Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1087]
| |
De evangelies leggen het geweld bloot
| |
[pagina 1088]
| |
sluitend zullen we bij wijze van besluit enkele bedenkingen maken waartoe Girard uitdaagt. We kunnen ons afvragen welke rol het christendom vandaag in onze moderne wereld speelt. Zet het - misschien op enigszins gewijzigde manier - de terreur van het ‘heilige’ geweld tegen de zondebok verder? Of moeten we het, zoals Toynbee, verwijten dat het deze terreur niet genoegzaam heeft bestendigd door de weg te openen naar het wetenschappelijk onderzoek en de technologische uitbuiting van de natuur? De evangelies situeren zichzelf op het hoogtepunt van een crisis, die Johannes de Doper als een profetische crisis van het offer beschrijft. Daartoe herneemt hij de woorden van Jesaja: Elk dal moet gevuld, elke berg en heuvel geslecht worden. Het gaat hier zoals in de Griekse tragedies om de grote, tragische nivellering, de crisis van de verschillen: de triomf van het wederzijds geweld. Daarom is de wederzijdse erkenning van Johannes de Doper en Christus het zegelmerk van hun profetische en messiaanse waarachtigheid. Zij staan niet als tegenstanders tegenover elkaar. Zij laten zich niet meeslepen in het geweld van de symmetrische tegenstellingen. Wanneer we echter te maken hebben met het hoogtepunt van de crisis van het offer, betekent dit dat we op ieder ogenblik kunnen stoten op de ‘collectieve transfer’ en het offer van de zondebok. De veroordeling en de dood van Christus vertonen inderdaad een collectief karakter. Geen moeilijkheden dus, zal men zeggen: het christendom brengt niets nieuws in vergelijking met de andere godsdiensten. Net als overal elders is ook hier het mythisch-ritueel mechanisme van de uitstoting van de zondebok aan het werk. Dat is het wat het rationalistisch en anti-christelijk denken reeds eeuwen herhaalt. Om de identiteit tussen het christendom en alle andere godsdiensten te verduidelijken, verzamelt men alle godsdiensthistorisch materiaal in groots opgezette encyclopedieën. De drijfveer van dergelijke ondernemingen is de weerlegging van het christendom en het lijkt wel alsof de openbaring van het mechanisme van de zondebok in de evangelies er de sleutel van is. Nergens immers is dit mechanisme duidelijker zichtbaar dan in de evangelies. Maar hiermee raken we precies de gewrichtszenuw, waar deze volkomen vanzelfsprekendheid in haar tegendeel omslaat. Indien het christendom inderdaad een godsdienst zou zijn als alle andere, dan zou dit mechanisme er niet méér zichtbaar zijn dan overal elders. Men zou opwerpingen kunnen maken en zeggen: je hebt verkeerd gelezen, je misbruikt de teksten. Dit is echter onmogelijk. Alles staat zwart op wit geschreven en wel in vier teksten tegelijk. Opdat het mechanisme van de zondebok werkzaam zou kunnen zijn, moet het juist verborgen blijven! Hier wordt het integendeel volledig geopenbaard. | |
[pagina 1089]
| |
De ‘wijsheid’ van de collectieve moordZodra men deze onopvallende, maar fundamentele ommekeer onderkent, komen vele teksten in een nieuw licht te staan. Volgens een nieuwe logica verzamelen vele verspreide elementen zich tot een samenhangend geheel. Wanneer Christus tot zijn toehooders zegt: Gij hebt alle profeten gedood, is dit geen anti-semitische uitspraak. Profeet is hij wiens dood een menselijke religie doet ontstaan. ‘Onze’ religies zijn onveranderlijk gegrondvest op een collectieve moord, evenzeer als onze rechtvaardigheid en politiek. Wanneer de hogepriester zegt: Het is beter dat één mens sterft voor het volk, spreekt hij een waarheid uit die de verstandigste en meest menselijke politicus zal beamen. Meteen legt hij - zonder het te weten - het grondmechanisme van iedere cultuur bloot. Deze openbaring is slechts mogelijk, omdat Christus het geweld dwingt zijn spel te onthullen, zonder dat hij er zelf ook maar in het minst aan deelneemt. Christus is het mysterievolle subject dat het geweld dwingt zich te openbaren en te objectiveren om het op die manier stilaan te ontzenuwen. Is in de verrijzenis dan niet het eeuwige spel van