| |
| |
| |
Politiek overzicht de maand januari
● Internationale samenwerking
De Europese Gemeenschap
Januari is geen beste maand geweest voor de Europese Gemeenschap. Meer dan ooit tevoren dreigde zij in haar voegen te kraken.
De belangrijkste oorzaak lag natuurlijk weer in de houding van Frankrijk. Alle hooggestemde rhetorica van mijnheer Pompidou over de solidariteit van de Europese landen en de wenselijkheid om binnen korte tijd tot een monetaire eenheid te geraken ten spijt, maakte Frankrijk de koers van zijn franc los van de koersen der overige Europese valuta's en probeerde het met Saoedi-Arabië tot unilaterale overeenkomsten te geraken, krachtens welke Frankrijk ruimschoots olie zou krijgen in ruil voor de produkten van zijn industrie en voor grootscheepse hulp in koning Faisals industrialisatieprogram.
Wat het zwevend maken van zijn koers betreft, daarin stond Frankrijk niet alleen. Italië en Engeland waren daarin al voorgegaan. Zes EEG-landen echter, waaronder Frankrijk, hadden samen met twee Scandinavische landen, die niet bij de EEG waren aangesloten, een ‘slang’ gevormd van landen die onderling elkaars valuta steunden, elkaar in evenwicht hielden binnen zeer enge marges. Voor Nederland betekende dit samengaan, dat 64% van zijn buitenlandse handel naar landen ging met een stabiele koersverhouding. Door het afvallen van Frankrijk werd dit percentage tot 55 teruggebracht. De slang, die een begin kon zijn van de nagestreefde monetaire eenheid, omvatte nu nog maar één der vier grote partners in de EEG en stak met zijn staart buiten de Gemeenschap. Binnen die slang sloot men zich wel nauwer aaneen, maar de monetaire eenheid van Europa kwam verder in het verschiet te liggen dan ooit. Het streefjaar 1980, dat de Franse President twee jaar geleden noemde voor deze eenheid, kan men gevoeglijk vergeten.
Het energiebeleid van Frankrijk, gebaseerd op het ‘sauve qui peut’, dreigde niet alleen de politieke samenwerking, die eveneens twee jaar geleden op gang scheen te zullen komen, te torpederen, maar ook een sta-in-de-weg te worden voor een wereldwijde samenwerking der oliegebruikende landen. Amerika heeft voor februari een conferentie van deze landen uitgeschreven. Schoorvoetend heeft Frankrijk de uitnodiging daartoe aanvaard, ziende dat het zijn EEG-partners niet van deelname zou kunnen weerhouden, doch zonder het voornemen prijs te geven een aparte soortgelijke conferentie bijeen te roepen van de Europese landen, die dan onder Frankrijks verre van onbaatzuchtige leiding een eigen beleid zouden moeten uitstippelen.
Druk is er tegen het einde van de maand geconfereerd over het regionaal fonds, waar alle Europese landen aan zouden bijdragen en dat gebruikt zou worden om steun te geven aan een aantal achtergebleven gebieden binnen Europa. Wederom was het Frankrijk dat roet in het eten gooide. Het begrip achtergebleven gebieden werd zodanig ruim omschreven, dat Frankrijk, hoe welvarend ook over de hele linie, toch een aardige brok uit de ruif zou mee-eten. En aangezien de werkelijk meest achtergebleven gebieden in Italië en Engeland liggen, zouden uiteindelijk Duitsland en de kleine landen het gelag moeten betalen. Duitsland en de kleine landen voelden daar niets voor. Het hele plan dreigde te mislukken totdat men zich eindelijk verenigde op een formule krachtens welke de werkelijk achtergebleven gebieden de steun zouden krijgen die hun oorspronkelijk was toegedacht, doch Frankrijk
| |
| |
fiks zou mee moeten betalen. Tenslotte bleef er in de onderhandelingen nog een klein gaatje dat gevuld moest worden over. Maar over die vulling van dat kleine gaatje kon men het eensklaps niet meer eens worden. Het hele regionale fonds ging de laatste dag van januari de ijskast in.
