Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 947]
| |||||||||
De multinationale ondernemingen
|
- | Het actief van deze ondernemingen heeft de laatste jaren de 100.000 miljoen dollar overschreden en hun totaal verkoopcijfer overtreft het bruto |
nationaal produkt van alle landen, alleen Rusland en de USA uitgezonderd. | |
- | De produktie van deze ondernemingen kent een jaarlijkse groei tussen de 10 en 100%, het dubbele van het bruto nationaal produkt op wereldvlak, en ze groeit 40 tot 100 maal vlugger dan de export op wereldvlak. |
- | Sommige auteurs hebben uitgerekend dat rond het jaar 2000 een handvol van deze ondernemingen (200 tot 300) meer dan de helft zal produceren van de goederen en diensten op wereldvlak. |
- | Hun invloed is vooral aanzienlijk in de technisch meest ontwikkelde industrieën en in de industrielanden: 80% van hun activiteit betreft voertuigen, chemische en elektronische produkten. |
In dit stadium van haar evolutie heeft de multinationale onderneming het klassieke geïnstitutionaliseerde evenwicht verbroken. De krachtlijnen van de economische macht lopen over de nationale grenzen heen: er is een revolutionaire breuk ontstaan met de gevestigde politieke en economische orde.
Kapitalisten versus Arbeidersinternationale
De eerste gevestigde instelling die de nieuwe schok moet verwerken, is het syndicalisme. De multinationale ondernemingen stemmen hun strategie af op de verschillen in salarisniveaus én de verschillen in syndicale machten in de wereld. Dit brengt in de arbeidersklasse een verdeeldheid teweeg tussen de nationale belangen en die van hun klasse. De multinationale onderneming heeft het ingedommelde wereldsyndicalisme verrast, dat in de enge bedding van het nationalisme zijn oorsprong vergeten was.
Geconfronteerd met de multinationale onderneming heeft het internationaal syndicalisme met drie problemen af te rekenen: de plaats zelf waar de belangrijke beslissingen getroffen worden, de verschillen in de collectieve overeenkomsten, en de mogelijkheid überhaupt van verweer tegen een zo flexibele instelling als deze onderneming nu eenmaal isGa naar voetnoot1.
Vanuit syndicaal standpunt is een van de belangrijkste elementen in hun verhouding tot de multinationale ondernemingen de precieze bepaling van de instantie die werkelijk de beslissingen treft. De dochterondernemingen beweren wat graag dat de beslissingen hogerop vallen, terwijl het hoofdkwartier van zijn kant verklaart dat de beslissingsmacht bij het lokale bedrijf ligt. Dit probleem is heel reëel, omdat er geen uniform model bestaat voor het beleid in de multinationale ondernemingen. Ook de verschillen in nationale wetgevingen brengen een verschil in internationaal beleid met zich mee, dat de syndicaten moeilijk kunnen achterhalen.
Wanneer men niet precies kan bepalen waar de beslissingen vallen, dan wordt het sluiten van collectieve overeenkomsten een uiterst obscure zaak. De ondernemingen nemen heel verschillende houdingen aan volgens de syndicale structuren van het land in kwestie. De Amerikaanse traditie tegenover de eigen syndicaten geeft hun heel wat speelruimte op dit gebied. Daarbij komt nog dat de hogere (dan de nationale) lonen door de multinationals uitbetaald, de vaste kaders doorbreken waarin de nationale syndicaten zich pleegden op te stellen.
In verschillende landen gevestigd, kunnen de ondernemingen van hun kant relatief gemakkelijk van plaats verwisselen, wat hun bewegingsvrijheid nog vergroot bij het sluiten van collectieve overeenkomsten. Ze kunnen dreigen met sluiting van de fabriek en met vertrek naar andere landen waar de arbeiders minder veeleisend zijn. Voor de Amerikaanse syndicaten is het ontstaan van ‘onvatbare ondernemingen’ een voortdurende zorg: het gaat om ondernemingen die zich gewoon over de grens in Mexico, in Formosa of Singapore vestigen, op zoek naar goedkopere werkkrachten en geringe belastingen.
Ook in geval van stakingen in een bepaald land weet de multinationale onderneming het produktieverlies op te vangen, door de produktie op te voeren in de ‘rustiger’ landen. De veelvuldige opslorping van verschillende nationale bedrijven door de multinationals brengt op haar beurt onzekerheid en verdeeldheid te weeg bij het bedreigde personeel van de vroegere firma. Hier proberen de syndicaten zich te laten gelden door nationale maatregelen te eisen en eerbied voor de werkvoorwaarden en -normen van voor de ‘opslorping’.
Omdat de meerderheid van de multinationale ondernemingen van oorsprong Noordamerikaans zijn, waren het vooral de arbeiders van dat land die als eersten het probleem gewaar werden. De positie van hun syndicaten is zeer klaar: de multinationale onderneming is een ‘mondiale bedreiging’ die zal uitlopen op de vervanging van de Nationale Staat door die onderneming als dé organisatievorm van het postindustriële tijdvak. De internationale ontwikkeling van de Noordamerikaanse ondernemingen heeft de positie van de arbeiders in eigen land en van de buitenlandse handel steeds meer aangetast: de werkgelegenheid in de U.S.A. hield geen gelijke tred met de bevolkingsaangroei en de markt, en ook de buitenlandse handel bleef achter bij de expansie van de internationale handel. Men heeft uitgerekend dat meer dan een miljoen werkgelegenheden verloren ging door vestigingen in het buitenland. De U.S.A. voeren werkgelegenheid uit.
‘Dit is het conflict tussen de economische grootmachten en de nationale belangen, dat in het verleden tot inwendige beroeringen en oorlog heeft geleid. Op de achtergrond van deze groeiende dreiging klinkt de bewering
van de multinationals, dat ze instrumenten van de vrede zijn, erg ironisch.... Terwijl vele landen reeds klagen over de erge gevolgen van de machtspositie der Amerikaanse multinationals, zouden de U.S.A. zelf wel eens, door hun toedoen, de economisch en politiek meest benadeelde natie kunnen zijn’Ga naar voetnoot2.