de sacralisering aan het werk? Hebben we hier niet te maken met de kringloop van de dood die uit het leven ontstaat en het leven dat uit de dood geboren wordt? Deze opwerping snijdt slechts schijnbaar hout. Simone Weil heeft zich niet vergist, wanneer zij het woord: Eli, Eli lema sabaktani? (Mijn God, mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten?), rangschikte onder de teksten die van de evangelies een stichtingsoorkonde maken zonder gelijke. Dit woord, dat de theologen en humanisten nu eens verontrust en dan weer tot vreugde stemt, is beslissend omdat het Christus’ dood met de onze gelijkstelt. Het onderscheidt zijn dood volkomen van de verrijzenis en ontzenuwt ieder verband tussen beide. Christus' speelt niet met dood en leven zoals de sfinx in de Oidipoesmythe, of de goden van de Azteken of zoals Dionysos dat doet. Heel het moderne denken, van het steeds meer gehelleniseerde christendom tot het atheïsme, beeldt zich in dat men in primitieve afgoderij vervalt, wanneer men onaangename fenomenen als dat van de zondebok enige betekenis toekent. Men meent te ontsnappen aan een eeuwenoude slavernij, wanneer men de gewelddadige oorsprong van de cultuur uitwist, terwijl de ontkenning ervan in feite samenvalt met zijn voortzetting. Men gaat met de teksten van de evangelies te werk zoals kolonialisten met inboorlingen, of zoals men in Zuid-Amerika denkt honderd jaar uitroeiing ongedaan te maken door er nooit meer over te spreken. De enige tekst die de gewelddadige oorsprong aan het licht brengt, is de eerste om onder het mes van steeds hetzelfde geweld te vallen. Na de poging om het christendom te ontdoen van ‘afgoderij’, is men erin geslaagd het volledig te doen verdwijnen. | |
[pagina 1090]
| |
We stoten hier op een fundamentele verblinding die op alle niveaus haar weerslag heeft. Men ziet niet dat de evangelies de onthulling betekenen van iedere menselijke religie. Men herkent niet dat het - zoals in de volgende tekst, die steeds vanuit moreel standpunt gelezen wordt - om het absolute einde van de offercultus gaat: Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gaven voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden (Mt. 5, 23-24). | |
Verzoening zonder offer òf totale ondergangZolang de offercultus de vrede onder de broers verzekerde, kwam hij op de eerste plaats. Dan kon men niet spreken zoals Christus. Maar het offer heeft zijn kracht verloren en Christus heeft deze teleurgang bevestigd door de openbaring van een niet-gewelddadige God. Wij moeten ons met elkaar verzoenen zonder offer óf ten onder gaan. Dit begrijpen leidt tot het inzicht in het waarom en de aard van het Rijk Gods. Dit Rijk is noch min noch meer dan de volkomen wederkerigheid. Zolang mensen elkaar rekenschap vragen, hebben we niet te maken met echte wederkerigheid. Deze kan slechts ontstaan ten koste van de totale verzaking aan het geweld, dit wil zeggen van de offerande van zichzelf als slachtoffer. Dit betekent dat de door Christus gestichte gemeenschap - ook al blijft zijn openbaring onbegrepen - stilaan de structuren van iedere maatschappij aantast als een langzame maat onuitroeibare pestepidemie. Sinds Christus zijn wij op weg naar de onontwijkbare keuze tussen de totale vernietiging of de absolute verzaking aan het geweld, waarvan hij het voorbeeld heeft gegeven. Dat is de christelijke waarheid. En zij is niet minder duidelijk dan het feit dat indien alle mensen aanvaarden ‘de andere wang toe te keren’, indien wij ons allen als slachtoffers aanbieden, er geen slachtoffer meer zal zijn. Indien wij daarentegen deze vredesboodschap weigeren, zullen wij steeds opnieuw in ons gewone gewelddadige doen en laten hervallen. Bezwijkend onder het geweld, zullen wij steeds opnieuw de collectieve overdracht op een toevallig slachtoffer uitvoeren. Dat is wat Christus overkomen is. Indien het eens te meer zou gaan over ‘heilig’ geweld, dan zou zijn kruisiging doelmatig geweest zijn op het vlak van de maatschappij. Christus zegt echter zonder ophouden dat dit niet het geval is. Wel integendeel, zijn kruisiging brengt ieder sociaal, religieus en familiaal leven in de war. Zonder bedreigingen uit te spreken tegen wie dan ook, wijst Christus onophoudelijk op de gevolgen van deze ommekeer. De goden van het geweld zijn | |
