De Arabische aanwezigheid veroorzaakte opwinding en zo raakte het directe debat over een Europese energiepolitiek in zekere zin op de achtergrond. Franse delegatiekringen verklaarden dat president Pompidou het plan-Kissinger voor een ‘energie-actiegroep’ van Europa, Amerika en Japan finaal zou afwijzen. De Franse president betoogde in dit verband enkele uren later dat nadat Europa zich wat onafhankelijker had gemaakt van de Verenigde Staten, het niet het gevaar moest lopen die onafhankelijkheid weer te verliezen.
Het denkbeeld van de Bondsrepubliek voor een gezamenlijke energiepolitiek ging daar lijnrecht tegen in. Bondskanselier Willy Brandt stelde een samenwerking met de Verenigde Staten voor om zo de Europese energie-problemen binnen de perken te houden. Brandt toonde zich voorstander van een samenwerking met zowel de olieproducerende als de olieverbruikende landen. In Nederlandse kringen werden de denkbeelden van Brandt met instemming begroet. De bondskanselier stelde voor, begin 1974 een werkgroep te vormen van hoge nationale ambtenaren en deskundigen, die onder leiding van de Europese commissie een programma moesten ontwerpen om de energieproblemen het hoofd te bieden.
Volgens een op 14 december in Kopenhagen gepubliceerd document over de ‘Europese identiteit’ zouden de negen EEG-landen streven naar een ‘gelijkwaardige en vriendschappelijke’ verhouding met de Verenigde Staten, samenwerking met de Sovjet-Unie en steeds nauwere banden met de Volksrepubliek China. In dit document, dat als openingsverklaring van de topconferentie werd gepubliceerd, wordt de ‘Europese identiteit’ gedefinieerd als een identiteit die onafhankelijk is van de supermogendheden en die gekoppeld is aan de bereidheid tot het smeden van nieuwe banden met alle landen ter wereld.
De vaagheid van de circa tweeduizend woorden tellende verklaring kwam het beste tot uiting in de passage over de verdediging van Europa. De negen ledenstaten van de EEG constateerden namelijk andermaal dat er ‘in de huidige omstandigheden geen alternatief bestaat voor de veiligheid dan die welke wordt gewaarborgd door de nucleaire garantie van de Verenigde Staten en de aanwezigheid van Noordamerikaanse strijdkrachten in Europa’. De EEG-landen waren het erover eens dat de Europeanen vast dienden te houden aan hun verplichtingen en constant moesten trachten te verzekeren dat hun adequate defensiemiddelen ter beschikking stonden. In grote trekken was het document bedoeld als een soort ‘Europees Handvest’ in antwoord op de oproepen van Henry Kissinger in april en december 1973 om ‘samen een nieuw Atlantisch Handvest te ontwerpen’.
Op 29 december 1973 sprak Kissinger op een persconferentie zijn teleurstelling uit over het uitgeroepen ‘Jaar van Europa’. Hij verklaarde dat de rege-