Toch is dit ongenoegen van de Amerikaanse werknemers over de activiteit van hun multinationals in het buitenland een zeer controversieel punt gebleven. In 1971 maakte een team van de Universiteit van Harvard een studie over een groep Noordamerikaanse ondernemingen, die 90% van de verkoop buiten Amerika voor hun rekening nemen. Drie conclusies kwamen er uit de bus:
1 | De rechtstreekse investeringen naar het buitenland maken deel uit van een strategie op wereldvlak om de produktie te vergroten. Vele industrieën hebben deze investeringen nodig om te overleven. |
2 | Deze investeringen hebben ook een gunstig effect op de economie van de U.S.A., doordat zowel de eigen uitvoer als de werkgelegenheid in eigen land toeneemt. |
3 | Deze investeringen brengen onvermijdelijk veranderingen met zich mee op de binnenlandse arbeidsmarktGa naar voetnoot3. |
Tegenover de beschuldiging van de syndicaten dat de werkgelegenheid in de U.S.A. verminderd is, stellen de auteurs dat ‘zij het aantal werkgelegenheden die zonder deze afvoer zouden verloren gegaan zijn, op 250.000 schatten. Een vroegere studie had al aangetoond dat nog eens ongeveer 250.000 werkgelegenheden van administratieve en technische aard juist te danken zijn aan de investeringen van de ondernemingen in het buitenland. Voegen wij er nog een 100.000 werkgelegenheden aan toe in de subsidiaire sector, dan blijkt dat ongeveer 600.000 werkgelegenheden in de USA door deze investeringspolitiek van de multinationals bestaan’.
Wij vinden allicht dat het Amerikaanse syndicalisme een te eng nationalistisch standpunt inneemt, dat het de positie verdedigt van de Amerikaanse arbeider die zich verzet tegen een gelijkschakeling van zijn loon met dat van anderen in de wereld. Dit hoge loonniveau kan slechts gehandhaafd blijven door een drastisch opvoeren van de produktiviteit, en de syndicalisten menen dat dit moeilijk haalbaar is wanneer de multinationale onderneming ook haar technische know-how naar het buitenland overbrengt. Van het ‘arbeiders aller landen verenigt u’ zijn we hier wel ver verwijderd!
Het spreekt van zelf dat de syndicale wereldstrijd andere perspectieven en
oriëntaties nodig heeft: iets als een nieuwe Arbeiders Internationale die het kan opnemen tegen die uiterst efficiënte kapitalistische Internationale, waarvan de multinationale ondernemingen de nieuwe spil zijn. De geschiedenis van de Socialistische Internationales was die van hun ontbinding door sterke nationalistische tendensen.
De Eerste Internationale (1864) ontstond onder de druk van de eerste grote concentraties van bedrijven in Europa en de U.S.A. (vermelden wij hier alleen Solvay, Credit Lyonnais en Standard Oil) en ging ten onder aan het ontketende nationalisme in het Europa na de Frans-Duitse oorlog van 1870. Rond de eeuwwende leidde de massieve industrialisatie tot de oprichting van de Tweede Internationale, die roemloos onderging in de nationalistische slachtpartij van de Eerste Wereldoorlog. De Derde Internationale van 1919 kon niet verhinderen dat Stalin opnieuw een nationaal en patriottisch karakter gaf aan de strijd tegen Duitsland.
Men heeft de indruk dat het syndicaal initiatief altijd achter was op de stuwkracht van de ondernemingen zelf. Na het ontstaan van de Naamloze Vennootschappen in de 19de eeuw, van de grote trusts in de twintigste eeuw en thans van de multinationale ondernemingen, ontstaat telkens ook een beweging voor een arbeidersinternationale om de rechten van de arbeiders te verdedigen. Telkens weer werden deze pogingen door nationalistische reflexen doorkruist. En de huidige uitdaging van de multinationals gaat precies tegen dit nationalisme in!
Enkele schuchtere pogingen tot internationale solidariteit waren er reeds. In de autoindustrie werden reeds contacten gelegd tussen de Britse syndicaten (Transport and General Workers' Union) en hun Amerikaanse tegenhangers (United Auto Workers), waarbij ook de Europese Syndicaten in Parijs aansloten om zich gezamenlijk te verzetten tegen elke poging van de industrie om te ontsnappen aan de gevolgen van een staking door naar een ander land te trekken. Eens hebben de arbeiders van FIAT in Italië een staking afgekondigd om de arbeiders van dezelfde onderneming in Argentinië te steunen.
Italiaanse, Franse, Duitse en Amerikaanse syndicaten werden het in 1960 eens over een gezamenlijk looneisenprogramma tegenover de Franse onderneming Saint Gobain. Een andere internationale tussenkomst dwong een Duitse onderneming de condities te aanvaarden van het Turkse arbeiderssyndicaat.
Deze vormen van samenwerking blijven echter sporadisch. Terecht merkt Tugendhat op:
‘De oude denkvormen sterven een taaie dood. Hoezeer ook verontrust door de groeiende invloed van de multinationale ondernemingen, blijven de syndicale leiders, als puntje bij paaltje komt, in nationale begrippen denken.
Ze schuwen de idee de formulering van een strategie toe te vertrouwen aan een internationale federatie. En de idee zich op te stellen tegen de macht van de multinationals door middel van een Internationaal Syndicaat (met een multinationale centrale raad en nationale afvaardigingen) komt momenteel nog helemaal niet op. Toch zullen de syndicaten de woorden ter harte moeten nemen die Benjamin Franklin tot John Hancock richtte, na de onafhankelijkheidsverklaring op 4 juli 1776, toen de verschillende rebellerende kolonies het moesten opnemen tegen de internationale grootmacht Groot-Brittannië: “Wij moeten ons allen samen tegen de beul verzetten, zo niet dan zal hij ons een voor een ophangen”’.
