbaar-nieuwe voor in de plaats te krijgen. Precies op deze scheidingslijn ligt de intentie van Van Riemsdijks bijdrage: de bedoeling om, via wetenschappelijk-verantwoorde gegevens, een situatiebeeld van een toneelgroep samen te stellen dat een genuanceerd precisie-advies toelaat, dat de minister met een politiek fiat al dan niet dekt.
Van Riemsdijk is in deze studie nog niet zo ver gekomen dat die geïntendeerde normen helder aantoonbaar zijn. Integendeel. Maar hij is een heel eind weegs gekomen. En dat is, hoe ook bekeken, enorm ver. Het geschrift is bijgevolg een empirisch experiment om op wetenschappelijk-fatsoenlijke gronden tot een soort legger te komen waarnaar soortgelijke groepen zouden kunnen geanalyseerd worden. Op elke bladzijde blijft Van Riemsdijk met zijn zelfopgelegde opdracht worstelen, valt hij zich in de rede omdat hij zich continu afvraagt of wat hij via gesprekstechnieken poogt te achterhalen, inderdaad wezenlijk is, rechtvaardig en belangrijk. Het zorgvuldig uitfilteren van zijn eigen participatie in dit vindingsproces ligt voortdurend dwars met de behoefte om zichzelf weg te cijferen, om er als anoniem analist bewust uit afwezig te blijven en louter de fundamentele lijnen van wat de bestaansbasis van een gezelschap uitmaakt vast te leggen. Soepelheid botst met betweterij, sympathie hindert onbehagen, gevormdheid stoort nieuwsgierigheid. Ik kan me de wrevel van insiders levendig voorstellen, ik kan men het onbegrip van outsiders indenken; toch valt de conclusie niet te ontlopen: deze poging is, hoe betrekkelijk geslaagd ook, heel erg belangrijk. Niet enkel omdat een mogelijke systematiek in zicht komt, maar ook reeds omdat de voorgelegde resultaten i.v.m. Sater boeiend uitvallen. In een aantal sessies, zowel individuele als collectieve, heeft Van Riemsdijk getracht achter de motivaties van de leden en de groep en achter de evolutie. de voorbije en de vermoedelijke, van hun instelling t.o.v. theater en maatschappij te komen. Uit deze gesprekken is telkens een protocol vervaardigd dat bij een volgende beurt aan de voltallige troep kritisch werd voorgelegd, dat herhaaldelijk betwist werd en dus voor correctie vatbaar werd geacht. De uiteindelijk bijgetreden tekst is in deze studie opgenomen, soms ook met die gegevens waar de analist op gestaan heeft zelfs als de troep het minder geschikt vond voor de eigen reputatie of beoordeelbaarheid. Afrondend heeft Van Riemsdijk dan een globaal beeld geschetst van de maatschappelijke functie die deze toneeltroep kan toegekend worden, niet op basis van vage, algemeen-culturele verwachtingen, maar van levende, binnen de troep motiverende concrete intenties.
Ik acht het hier niet de plaats om het nogal uitgebreide geheel van opstelling en behoefte te belichten. De nadruk moet ook hier blijven liggen op wat Van Riemsdijk zich als saldo van zijn onderneming voor ogen heeft gehouden: de beeldvorming als onderbouw voor een cultuurbeleid. Het zal niemand verwonderen dat de acteurs van Sater enkel zichzelf hebben willen verduidelijken; omdat Van Riemsdijk in eerste instantie methodische resultaten wilde winnen, zijn er meer misverstanden ontstaan dan redelijkerwijze goed te vinden valt. Logisch is dat de acteurs, die immers ac- | |
[pagina 1131]
| |
teurs zijn en willen zijn - zij het gericht op een minder traditionele waardenscala dan de grote kunst doorgaans als opdracht toegewezen krijgt - deze intern-cultuurpolitieke preoccupatie niet zonder meer geapprecieerd hebben. Deze spanningen, die wel altijd een aspect van dit soort bevragingen zullen blijven, belasten de tekst, en dat wil ik toch beklemtonen, niet in die mate dat hij waardeloos zou zijn. Waarin dan bestaat die betekenis? Dit boek maakt duidelijk dat cultuurbeleid eindelijk een fase kan bereiken waarin het niet langer een (on)gezellig onderonsje blijft van subsidie-vragers en subsidie-verstrekkers waarbij de totale bevolking uitgesloten is. Het is een constructieve bijdrage tot die vanzelfsprekendheid waarin de taak van de overheid niet een evolutieve fase in het mecenaat uitmaakt maar een specifieke opdracht als factor van maatschappelijk belang. Het leren kennen van wat leeft in de creatieve sector kan leiden tot het kennen en erkennen van reële functies; nu reeds blijkt uit de opstelling van Sater (het theater als middel tot, niet als doel in zich) dat die functies fundamenteel verlegd worden, dat niet het vrijblijvend produceren van artistieke ontroerbaarheid centraal staat, niet een educatieve nutsverantwoording, niet een recreatieve afleidingstaak, niet een avantgardistisch formalisme, maar een zelfopgelegde maatschappelijke verduidelijking van actuele krachtlijnen voor die groepen die daar van uit zichzelf niet meteen toe kunnen komen. De enige vraag die Van Riemsdijk beantwoordbaar wil maken, luidt: vertegenwoordigt deze taakstelling van Sater een maatschappelijk belang? Zo het geconstrueerde beeld (niet uit wishful thinking samengeknutseld, niet afgeleid uit eigen voorkeurspatronen van de bestuurlijke ambtenaren, niet uit traditionele opvattingen over theater-met-een-hoofdletter gedistilleerd) dit maatschappelijk belang weet te adstrueren, dan kan de politieke beslissing van de minister (al dan niet subsidie toekennen) voortaan veel rationeler verlopen dan totnogtoe het geval is geweest. De geijkte overwegingen als opvoeren van spelkwaliteit of vernieuwende aspecten van het pluriforme theater-pakket, kunnen dan als dooddoeners terzijde gelegd. Van Riemsdijk is zich van de belangrijkheid van zijn tastende positie terdege bewust; in de handen van een niet-competent bestuurlijk apparaat of erger nog van een kwaadwillig regentendom kunnen deze geobjectiveerde criteria gemanipuleerd worden op een andere wijze dan dat vandaag ook geschiedt. In elk geval pleit hij nu reeds (vooruitzien is ook regeren) voor een staatsrechtelijke omschrijving van de verantwoordelijkheid van de beleidsvoorbereidende sector die hij mogelijk acht uit te groeien tot een vierde macht in het landsbeleid. Potentieel heeft Van Riemsdijk een ontwerp voorgelegd dat de volstrekt irrationele gewoonten bij de beoordeling en samenstelling van een cultuurbeleid kan omvormen tot een rationeel gebeuren. De gevaren hiervan zijn niet te onderschatten (Nazi-Duitsland zowel als de Chinese revolutie staan als voorbeeld); mij komt het voor dat de positieve verdiensten van deze voorlopig nog waaghalzerige stap voorwaarts hoger zijn aan te slaan dan de niet te negeren risico's.
C. Tindemans |
|