Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 982]
| |
Gulag Archipel
| |
[pagina 983]
| |
elk uur van de dag vliegtuigen, treinen enz. vertrokken. Aan geen enkel loket echter kon je daarheen kaartjes kopen. Zo ongeveer begint S. zijn relaas. En omdat hij zich niet alleen tot de kampen beperkt (?) maar het eerste deel met ‘de arrestatie’ laat beginnen, wordt het dadelijk duidelijk dat S. met de Archipel het hele complex van handelingen en plaatsen bedoelt waarmee een gevangene te maken kon krijgen; na de arrestatie, de huiszoeking, de (langdurige) verhoren, de gevangenissen, de tribunalen, de straf maat (hier gaat hij uitvoerig in op de geschiedenis en de toepassing van de doodstraf in Rusland), de wijze van vervoerGa naar voetnoot3 naar de kampen en de doorgangsgevangenissen. Ik zal proberen enkele aspecten kort toe te lichten. S. wijst erop dat er drie stromen naar de Archipel onderscheiden moeten worden (uiteraard ‘lekte’ het voortdurend). Naast de beruchtste van '37 en '38, ‘... niet de belangrijkste’ (p. 37), de stromen van '29 en '30 (ter gelegenheid van de collectivisering) en die van '44 tot '46, wanneer hele volkeren en miljoenen anderen, b.v. diegenen die de Duitse kampen overleefd hebben, in de Archipel verdwijnen. Hij blijft hier lang stil staan bij de avonturen van de Russische overloper Vlas(s)ov en zijn aanhang, de ROA, het Russische bevrijdingsleger; ‘... ik heb mij over hen verbaasd’, schrijft hij (p. 256). De Duitse vertaling is hier enigszins onzorgvuldig!Ga naar voetnoot4. De wijze waarop door het opperbevel het 2e stootleger, na aanvankelijk succes in zijn poging om Leningrad te ontzetten (januari - juli 1942) in de steek werd gelaten, heeft bij S. grote verontwaardiging opgeroepen. Hij maakt hier zelfs een vergelijking met het lot dat het leger van Samsonov in 1914 in Oost-Pruisen trof. Vlasov beging echter geen zelfmoord, maar sloot zich bij een aantal al naar de Duitsers overgelopen officieren aan. Het aandeel van de ROA in de Duitse oorlogsinspanning is sterk overschat. S. zegt m.i. niet ten onrechte, dat er pas tegen het eind van de oorlog zoiets als een samenhangend, onder bevel van eigen officieren staand, Russisch legerkorps gevormd werd, dat een totale sterkte van 2 à 3 divisies niet meer heeft kunnen overtreffen. Eenheden, uit Russen (ook emigranten) en andere volkeren uit de Sovjet-Unie afkomstig, bestonden wel eerder, maar meestal direct onder Duitse leiding. S. is tijdens zijn eigen fronttijd een paar keer op een onzachte manier met overlopers in aanraking gekomen; één keer - vlak voor zijn arrestatie in 1945 - bijna met rampzalige afloop. Hij vraagt zich af, wie er schuldig zijn voor het overlopen van ‘enkele honderd- | |
[pagina 984]
| |
duizenden jonge mannen’ naar de vijand, ‘zijzelf of het eerbiedwaardige vaderland?’ En iets verder geeft hij het antwoord: ‘Het is juist, wat het oude spreekwoord zegt: paarden lopen niet van hun voer vandaan...’. Maar dat voer moet er dan wel zijn (p. 267). Zoals gezegd werd de arrestatie door de huiszoeking gevolgd. Als voorbeeld van beestachtig optreden geeft S.: Alles werd overhoop gehaald, de ‘juristen’ ontzagen zich zelfs niet de doodkist met het zojuist overleden zoontje van machinist Inosjin om te keren (p. 19). De ‘organy’ probeerden de arrestanten met geraffineerde ondervragings-methoden klein te krijgen. Het was hun gebleken, dat mensen 's nachts makkelijker ‘praten’ dan overdag. Door deze nachtelijke verhoren kon men de slachtoffers meteen van