De nieuwe multinationale mens
In de multinationale onderneming is een nieuw mensentype gegroeid, waaraan ‘revolutionaire’ eisen gesteld worden, op het algemeen organisatorische vlak. PerlmutterGa naar voetnoot5 heeft erop gewezen dat het niet volstaat de multinationals te definiëren door middel van hun uitwendige karakteristieken (geografische spreiding, totale omvang...) maar dat ook gepeild moet worden naar de nieuwe vormen waarin de organisatoren denken en handelen. Voor de multinationale onderneming is de psychologische oriëntatie van de leiders van doorslaggevende betekenis.
Men kan daarin drie krachtlijnen onderscheiden. De etnocentrische bepaalt of de uitvoerende macht een zeker ‘patriotisme’ blijft huldigen en wezenlijk rekening houdt met de belangen van het land van herkomst. De polycentrische behelst een oriëntatie op de verschillende landen zelf waar de multinational gevestigd is. De geocentrische tenslotte heeft duidelijk geopteerd voor een mondiale aanpak op wereldvlak zonder zich door de nationale grenzen te laten hinderen. De multinationale onderneming zal pas echt multinationaal zijn voorzover haar leiders denken en handelen volgens dit laatste perspectief.
Al bestaat er in onze tijd een doorbraak naar een multinationale mentaliteit, toch blijven heel wat krachten ze nog tegenwerken. Perlmutter somt de voornaamste op: het economisch en politiek nationalisme, het wantrouwen van de multinationals tegenover de politici, het ontbreken van een internationaal monetair systeem, problemen van linguïstische en culturele aard, de afwezigheid van een wereldwijde ervaring in de bestuursorganen zelf. Factoren die de multinationale mentaliteit bevorderen, zijn o.m.: de groei-
ende kennis en beschikbaarheid van de techniek en de bestuursorganisatie, de groeiende wereldhandel en wereldvraag naar dezelfde produkten, de mondiale concurrentie tussen de grote ondernemingen onderling, de politieke en economische integraties, de noodzaak van een beter grondstoffengebruik, de groeiende bewustwording van eerbied voor elke mens ongeacht zijn nationaliteit, de stijgende kosten van polycentrische ondernemingen, de noodzaak van een internationaal informatiesysteem, de vermindering van de risico's door een planetair systeem van produktie en distributie.
De huidige situatie is er bijgevolg een van sterke spanning tussen tegengestelde krachten. Maar het feit blijft dat het gewicht van de multinationale onderneming de balans doet doorslaan in de zin van een mentaliteitsverandering, haar noodzakelijk maakt en dwingend eist.
Ze is er zich trouwens van bewust en stelt richtlijnen op die deze verandering in haar bestuursorganen moeten stimuleren. Het cruciale punt blijkt te zijn: hoe in het reine te komen met de culturele en nationale verscheidenheid? Er wordt een complexe en suggestieve techniek ontwikkeld, het SRC (Self Reference Criterium), die hierin bestaat dat men zich bewust wordt van zijn onbewuste referenties naar de eigen waardenschaal, ook in de internationale relaties met andere mensen. Men verlangt niet alleen dat men de technische dimensies van de onderneming analyseert (financiën, marketing, produktie...) maar dat men tevens een open oog heeft voor de psychologische en culturele problemen die daarmee verbonden zijn. Om het even welk technisch probleem behoort ook tot een cultureel geheel dat geanalyseerd dient te worden.
In de praktijk zal de multinationale onderneming deze psychologische techniek gebruiken om drie belangrijke problemen op te lossen: de aanpassing van haar produkten aan de nationale smaak, de lokale organisatie van het bedrijf (juridische onderhandelingen, keuze van directeuren, enz.), de individuele aanpassing aan de verschillen in mentaliteit van de lokale werknemers.
Veelvuldig zijn dan ook de studies die de noodzaak onderstrepen eerst de nationale verscheidenheid te leren kennen alvorens men de technische directieven gaat toepassen. Zo heeft een man als DavisGa naar voetnoot6 een nuttige analyse gepubliceerd ten behoeve van de directies van multinationale ondernemingen in de U.S.A., waarin hij hun wijst op de verschillende opvattingen die in Latijns-Amerika gelden omtrent het individu, de groep, de organisatie en de gemeenschap. Kuin, een directeur van Unilever, heeft zelfs kunnen beweren dat macht van de multinationale ondernemingen minder berust op de perfectie van hun methodes dan op de ontwikkeling van hun respectGa naar voetnoot4
voor andere nationaliteiten en culturen, welk respect door een intensieve ‘acculturatie van de onderneming’ gerealiseerd kan worden.
De directeuren van IBM proberen hun toekomstige executieve hulpkrachten op te leiden volgens een programma dat vóór alles hun ‘internationale mentaliteit’ moet verzekeren. De voortdurende wisseling van het personeel, van nationale naar internationale posten en omgekeerd, moet deze mensen bewust maken van het internationaal karakter van de onderneming en van de noodzakelijke nieuwe mentaliteit. De dominante van hun reacties, overwegend nationaal of internationaal getint, is beslissend voor hun verdere loopbaanGa naar voetnoot7.
De nieuwe technologische revolutie
In de wereld van de wetenschap heeft de multinationale onderneming een versnelde ontwikkeling op gang gebracht, die als een nieuwe technologische revolutie beschouwd kan worden, en wel op twee gebieden: op het gebied van de technologische kennis die over de hele wereld verspreid raakt, en op het gebied van een nieuw type bestuurstechnieken, die een universele waarde bezitten.
Techniek en multinational zijn van elkaar afhankelijk. Een groot deel van het huidige technologisch onderzoek gebeurt in deze ondernemingen. Meer dan 40% van het technologisch onderzoek in de landen van de OESO is geconcentreerd in acht multinationale ondernemingen die op internationaal niveau werken.