[pagina 1091]
| |
ontwapend door de aankondiging van een God van liefde. Het mechanisme is ontregeld. De uitstoting van de zondebok heeft geen resultaat meer. De moordenaars van Christus hebben tevergeefs toegeslagen, of juister: hun daad is vruchtbaar omdat zij Christus geholpen hebben de objectieve waarheid van het geweld in de evangelies neer te schrijven. En zelfs indien deze waarheid miskend en bespot wordt, toch zal zij langzaam haar weg banen en alles bederven als een verraderlijk gif. Daarom zegt Christus ook: Ik ben geen vrede komen brengen, maar het geweld. Tweedracht ben Ik komen brengen tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, schoondochter en schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. | |
De waarheid van de apocalypsIn een van hoogmoed opgeblazen wereld, die zich onkwetsbaar acht, kan het nog vergeven worden, dat men - met Renan - gelooft, dat het Koninkrijk ‘utopisch’ is. Maar zeggen - zoals men vandaag doet - dat ‘de andere wang toekeren’ slechts masochisme is, toont werkelijk aan dat men niet ziet wat er rondom ons tot stand komt. Christus is de laatste gezant, die eerst de Joden en daarna de hele wereld in herinnering heeft gebracht dat het enige middel om te overleven de verzoening is. De keuze is eenvoudig: ofwel wenden wij ons allen samen tot het Rijk ofwel gaan we allen samen onze dood tegemoet. De samenhang tussen het Rijk enerzijds en het lijden en de apocalyps anderzijds stelt vandaag geen problemen meer. Maar de bultmannianen hebben er nog niets van gemerkt. Zij nodigen ons uit het apocalyptische thema te vergeten, als een oude joodse afgoderij, waarmee ons moderne denken niets meer kan aanvangen. Zij zien in de apocalyps nog steeds de ‘goddelijke wraakneming’, waarvan het Oude Testament zich nog niet kon losmaken en die de westerse theologie weer had ingevoerd, hoewel ze in geen enkel opzicht in de evangelies voorkomt. In het 24ste hoofdstuk van Mattheüs, de rede over het einde van de wereld, is er geen sprake van een god die de moord op zijn eigen zoon zou ‘wreken’ en de mens zou straffen voor die dood, die hij - ongehoorde gruwelijkheid! - zelf zou hebben opgeëist. Het gaat hier integendeel over de onenigheid tussen de mensen en het wederzijds geweld van broers tegen broers en volk tegen volk. Christus moet sterven omdat hij alleen is om de eis van de geweldloosheid op te volgen. In hem gaat het dus niet over een willekeurig, maar een uitzonderlijk betekenisvol slachtoffer, omdat hij zich bewust verzet tegen de maatschappijorde die haar bestaan dankt aan het geweld. Wie ziet niet dat de gedesacraliseerde apocalyptiek, samen met een wetenschap die zelf ook teruggaat op de joods-christelijke desacralisering, bran- | |
[pagina 1092]
| |
dend actueel is? Men zal opwerpen dat men op die manier de angsten van onze voorouders wil doen herleven, - een goedkope grap. Wat terreur betreft, is niemand tot beter in staat dan de dagelijkse krantenberichten en de voorspellingen van de heren specialisten. Vandaag cirkelt het (definitieve) geweld als een satelliet boven onze hoofden. Het is in staat in een oogwenk een einde te stellen aan iedere menselijke geschiedenis. De specialisten vertellen ons zonder verpinken dat dit geweld ons alleen maar beschermt. Het zal echter niet lang meer duren of wij zullen begrijpen hoe mensen ertoe gekomen zijn hun eigen kinderen weg te werpen in de vuuroven van de god Moloch, omdat zij zich daarmee meenden te beschermen tegen een kwaadaardiger geweld. In dit opzicht bevindt de hele wereldgemeenschap zich in dezelfde omstandigheden als de meest kwetsbare en weerloze primitieve gemeenschap. Wij kunnen op ieder ogenblik onszelf vernietigen. Anderzijds zijn de omstandigheden toch ook verschillend. Wij beschikken niet meer over de religieuze en collectieve rem op onze agressiviteit. Het is gedaan met de rituele samenkomsten rond een