Welke gevolgen deze klappen zullen hebben voor de toekomst van de Europese Gemeenschap, laat zich nog niet overzien. Dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid er een kwalijke terugslag van zal ondervinden, wordt wel algemeen aangenomen, maar ook hoe men nu nog politiek, economisch en monetair tot eenheid moet groeien, kan niemand meer zeggen. En al met al verliest de EEG in de publieke opinie zienderogen aan geloofwaardigheid en vertrouwen. Het keiharde, koppige eng-nationalisme van mijnheer Pompidou samen met een eventuele overwinning van Labour bij de volgende verkiezingen in Engeland zouden wel eens de doodsteek voor de EEG kunnen betekenen. Maar goed, dat de slang tenminste de kiem voor een nieuwe combinatie schijnt te bevatten.
1974 schijnt het beslissende jaar voor de toekomst van de Gemeenschap te zullen worden.
| |
Bilaterale samenwerking
- Rusland - Cuba. De Russische partijleider Leonid Brezjnev heeft een vriendschapsbezoek gebracht aan Fidel Castro. Het werd tijd. Erg vriendschappelijk waren de betrekkingen de laatste jaren niet meer. Cuba kostte de Sovjet-Unie een hoop geld en Castro van zijn kant liet niet alleen duidelijk van sympathieën voor China blijken, maar probeerde ook stug in zijn rol te blijven van animator voor nieuwe communistische revoluties in Latijns-Amerika. Hij zou met name de laatste tijd guerilla-troepen voor Chili aan het opleiden zijn. Rusland echter voelt er niet zo veel voor nóg een communistisch land in Zuid-Amerika te zijnen laste te krijgen; Cuba is al duur genoeg. In het kader van de Russisch-Amerikaanse toenadering voelt Brezjnev er veel meer voor Cuba weer in goede verstandhouding met Amerika te brengen. Het resultaat van de besprekingen in Havana is nog niet bekend.
- Libië - Tunesië. Het is uit met de pogingen om Libië en Egypte tot één staat te versmelten. Sadat hield de boot te angstvallig af en eensklaps blijkt kolonel Khadaffi zich stilletjes naar de andere kant, naar Tunesië te hebben gewend, waar hij klaarblijkelijk bij Bourguiba een meer cordiaal onthaal vond. Tussen deze twee is het nu tot een eenheid gekomen. Tenminste naar het zich voorlopig laat aanzien. In de Arabische wereld, waar men al vele pogingen om tot hergroepering te geraken heeft zien stranden, staat men er nogal sceptisch tegenover.
| |
● Internationale conflicten
Het Midden-Oosten
De beëindiging van het conflict in het Midden-Oosten heeft in de loop van januari belangrijke vorderingen gemaakt - althans aan de kant van het Israëlisch-Egyptische front. Nadat Amerika Israël de nodige garanties voor zijn veiligheid had gegeven, werd een akkoord voor troepenscheiding op dit front door beide landen getekend. Die troepenscheiding kwam ook inderdaad tot stand. Het Suez-kanaal kwam in een bufferzone te liggen en voor het eerst na vele jaren dagen weer de mogelijkheden tot heropening van het kanaal voor de scheepvaart.
Aan het Syrische front komt nog geen schot in de beëindiging van het conflict. Alle inspanningen van Kissinger ten spijt.
| |
| |
| |
● Nationale politiek
Nederland
- De oliecrisis. De autoloze zondagen hebben in de loop van de maand januari plaats gemaakt voor de benzinedistributie. Over de noodzakelijkheid daarvan heerste van het begin af aan onzekerheid. De regering kwam met cijfers voor de dag die de noodzakelijkheid moesten aantonen, maar nauwelijks waren haar mededelingen over die cijfers bestorven of van de kant van het bedrijfsleven werden zij tegengesproken; de zaak zou er veel rooskleuriger uitzien dan de regering het liet doen voorkomen. De regering draaide dan bij met nieuwe cijfers maar ook deze werden weer tegengesproken. Een spelletje van welles-nietes, waaruit langzamerhand bij velen de overtuiging rees, dat de regering, ondanks al haar verzekeringen van het tegendeel, die hele oliecrisis had gebruikt om paniekstemming te kweken en in die stemming een aantal maatregelen door te drukken die beantwoordden aan het socialistisch program waarmee de Partij van de Arbeid de verkiezingsstrijd van verleden jaar was ingegaan. Het kabinet Den Uyl won er niet door aan geloofwaardigheid.