‘Naarmate het algemeen cultureel niveau steeg en de macht van de wetenschap nog toenam, zijn de multinationale ondernemingen er zich van bewust geworden dat hun belangrijkste “grondstof” de georganiseerde wetenschappelijke kennis is en de “brains”, in zekere zin veel belangrijker dan de kosten en de beschikbaarheid van de klassieke produktiemiddelen. In de U.S.A. heeft dit geleid tot de ongemene bloei van de bedrijfsvoering en de gelijklopende ontwikkeling van Scholen voor het Ondernemingsbeleid’.
De technologische overdracht geschiedt langs vele kanalen. De na de verkoop gewaarborgde service van vele industriële produkten, de produktielicenties in andere landen, de individuele mobiliteit en de contacten tussen technisch personeel en directies van de ondernemingen zijn de voornaamste.
‘De ervaring in de landen van de OESO suggereert dat de multinationale onderneming de belangrijkste factor geworden is van de internationale overdracht van de technologie. Europa zou bijgevolg Europese multinatio-
nale ondernemingen moeten oprichten om de Europese technologie te verspreiden’Ga naar voetnoot8.
In de ontwikkelingslanden vertoonde de overheveling van de technologie uiteraard een ander karakter. Ze had vaker nadelige gevolgen, omdat ze gewoon irrelevant was voor hun werkelijke behoeften. Toch zijn er heel wat technologische prestaties die ook voor de ontwikkeling van deze landen uiterst belangrijk zijn en die zich in de handen van de multinationale ondernemingen bevinden: farmaceutica, communicatiemedia en landbouwmachines. In deze landen zijn structuurwijzingen nodig om de technologische vooruitgang aan te trekken op straffe van een permanente achterstand.
Het Taylorisme heeft op een verwijderde maar zeer efficiënte manier de multinationale ondernemingen geholpen. Alleen de enorme vloed van nieuwe kennis omtrent het ondernemingsbeheer heeft ondernemingsgrootmachten zoals de multinationale ondernemingen mogelijk gemaakt. Hun omvang, risico's en macht konden zich slechts staande houden dankzij de bestuurswetenschap die zij aan hun leden hebben meegedeeld.
Om die reden ook is de multinationale onderneming vandaag de dag de voornaamste afnemer en inrichter van de bedrijfswetenschap. Van Fayol tot Peter Drucker valt de nadruk op de mogelijkheid deze wetenschap als autonoom te bedrijven en ze aan anderen door te geven. Sinds enkele jaren hechten ook de specialisten van de economische ontwikkeling een zeer groot belang aan de beschikbaarheid van technisch gevormde specialisten in het ondernemingsbeleid. Alle landen volgen deze trend. En ook in de politieke middens maakt men gebruik van een techniek die heel weinig uiteenloopt en dezelfde principes hanteert om het even of het om een Russische of Amerikaanse onderneming gaat.
De nieuwe economische revolutie
De multinationale ondernemingen hebben zich, door hun talrijke opleidingscursussen, ontwikkeld tot een soort universiteit voor hun eigen personeel. Er is er geen die niet haar eigen opleidings- of vervolmakingscentra heeft. Op het internationaal vlak wordt de multinationale onderneming de voornaamste middelaar van deze nieuwe wetenschap. Tugendhat drukt het zo uit: ‘Deze opleidingscentra spelen zowel in Europa als in de U.S.A. een belangrijke rol in de vorming van de ideeën en de aspiraties van de jonge ondernemers... Zij creëren een internationaal erkende competentie en tegelijkertijd een versnelde ontwikkeling naar de aanvaarding van normen
en methoden voor alle geïndustrialiseerde landen. Deze ontwikkeling tekent zich steeds duidelijker af’.
De multinationale ondernemingen hebben de gevestigde internationale economische structuren terdege geschokt. Drie ontwikkelingen schijnen zich duidelijk af te tekenen: het verschijnen van ondernemingen die groter en machtiger zijn dan vele staten; de vorming van een mondiale internationale handel; en de weerslag daarvan op de financiële en monetaire stelsels in de wereld.
De internationale handelstransacties worden in steeds ruimere mate zaak van de multinationale ondernemingen. De Amerikaanse ondernemingen in Europa produceren jaarlijks voor een waarde van 65.000 miljoen dollar, terwijl de U.S.A. als staat slechts voor 12.000 miljoen dollar naar Europa exporteert. Op hetzelfde ogenblik produceren de Europese ondernemingen in de U.S.A. voor ongeveer 60.000 miljoen dollar, terwijl de Europese staten slechts voor 10.000 miljoen dollar naar de U.S.A. uitvoeren. Het zijn niet langer de soevereine staten die de internationale handel domineren, maar de multinationale ondernemingen met hun vele vertakkingen.
Een paar voorbeelden slechts: De British Petroleum exploiteert 10.000 tankstations in het oosten van de U.S.A.. Dezelfde onderneming bezit 25% van de aandelen van de Standard Oil in Ohio, waardoor deze laatste als filiaal van de eerste verschijnt. Verschillende Duitse ondernemingen hebben nevenbedrijven in Virginia. Andere bezitten tankstations in Hongarije. Belangrijke Japanse ondernemingen, Honda, Matsushita, etc., vormen meer dan twintig joint ventures met Europese ondernemingen.
De macht van deze ondernemingen neemt nog voortdurend toe. Tegen 1980 verwacht men een ondernemingssysteem, dat, aan geen grenzen gebonden, een produktiecijfer haalt van meer dan 100.000 miljoen dollar en ongeveer een miljoen personeelsleden in dienst heeft. Sommige van deze ondernemingen zullen ook met de regeringen van socialistische landen joint ventures tot stand brengen. Ze zullen hun hoofdkwartieren vestigen in speciaal geselecteerde steden, die tegelijk een volkomen vrij financieel verkeer en een internationaal onderwijssysteem herbergen. Zo sterk is de druk van deze ondernemingen dat het niet ongerijmd leek te vragen: Welke ‘instelling’ heeft de beste kans om nog in het jaar 2000 te bestaan, General Motors of Frankrijk? Velen tippen op General Motors.