gemeenschappelijk offer, om onze geweldhonger te stillen. De wetenschap verbiedt ons dit spel met het geweld, omdat de middelen die zij ter beschikking stelt te gevaarlijk zijn. Indien wij ons ook maar enigszins zouden laten gaan, zou onze totale ondergang onvermijdelijk zijn. Zelfs indien er nog enige sporen van sacralisering in de evangelies overblijven, de overeenkomst tussen onze lezing van de teksten en de huidige historische realiteit is zo uitdrukkelijk dat er van toeval geen sprake kan zijn. In de christelijke apocalyptiek gaat het over menselijke - niet een goddelijke - terreur. Het gevaar dat ons eigen menselijk geweld de overwinning behaalt, is des te groter naarmate wij menen ons te hebben ontdaan van de sacrale schrikbeelden. Onze humanisten menen ze verdelgd te hebben en verwijten het christendom hun bestendiging. Wij wanen ons zonder ‘zwartepiet’ om ons op de vingers te tikken. We mogen niet langer achter ons kijken, maar moeten vooruit kijken en tonen waartoe de mens in staat is. Het beslissende apocalyptisch woord wijst ons op onze historische verantwoordelijkheid: ge wilt dat de wereld, uw thuis, aan uw verantwoordelijkheid wordt overgelaten. Vooruit dan, hij is aan uw zorg toevertrouwd. Zodra men de traditionele theologische en anti-theologische interpretaties van de evangelies vervangt door de interpretatie waarbij het offer geen rol meer speelt, ziet men onmiddellijk hoe de verschillende thema's logisch samenhangen: de joodse crisis, het Rijk, het lijden en de dubbele apocalyps - eerst van de Joden, daarna die van de heidenen. Het christendom, zoals het historisch gestalte gekregen heeft, gaat echter nog onder de ‘wet’ gebukt, omdat het zich heeft vastgeklampt aan de interpretatie van het offer en van de evangelies, zoals die in de Hebreeënbrief werd uitgewerkt. Ook | |
[pagina 1093]
| |
dit offersysteem zal hoewel geleidelijk toch onvermijdelijk in elkaar storten dank zij de openbaring van de God van Christus in de evangelies. | |
De moeizame exodus uit het offersysteemEn dit is nog niet alles. De interpretaties van de evangelies als de vernietiging van het heilige geweld is een bron van inzicht in het historisch gebeuren, of men nu verder terugkeert in het verleden of de ontwikkeling van de geschiedenis naar vandaag toe beschouwt. In het licht van onze interpretatie verschijnt het Oude Testament als een ontzaglijk moeizame exodus uit het primitieve offersysteem. Het hoogtepunt van deze uitzuivering vinden we in de profetieën tegen de offerpraktijken en vooral in de Liederen van de Dienaar van Jahweh. Hierin komt voor het eerst in de geschiedenis het mechanisme van de zondebok aan het licht. Zoals bij een nieuwe wetenschappelijke waarheid, doet het er weinig toe of er op het ogenblik van het nieuwe inzicht ook maar iemand is die haar tenvolle begrijpt en bevestigt. In de Griekse cultuur vinden we rond dezelfde tijd als de Jesaja-teksten de presocratici en daarna de tragici. Deze zijn echter slechts zwakke voorboden van een grotere openbaring, die echter zal stranden. De waarheid komt van de Joden. Maar ook bij de Joden loopt de openbaring vast op het vlak van de maatschappij. Zij komt slechts tot volle ontplooiing in de tekst waarover wij nog altijd beschikken en waarop wij ons kunnen afstemmen. Wij stellen vast dat de enige voor-wetenschappelijke interpretatie van de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament niet moet gezocht worden in de hegeliaanse filosofieën, noch bij de knappe positivisten van de laatste twee eeuwen, maar in de nieuw-testamentische, patristische en zelfs middeleeuwse allegorie, die vandaag misprezen wordt. Hoewel ze er niet in slaagt haar intuïties te rechtvaardigen, is zij in haar beste vertegenwoordigers de enige interpretatie van de Schriften, die de werkelijke overeenkomsten aanduidt tussen de verschillende aspecten van de problematiek van het offer. Wanneer we vanuit deze laatste vaststellingen terugkeren tot ons uitgangspunt, kunnen wij niet meer geloven dat de manier waarop wij in het licht van de moderne etnologische inzichten de evangelies lezen, werkelijk origineel is. We moeten de volgorde omkeren. Het is nog steeds de grote joods-christelijke inspiratie die hier aan het werk is. Al wat de etnologie vandaag naar voren brengt, moet gezien worden in het licht van een ontzaglijk historisch gebeuren dat ons toelaat stap voor stap de teksten te ‘achterhalen’. Zij spreken reeds duidelijke taal, maar niet voor de mensen die wij zijn: die ogen hebben maar niet zien en oren maar niet horen. | |