hun slaap beroven. De benaderingswijze kon sterk verschillen; nu eens vriendelijk, dan weer bruut, soms onverschillig, soms dreigend. Deze ‘psychologische’ aanpak miste haar uitwerking niet. Ook beijverden de ondervragers zich niet zélf bewijzen te vergaren. Tegen Ehrenburg werd gezegd: ‘bewijs maar eens, dat je geen agent van Wrangel bent’ (p. 146). S. maakt nogal wat werk van de geschiedenis van de doodstraf. Vooral hier spreekt hij zijn afschuw jegens het revolutionaire Rusland uit. De Ulozjenije van tsaar Aleksej Michailovitsj kende 50 misdaden die met het schavot gehonoreerd werden, Peter de Grote al 200, maar tijdens Elisabeth II werd de doodstraf niet toegepast, tijdens Katharina de Grote zelden (Pugatsjov). Pas na het mislukte optreden van de Dekabristen werd de doodstraf en het terdoodbrengen weer een normaal verschijnsel in Rusland. S. geeft cijfers: van 1876 tot 1904 (‘de bloeitijd van het Terrorisme’) vonden er 486 terechtstellingen plaats, d.w.z. 17 per jaar (inclusief de criminelen). Tussen 1905 en 1908 2200 gevallen: 45 per maand. De Voorlopige Regering schafte de doodstraf af, maar voerde hem in juli 1917 weer in voor bepaalde misdrijven, zoals desertie en moord. Deze maatregel was niet bepaald populair en droeg daarom niet weinig tot de val van Kerenskij bij. Op 28 oktober 1917 werd de doodstraf weer afgeschaft, ondanks bezwaren van Lenin. Toch vielen er weldra slachtoffers: in januari 1918 werd admiraal Tsjsjastnyj terechtgesteld op last van het tribunaal, dat hem veroordeelde: ‘doodschieten’. De Tsjeka verkreeg het recht om mensen dood te schieten; van juni 1918 tot oktober 1919 vielen er 16.000 slachtoffers - meer dan 1.000 per maand (p. 433 ss.). Later (± 1932) tijdens het ‘rustige’ bewind van Kirov in Leningrad wachtten 265 mensen tegelijk op de voltrekking van deze straf. | |
[pagina 985]
| |
In tegenstelling tot S. ziet Roj Medvedev het simpeler bestaan van de Sovjet-Unie niet als de bron van alle kwaad. Zonder alle verantwoordelijkheid voor de terreur op Stalin af te willen schuiven, zegt Medvedev dat vooral de dood van Lenin de loop van de Revolutie in verkeerde banen heeft geleid: ‘het Stalinisme is in menig opzicht de ontkenning van het bolsjewisme’Ga naar voetnoot5. Deze mening wordt door Robert Conquest gedeeldGa naar voetnoot6. S. echter beschouwt de Archipel als een veroordeling van zijn socialistische vaderland, waarvan hij niets goeds verwacht. Voor S. is bolsjewisme en Stalinisme één pot nat. Hij verwerpt de Marxistisch-Leninistische ideologie; deze is ‘star’, ‘log’ en heeft niet geleid tot een onbegrensde groei van produktiviteit en weinig heel gelaten van 'n communistische ‘heilsverwachting’Ga naar voetnoot7. S. verwijt de machthebbers in de Sovjet-Unie dat zij op een cynische wijze met de ideologie hebben omgesprongen; de gruwelen van de Archipel bewijzen dit. Hij veronderstelt zelfs dat het merendeel van hen niet eens in het Marxisme geloofd heeft of gelooft8. Uit Augustus veertien komt een grote historische belangstelling voor het pre-revolutionaire Rusland te voorschijn. Men kan niet aan de indruk ontkomen dat S. 1914 verkiest boven zijn eigen tijd. Ik meen echter dat verheerlijking van het verleden de toch al zo moeilijke beeldvorming in de weg staat, zo niet onmogelijk maaktGa naar voetnoot9. De geschiedenis van het socialistische Rusland veroordeelt hij en daarmee verwerpt hij 1974. Hoewel men hier ongetwijfeld op af kan dingen, ben ik bang dat wij in vele opzichten S. gelijk moeten geven. |
|