Sommigen suggereerden zelfs dat deze ondernemingen ergens in een neutraal land geregistreerd zouden moeten worden. Zonder verpinken verklaarde Arnold Toynbee: ‘Mijn voorkeur gaat naar een eiland, een van die eilanden die na de dekolonisatie onafhankelijk zijn geworden en niet weten wat met hun onafhankelijkheid aan te vangen. Men zou ze ertoe kunnen overhalen een soort Vaticaanstad te worden, waar de zetel van de multinationale
ondernemingen zou gevestigd zijn. Dan zouden de directies van de ondernemingen hun beslissingen kunnen nemen zonder enige inmenging van de lokale regeringen en gelijk waar ter wereld opgewassen zijn tegen vele politieke leiders’.
Onder invloed van de multinationale ondernemingen dreigt de wereld één grote supermarkt te worden. Na de tweede wereldoorlog heeft de strekking naar uniformiteit steeds meer veld gewonnen, ten nadele van de nationale verscheidenheid in de consumptie- en handelsgewoonten. Een dicht en duurzaam net van consumptieprodukten omspant de hele wereld. En daarvan zijn produktie en publiciteit van de multinationale ondernemingen de stuwende kracht. En zelfs de nationale produkten die het overleven, proberen zich te vermommen onder de verpakking en de presentatie van de wereldmerken. Deze wereldwijde consumptie is de meest vervlakkende kracht van de nationale gevoeligheden en verschillen.
Een paar voorbeelden ter illustratie. Toen Coca-Cola besloot 30% van zijn winst aan publiciteit te besteden, drong de onderneming door in alle bars en koelkasten van de wereld. Coca-cola is dermate alomtegenwoordig dat men vandaag kan gewagen van een echte ‘Cocakolonisatie’! De beslissing van Henry Ford om een nieuw model auto te produceren - een eenvoudig, sterk en goedkoop massaprodukt - heeft in de hele wereld een invloed gehad, die veel duurzamer is dan hij zelf kon voorzien: zijn T-model bracht de wereld aan het rollen. En de auto is sindsdien een belangrijke factor gebleven van de gelijkschakeling van de menselijke leefgewoonten. Unilever, een van de grootsten, heeft de huishoudelijke werkgewoonten meer veranderd dan alles wat daarvoor gebeurd was sinds de zeep werd uitgevonden. En de kleine (Japanse) transistorradio heeft de mensen nader bij elkaar gebracht en meer gedaan voor de herder en de eenzaat dan de oude uitvinding van het schrift.
Zorgvuldig bestudeerde en uitgekiende beslissingen aan de top veranderen grondig het aanschijn van onze planeet en homogeneïseren de hele verbruikerswereld. En deze ingrijpende invloed bepaalt nu reeds onze toekomst: in dat nieuwe keurslijf steekt ook een nieuwe filosofie van het leven. En dit maakt ons probleem zo dramatisch, want deze filosofie is volkomen stuurloos: ik bedoel haar enige oriëntatie is de zorg om nieuwe produkten op de markt te brengen en alsmaar nieuwe markten te vinden, zonder enige referenties naar de waarden die in een lang en geleidelijk proces in de menselijke samenleving bevestigd geraakt zijn. Het is niet gemakkelijk te voorspellen waarheen deze filosofie ons leidt: maar dat ze nu reeds een ingrijpende verandering teweeg brengt, valt niet te loochenen.
De multinationale ondernemingen hebben bovendien de financiële structuren van onze wereld grondig gewijzigd, zo niet ontredderd. Zij hebben
zich ontpopt als belangrijke agenten van een beleggingspolitiek binnen de hele westerse wereld, die ver daarbuiten zijn invloed laat gelden. Er is een markt van eurodollars en eurochecks ontstaan, waarvan de omvang nagenoeg even groot is als het monetair aanbod van de grootste nationale economieën van Europa. Deze markt heeft zich ontzaglijk uitgebreid sinds het jaar 1959, toen de omvang ervan voor de eerste keer systematisch werd onderzocht en geschat werd op iets meer dan een miljard dollar. Op het einde van 1967 was het al 17,5 miljard dollar geworden en op het einde van 1968 33 miljard. In 1969 was de groei nog sterker en begin 1970 was reeds het getal 53 miljard dollar bereikt, waarvan ongeveer 45 miljard eurodollar in de strikte zin van het woord, en de rest andere munten zoals euromarken en Zwitserse eurofranken.
Om verschillende redenen nemen de multinationale ondernemingen hun toevlucht tot de eurodollarmarkt. Ze vinden er fondsen voor grootscheepse investeringen of speculatieve operaties. Ze gebruiken ze als credietfondsen voor de export, om de periode te overbruggen tussen het verzenden van de handelswaar en de ontvangst van de betalingen. Door zijn flexibiliteit, zijn vlotheid en zijn omvang is de eurodollarmarkt het ideale instrument van de multinationale ondernemingen.
Deze speciale kapitaalmarkt maakt van de voornaamste gebruikers ervan, de multinationale ondernemingen, uiterst gevaarlijke ‘omwentelaars’ van de monetaire stabiliteit. De centrale banken, die voor de monetaire politiek én de waarde van de nationale munt moeten instaan, bekijken dit hele bedrijf met argwaan. Enorme geldsommen die in de handen van deze ondernemingen vlug van het ene land naar het andere overgeheveld worden, beïnvloeden de waarde van sommige nationale valuta. Een voorbeeld slechts: in mei 1971 overspoelden de Amerikaanse ondernemingen in Europa de Westduitse markt met Europese deposita, zodat de regering zich gedwongen zag de mark te laten vlotten en door het feit zelf te reëvalueren.