[pagina 1094]
| |
De grote ommekeerDoor een ongehoorde ommekeer zullen twintig en vijfentwintig eeuwenoude teksten, die eerst blindelings vereerd werden en vandaag met misprijzen verworpen worden, zich openbaren als de enige die in staat zijn het goede en waarachtige in het modern anti-christelijk onderzoek tot voltooiing te brengen. Zij bieden dit moderne onderzoek wat nog ontbreekt om tot een radicaal sociologische interpretatie te komen van alle historische vormen van de transcendentie. Tegelijkertijd maken zij hun eigen transcendentie onbereikbaar voor kritiek, omdat precies alle kritiek uit haar ontspringt. De evangelies kondigen trouwens zonder ophouden deze ommekeer van iedere interpretatie aan. Aansluitend bij de parabel van de wijnbouwers die allen samenspannen om de dienaars van hun heer eruit te gooien en tenslotte zijn zoon te vermoorden, legt Christus zijn toehoorders een oudtestamentisch exegetisch probleem voor: Hij keek hen aan en zei: Wat betekent dan dit Schriftwoord: ‘De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden’? Het citaat komt uit psalm 118. Men heeft steeds verondersteld, dat deze vraag slechts ‘mystieke’ antwoorden toeliet, m.a.w. antwoorden die niet ernstig moeten genomen worden door het alleen ernstige (wetenschappelijk) kennen. Zoals op zovele andere gebieden, zijn ook hier het anti-religieuze en het modern religieuze denken eensgezind. Indien alle menselijke religies en tenslotte iedere menselijke cultuur te herleiden zijn tot de parabel van de misdadige wijnbouwers, d.w.z. tot de collectieve uitstoting van slachtoffers en indien dit mechanisme slechts werkzaam is naarmate het verborgen blijft, dan is het toch duidelijk dat alleen die teksten waarin dit mechanisme wordt blootgelegd, er zelf niet meer op gefundeerd zijn en op die manier de waarachtige openbaring brengen. Het vers uit psalm 118 heeft dus een onschatbare kentheoretische waarde. Het roept een interpretatie op waarnaar Christus ironisch vraagt, terwijl hij goed weet dat hij alleen ze kan geven. Wanneer hij zichzelf laat verwerpen, wanneer hij zelf de afgekeurde steen zal worden, zal hij aantonen dat deze steen er steeds geweest is en dat hij op verhulde wijze de basis is geweest van alle vormen van menselijke religie. In hem wordt deze basis nu blootgelegd zodat ze nergens meer toe dient, of beter: om van nu af aan iets totaal nieuws te funderen. Dat de evangelies dit woord werkelijk tot vervulling brengen, wordt hierdoor bewezen dat in het lijden van Christus de wortels van iedere menselijke religie worden bloot gelegd opdat zij geen vastheid meer zouden kunnen bieden. Het exegetisch probleem dat Christus voorlegt kan niet worden opgelost, tenzij men in het psalmvers dat hij citeert, de hierboven voorgestelde omme- | |
[pagina 1095]
| |
keer herkent. Door het geweld tot het einde toe te doorstaan, openbaart en ontwortelt Christus de structurele matrijs van iedere menselijke religie. De evangelies wijzen ons uitdrukkelijk op hun eigen structuur, die ontsnapt aan de wetmatigheid van gewone teksten. Wij gaan aan deze waarschuwing voorbij, zoals Christus' tijdgenoten eraan voorbij zijn gegaan. Indien dit inderdaad de dynamiek van de evangelies is, dan is de pretentie waarop het christendom aanspraak maakt, nl. dat Christus de universele openbaring is, veel meer gerechtvaardigd dan zijn verdedigers zelf beseffen. Zij vermengen de christelijke apologetiek steeds opnieuw met gewone sacraliseringselementen en vallen onweerstaanbaar terug op de gangbare structuren van alle religieuze teksten. Zij verwerpen de waarachtige oorsprong, hoewel deze in de evangelies duidelijk neergeschreven staat. Tot zover René Girard. | |
BesluitHiermee zijn we voorlopig aan het einde gekomen van Girards onderzoek naar de oorsprong en functie van de primitieve godsdiensten. Er openen zich zeer duidelijk perspectieven naar een theorie over de rol en betekenis van de grote hedendaagse godsdiensten, en met name het joods-christendom, in de huidige maatschappij en cultuur. Een tiental jaar geleden schreef Girard: ‘Indien onze vooroordelen pro en contra geen waterdicht schot zouden oprichten tussen de esthetische en de religieuze ervaring, dan zouden de problemen van de artistieke schepping in een nieuw licht komen staan. (...) En wij zouden eindelijk begrijpen dat het christelijk symbolisme een universele betekenis heeft, omdat het alleen is om aan de romaneske ervaring gestalte te geven’Ga naar voetnoot3. Iedere grote roman geeft als besluit aan de lezer deze gedachte ter overweging: alleen een authentieke bekering naar de andere toe kan de driehoeksverhouding waarin wij met onze verlangens verstrikt raken, doorbreken. Authentieke bekering maakt nieuwe relaties tot de anderen en tot onszelf mogelijk omdat wij erdoor verlost worden uit onze individuele eenzaamheid en onze gesloten kuddegeestGa naar voetnoot4. Tot een gelijkaardig besluit zal klaarblijkelijk ook het wetenschappelijk onderzoek van onze hedendaagse maatschappij en cultuur leiden, indien wij de inzichten die de wetenschappen ons aanreiken, willen laten omvormen in het licht van de evangelische paradoxen. Maar hiermee lopen we reeds vooruit op de - nog te verschijnen - volgende studie van Girard. En de vraag of we hier te doen hebben met een | |
[pagina 1096]
| |
grof-reactionaire theorie of een authentiek inzicht in de christelijke ‘waarheid’, kunnen we niet beantwoorden op grond van de aanzetten tot kritische benadering van de huidige maatschappij- en cultuursystemen, die we kunnen lezen in zijn studie over de primitieve godsdiensten en maatschappijsystemen en de schets van zijn analyse van de christelijke bronnen. Er blijven trouwens voldoende vragen over die opgeroepen worden door het eerste luik van Girards onderzoek. Deze vragen spruiten onder meer voort uit een onvermijdelijke reactie op de erg uitdagende stellingnamen van Girard tegen het geheel van de menswetenschappen en de onderscheiden theorieën van de verschillende disciplines op wier terrein hij zich begeven heeft. Wie La violence et le sacré een eerste maal gelezen heeft, is betoverd door de scherpzinnigheid en de nauwkeurigheid waarmee R. Girard een overvloed aan materiaal onderzoekt, vergelijkt en tot een sluitend geheel weet op te bouwen. Bij een tweede lezing stelt men echter onwillekeurig de vraag of de literatuurspecialist niet gevaar loopt de zondebok te worden van zijn eigen theorie. Door de specialisten van bijna alle disciplines van het moderne wetenschappelijk denken frontaal aan te vallen, zou hij wel eens het mechanisme van het gemeenschappelijk geweld tegen zichzelf kunnen ontketenen. Kan men ongestraft uit de conclusies van het onderzoek van literaire teksten, van mythen, van etnologische gegevens en een psychoanalytische theorie een eenheidsvisie afleiden? Een dergelijke methode stelt zware epistemologische problemenGa naar voetnoot5. Loopt men niet onvermijdelijk gevaar dat de sleutelbegrippen - zoals bv. het begrip ‘geweld’ zelfGa naar voetnoot6 - onvoldoende gepreciseerd blijven? Ongetwijfeld zal Girards radicaal sociologische interpretatie van - ook al zijn het dan ‘primitieve’ - religieuze fenomenen onder de verdenking van sociologisme, één van de moderne dogma's, komen staan. Of Girards theorie van de zondebok als oorsprong van de primitieve godsdiensten - en zeg maar van de moderne ideologieën - als wetenschappelijk bewezen zal aanvaard worden, kan slechts na een veelzijdige en harde discussie uitgemaakt worden. Wij hadden niet de bedoeling hiermee in deze artikelen een begin te maken. Wij zullen ons opzet geslaagd heten, indien wij hebben bijgedragen tot de bekendmaking van en de belangstelling voor dit naar ons oordeel belangrijke essay. |
|