De eurodollarmarkt deed eveneens de eurocheckmarkt ontstaan. Een eurocheck is een internationaale uitgifte, door internationale banken uitgeschreven en aangekocht met fondsen die niet onderworpen zijn aan wisselcontrole. ‘Men kan moeilijk enthousiast zijn over de kopers van eurochecks. Dit soort mensen maakt zich geen zorgen over algemene perspectieven als de eenheid van de wereldeconomie of een betere bezitsverdeling binnen de multinationale ondernemingen onder de personen van de verscheiden landen waar ze gevestigd zijn.
De banken van Londen, Frankfurt, Parijs en andere financiële centra zijn ongemeen “realistisch” en geen greintje romantisch. Maar het blijft een feit dat de kopers van eurochecks, de banken die ze verkopen en de ondernemingen die ze uitgeven, erin geslaagd zijn de meest vrije en meest inter-
nationale kapitaalmarkt te creëren die ooit heeft bestaan. Samen met de eurodollarmarkt vormt deze markt een dynamischer model van economische internationale samenwerking dan de meeste initiatieven van de nationale regeringen. Ze vormt tevens de mogelijke grondslag voor een toekomstig bezitssysteem waarin het bezit van de multinationale ondernemingen zelf multinationaal zou zijn’Ga naar voetnoot9.
De nieuwe politieke revolutie
De multinationale onderneming brengt de hele internationale politiek in de war. Het is de meest efficiënte internationaliserende instantie van onze tijd. Daarnaast slaat de UNO maar een pover figuur in haar pogingen om een internationale orde te realiseren. De multinationale onderneming wist de grenzen uit op de meest afdoende manier: door een handel zonder grenzen van kapitalen, ideeën en produkten. Dit brengt sommigen ertoe deze onderneming te beschouwen als de zuurdesem van de Internationale Staat. Al lijkt deze conclusie ons wat ver gezocht, toch zijn er een aantal andere aspecten die in die richting kunnen wijzen.
Het moge volstaan hier nog eens een reeds vaak geciteerde uitspraak te herhalen, waarin een vertegenwoordiger van Nestlé uitdrukking gaf aan het nieuwe type van loyaliteit, en van nationaal gevoel, dat in de multinationale ondernemingen is gegroeid:
‘Men kan ons niet beschouwen als louter Zwitsers of louter multinationalen, d.w.z. als behorend tot de wereld in het algemeen, mocht er al zo iets bestaan. Waarschijnlijk zijn we een soort tussenwezens, een ras apart. Met één woord wij bezitten het (staats-)burgerschap van Nestlé’.
Deze nieuwe, suprapolitieke mentaliteit is in de ondernemingen van de U.S.A. ontstaan: zij waren de eersten die veel verder keken dan de nationale grenzen. De vraag naar Amerikaanse produkten en de universele invloed van de dollar hebben dit proces versneld en tenslotte deze nieuwe mentaliteit noodzakelijk gemaakt. Ondanks het ontstaan van de Europese Gemeenschappelijke Markt hebben de Europese ondernemingen hun nationalisme niet opgegeven, terwijl hun Amerikaanse collega's al lang gewoon waren te denken in termen van de ‘Europese verbruiker’ en de ‘Europese markt’.
Door hun vernieuwend en agressief karakter leiden deze mentaliteit en houding tot velerlei conflicten met de nationale regeringen. De wortel van deze conflicten is volgens Tugendhat de macht van de multinationale ondernemingen om zelf te markt te bepalen, de totale vrijheid om te investeren waar ze maar willen, en het gemak waarmee ze grote kapitalen naar andere
landen kunnen overbrengen of in andere munten kunnen omzetten. Er kan vaak tegenstrijdigheid bestaan tussen de ex- en importpolitiek van een multinationale onderneming en haar filialen, en de politiek van de regeringen in wier land de onderneming gevestigd is. De voorkeur van de onderneming om in een bepaald land en niet in een ander land te investeren, kan het ontwikkelingsprogramma van vele regeringen grondig wijzigen, terwijl de omvang van de financiële operaties de monetaire politiek van de betroffen landen in gevaar kan brengen of wezenlijk veranderen.
Vanuit een verhevener theoretisch standpunt ziet TannenbaumGa naar voetnoot10 in deze conflicten het teken en de belofte van een nieuwe wereldorde. Andere internationale organisaties, zoals de UNO, zijn mislukt beweert hij, omdat zij volledig steunen op de soevereine staten die intrinsiek onbestendig en geneigd tot oorlogvoeren, onbekwaam zijn om de problemen van de industriële samenleving op te lossen. De noodzakelijke internationalisatie kan slechts komen van de kant van instellingen die de nationale grenzen overschrijden: instellingen als de multinationale ondernemingen die hij ‘cosmocorporaties’ noemt en die ‘natuurlijke’ lichamen zijn die aan natuurlijke behoeften beantwoorden en belangrijker functies ontwikkelen dan wat door de soevereine staten als oplossing wordt voorgestaan. Volgens deze auteur bestaan er op dit ogenblik twee systemen van soevereiniteit: de Staat en de Cosmocorporatie. De staat verliest veld en is in de verdediging gedrongen, de cosmocorporatie wint in aantal en belang door de consequente logica van het industrialisatieproces: en als dit verder doorgaat zal dit nieuw soort instelling de spil zijn van het toekomstig wereldbedrijf.
Bewust van haar macht en van de internationale implicaties van haar activiteit heeft de multinationale onderneming een stelsel van relaties met de soevereine staten op de been gebracht dat erg veel lijkt op het corps diplomatique van een grote staat. Wat deze diplomatieke activiteit beoogt, kan in enkele punten worden samengevat:
1. | Bij de beslissingsorganen van de onderscheiden regeringen een gunstig image opbouwen en in stand houden van de onderneming, zodat deze een zekere legitimatie verkrijgt. |
2. | Invloed uitoefenen op die regeringsorganen welke de economische politiek bepalen, zodat deze gunstig uitvalt voor de onderneming. |
3. | Invloed uitoefenen op de eigenlijke politieke beslissingen en de concrete realisaties ervan, zodat de onderneming met succes kan werken niet alleen in het moederland en waar ze elders reeds gevestigd is, maar ook in andere landen. |
4. | De nodige informatie verkrijgen en doorspelen, om op de hoogte te zijn van de internationale verwikkelingen en van wat de internationale ondernemingen daarbinnen kunnen doenGa naar voetnoot11. |
De wijze waarop dit diplomatenkorps van de multinationale ondernemingen zich organiseert, is zeer verscheiden. Op het laagste niveau beschikt de onderneming over een frontlijn van mensen die zich met internationale relaties bezighouden, om de nodige informatie in te winnen en te onderhandelen met machten ‘buiten de onderneming’. Achter deze lijn opereert een ‘staf’ die de niet-economische informatie onderzoekt, de afgevaardigden voor de internationale contacten selecteert en zich als hoofddoel stelt interpersoonlijke relaties tot stand te brengen met de verantwoordelijken van de economische politiek van de onderscheiden regeringen.
Een bijzondere organisatievorm heet Big Sister: één multinationale onderneming maakt gebruik van de diplomatieke diensten van een andere, om de informatie te verkrijgen die ze zelf nodig heeft en zo een preciezer beeld te krijgen van wat haar te wachten staat. Dit is trouwens, op het niveau van de onderneming, slechts een andere versie van de bijstandsverdragen en de ‘satellieten-politiek’ van vele bestaande regeringen.
Vele multinationale ondernemingen doen een beroep op bemiddelende instellingen - raadgevende instituten -, die voor hen een ontwikkelingspolitiek uitwerken. Daartoe behoren de internationale juridische adviesbureaus, waarvan de voornaamste rol van strikt legale aard is maar die tevens de politieke aspecten van de buitenlandse investeringen onderzoeken en vaak als tussenpersonen optreden tussen de hoofdzetel van de multinationale onderneming en haar dochterbedrijven.
Voor de Noordamerikaanse ondernemingen zijn ook de banken nuttige tussenpersonen geweest door hun vertrouwdheid met het investeringsklimaat van een bepaald land en hun verbinding met andere financiële instellingen in diverse landen. Belangrijk was tevens de hulp van Public Relationsbureaus, USA-ambassades en Kamers van koophandel.
Op grond van al deze gegevens heeft men de onderhandelingstactiek van de multinationale ondernemingen kunnen bestuderen. Men kent tot in het detail het verloop van de onderhandelingen, de verschillende niveaus waarop deze zich afspelen en de uitgestippelde schema's. De taktiek evolueert van een aanvankelijke ‘exploratie’ naar een intensificatie van de persoonlijke relaties. Op het cruciale moment moet de multinationale onderneming klaar staan om behendig te ‘marchanderen’, met de nodige diplomatie en geheimhouding. De onderhandelaars worden aangemaand zich in de huid
van hun tegenspeler te steken, wat een grondige kennis veronderstelt van de sociale, culturele, economische en politieke trekken van het gastland. Tegelijk echter zullen de particuliere objectieven van de onderneming hun klaar voor de geest moeten staan.
Heel deze activiteit werd zodanig gerationaliseerd dat de politieke relaties van de onderneming nu reeds gelden als dé maatstaf van het succes. Dit veronderstelt een klaar inzicht in de objectieven en het ontwerp van bruikbare maaregelen. Daar is voorlopig nog een zeker subjectivisme mee gemoeid. Maar het feit dat men bewust deze invloedssfeer probeert onder controle te krijgen, laat er geen twijfel over bestaan dat het diplomatenkorps van de multinationale ondernemingen een van de meest efficiënte aan het worden is.
Omdat de multinationale ondernemingen in hun expansiepolitiek heel wat weerstand ondervonden van de kant van de soevereine staat, zijn ze overgegaan tot een politiek van aanpassing en subtiele diplomatie, waardoor ze nog gevaarlijker tegenstrevers geworden zijn.
Het feit dat de multinationale ondernemingen vaak het nationaal gevoelen van de ontwikkelingslanden hebben gekwetst, werd grondig onderzocht. Het verwijt dat ze te horen kregen, was dat ze er minder investeerden dan de winst die ze er uit haalden. Dit was een rem op de investeringen van de burgers van het land, die trouwens geen enkele controle hadden op de activiteit van de onderneming. Er is dus een institutionele aanpassing geboden: de multinationale onderneming begint te begrijpen dat haar traditionele investeerdersrol uitgespeeld raakt, maar dat zij nog een grote toekomst heeft als dienstverlener. Daarvoor moet het concept zelf van de investering worden herzien: primair zou niet langer de investering van kapitalen zijn, maar van minder ‘grijpbare’ dingen als de nieuwe technologische, directieve en institutionele diensten. De directie van een filiaalonderneming zou niet langer beoordeeld worden in functie van de eigendom van de geïnvesteerde kapitalen, die winst moeten opleveren, maar van de winst die voortvloeit uit technische en directieve diensten die de onderneming daar ontwikkelt. Wil dit nieuwe actieprogramma slagen, dan dienen twee voorwaarden vervuld te worden:
1. | De buitenlandse ondernemingen moeten bevrijd worden van de dwang zelf de voornaamste kapitalen in de ontwikkelingslanden te investeren. Daarvoor zouden internationale hulp- en investeringsfondsen moeten instaan, wellicht onder de vorm van trilaterale overeenkomsten tussen de ontvangende staat, de multinationale onderneming en het internationaal financieringsorganisme. |
2. | Nadat de multinationale onderneming zich eenmaal institutioneel aan deze regeling zou hebben onderworpen, moeten de nationale regeringen |
zich ertoe verbinden de belangen van dit nieuw soort multinationale onderneming te beschermen. |
Zolang de soevereine staten als een belemmering voor de multinationale ondernemingen blijven gelden, is er geen ander alternatief mogelijk. Dat de multinationale ondernemingen dit reeds hebben begrepen, is een bewijs te meer van hun subtiele politiek. In Latijns-Amerika bv. voorziet het Andespact een wijziging in de eigendomspolitiek van de multinationale ondernemingen: het feit dat deze ondernemingen met grote spoed hun eigendomsstatuut willen veranderen, bewijst hoe subtiel en hardnekkig tegelijk hun wil tot overleven is.
Naar een wereldorde en -gezag?
De wereld van de onderneming is uitermate praktisch ingesteld. De stemmen die opgaan ten voordele van een revolutionair wereldgezag als evenwaardige partner van de multinationale ondernemingen, worden door deze ondernemingen zelf beschouwd als eenzame kreten uit de theoretische hoek. In het algemeen drukken zij zich behoedzamer uit en stellen ‘realistische’ maatregelen voor die het midden houden tussen beide uitersten, al blijven ze steeds hameren op onderhandelingen tussen de regeringen en de multinationale ondernemingen. Wie daarbij tenslotte aan het kortste eind zal trekken, is makkelijk te voorzien.
Op het einde van zijn boek bekent Tugendhat hoe complex het fenomeen blijft en hoe ongewis de toekomst. Wel stelt hij enkele praktische maatregelen voor om de betrekkingen tussen de staten en de ondernemingen te verbeteren: beide moeten zij elkaars invloedssfeer eerbiedigen en nauwe diplomatieke contacten met elkaar onderhouden, in afwachting dat ze ooit een gedrags-codex kunnen uitwerken die hun onderlinge relaties definitief regelt.
‘De positie van de ondernemingen’, concludeert hij, ‘heeft wel enige analogie met die van de Katholieke Kerk in het verleden. Koningen en keizers voelden vaak hun macht aangetast door het internationaal karakter van de kerkelijke organisatie, haar invloed op de nationale politiek en haar reusachtige bezittingen in gebouwen en landeigendom. Dit leidde tot spanningen die op twee verschillende manieren werden opgelost. Sommige landen braken met Rome en stichtten hun eigen onafhankelijke kerken. Andere bedisselden een concordaat met de Paus, waarin de respectievelijke invloedssferen werden afgebakend en waardoor beide partijen harmonisch konden samenwerken. Geen enkel ontwikkeld industrieland kan zich op dit ogenblik losmaken van de internationale of multinationale ondernemingen en wie het mocht proberen, zou de vele voordelen verliezen die deze onder-
nemingen kunnen bieden. De multinationale industrie is nu eenmaal een economische en politieke realiteit van de huidige wereld. Willen de afzonderlijke landen de voordelen ervan blijven genieten en tevens de produktiekosten blijven drukken, dan moeten zij erop voorbereid zijn met deze ondernemingen samen te werken en een nieuw industrieel concordaat tot stand brengen tussen hen en de multinationale ondernemingen’Ga naar voetnoot12.
Anderen hebben voorgesteld, zoals we reeds zagen, de multinationale ondernemingen te ‘de-nationaliseren’, ze los te maken van hun land van oorsprong om er ‘wereldburgers’ van te maken. In dat geval moeten er een internationale Wetgeving en een Verdrag uitgedokterd worden door een internationale instantie, die antimonopolie-wetten en waarborgen tegen willekeurige onteigeningen zal moeten voorzien. Dit verdrag zou ook de macht van de soevereine staten op de multinationale ondernemingen beperken. Het zou tevens een multinationaal bezit van de activa van deze ondernemingen impliceren.
‘Wat ik hier voorstel’, zegt G.W. Ball, ‘heeft onvermijdelijk politieke implicaties. De bevrijding van de handel van de nationale interferenties door nieuwe middelen van institutionele aard, zal onvermijdelijk de mensheid ertoe brengen de kloof te vernauwen tussen de archaïsche politieke structuren op wereldvlak en een ruimere visie, die over de grenzen heen de belofte van een wereldeconomie ten volle wil waarmaken’Ga naar voetnoot13.
- voetnoot*
- Dit artikel verscheen ook in Razón y Fe, februari 1974, pp. 119-138.
- voetnoot1
- Uitvoerig behandeld in David Lea, Multinational Companies and Trade Union interests, in The Multinational Enterprise, J.H. Dunning, Praeger, New York, 1971.
- voetnoot2
- Gus Tyler, Multinationals: a Global Menace, in AFL - CIO American Federationist, juli 1972.
- voetnoot3
- R.B. Stobaugh, How investment abroad creates jobs at home, in Harvard Business Review, sept. - okt. 1972.
- voetnoot5
- Howard V. Perlmutter, The tortuous evolution of the Multinational Corporation, in World Business, Courtney C. Brown, MacMillan, New York, 1970.
- voetnoot6
- Stanley M. Davis, US vs. Latin America: Business and Culture, in Harvard Business Review, nov. - dec., 1969.
- voetnoot4
- C. Tugendhat, Las empresas multinacionales, Alianza, Madrid, 1971, pp. 245.
- voetnoot7
- Russell E. Cogan, Management Development for national overseas, in Personnel, maart - april, 1973.
- voetnoot8
- Cfr. K. Pawitt, The multinational enterprise and the transfer of technology, in The Multinational Enterprise, Praeger, New York, 1971.
- voetnoot9
- C. Tugendhat, op. cit., p. 199 ss..
- voetnoot10
- F. Tannenbaum, The Survival of the Fittest, in World Business, McMillan, New York, 1970; cfr ibid. J. Fayerweather, 19th Century Ideology and 20th Century Reality.
- voetnoot11
- Cfr. Ashok Kapoor en J.J. Bodewy, International Business - Government Relations, AMA, New York, 1973; Peter P. Gabriel, MNCs in the Third World: is conflict inavoidable?, in Harvard Business Review, juli-aug. 1972.
- voetnoot12
- C. Tugendhat, op. cit., p. 280.
- voetnoot13
- George W. Ball, Cosmocorp: The Importance of Being Stateless, in World Business, MacMillan, New York, 1970.