Bij de invoering van de benzinedistributie had de regering bovendien over het hoofd gezien dat een dergelijke maatregel, van wier noodzakelijkheid niemand overtuigd was, een flop zou kunnen worden doordat de buurlanden - met name Duitsland en België - niet eveneens tot distributie zouden overgaan. Daardoor konden de grensbewoners met een ritje van enkele kilometers zich zo veel benzine verschaffen als zij wilden. Duitsland vooral bleek grote aantrekkingskracht te bezitten, omdat de benzine daar nog iets goedkoper was ook dan in Nederland. Van Glanerbrug uit begon toen de victorie van de pomphouders. In deze grensplaats verkochten deze nijvere lieden bijna geen druppel benzine meer. Zij gooiden de versenen tegen de prikkels en gingen benzine verkopen zonder bon. Hun voorbeeld werd weldra gevolgd door collega's die wat dieper het land in woonden en nu op hun beurt met volle tanks bleven zitten. In een minimum van tijd spreidde zich de sabotage van de distributie over het hele land. Het werd eenvoudig een paskwil. De regering stond machteloos. Den Uyl probeerde zijn gezicht nog te redden door te dreigen dat deze pomphouders niet meer zouden worden herbevoorraad na 4 februari, als de distributie zou worden opgeheven, maar de oliemaatschappijen tikten hem prompt op de vingers: dat hadden zij in hun beraad met de regering niet afgesproken. Zij hadden benzine genoeg en zij voelden er niets voor hun afzet te beperken om lief te zijn voor mijnheer Den Uyl. Ook het bestraffen van de opstandige pomphouders bleek onbegonnen werk. Het ministerie van justitie zag er geen mogelijkheid toe. Tegen het einde van de maand kon iedereen zoveel benzine krijgen als hij wilde en moest ook de regering toegeven dat de situatie meeviel. Een geringe beperking door middel van maximum-snelheden en enkele autoloze zondagen zou voortaan voldoende zijn om verder normaal te kunnen blijven draaien.
Een sterk voorbeeld van een dom beleid. - Het prijsbeleid. Volgens mededelingen van de Minister van Economische Zaken bij het begin van de maand zou de stijging van de olieprijzen een stijging van twee tot drie procent in de algemene kosten van het levensonderhoud ten gevolge krijgen. Binnen deze marge zouden industrie en handel hun prijzen mogen verhogen. Dit laatste bleek al heel spoedig een lachertje. De consumentenbonden klaagden steen en been dat de prijzen tegen de bedoeling van de regering in de pan uit vlogen en een dag of tien na zijn eerste verklaring zag de minister zich dan ook reeds genoodzaakt een verscherping van het prijsbeleid aan te kondigen, die met name de bepaling inhield dat gedurende een maand de prijzen niet mochten worden verhoogd, ondanks het feit dat voor ingevoerde grondstoffen en dito handelsartikelen wél meer moest worden betaald.
Daarbij kwam de minister op het lumineuze idee de opsporing van overtreders dezer prijzenbeschikking niet alleen over te laten aan de ambtelijke controleurs van zijn departement, doch daarbij ook de consumentenorganisaties in te schakelen, die voor hun verklikkersdiensten, keurig verpakt onder de naam ‘voorlichting’, ineens een fikse subsidie kregen toegeworpen. Dat subsidie was in ieder geval goedkoper dan een uitbreiding van het korps controleurs. Het mes sneed van twee kanten. De consumentenorganisaties werden er óók zoet mee gehouden.
| |
| |
Nu kwamen echter de middenstanders in het geweer. Zij dreigden het kind van de rekening te worden. De grote massa, met name de kleine winkeliers, ging het de laatste jaren slecht. De stijging van hun inkomen, voor zover er van stijging sprake was, bleef ver achter bij de stijging van het inkomen der loontrekkenden. Hun geïmporteerde goederen moesten zij duurder gaan betalen en daar kwam nog bij dat de minister van Sociale Zaken opeens ook een sterk verhoogd jeugdloon verplichtend stelde, zodat ook hun personeelslasten aanzienlijk werden verzwaard. Een prijsstop van een maand betekende voor hen een aanzienlijke aderlating op hun toch al minimaal inkomen. De minister wilde hen wel tegemoet komen door de kleintjes - degenen wier inkomen beneden een bepaald minimum bleef - toe te staan hun prijzen wél te verhogen binnen die bevriezingsperiode van een maand, maar de middenstandsorganisaties kwamen daar fel tegen op. Deze concessie van de minister zou er immers op neerkomen dat zij in plaats van door de hond door de kat werden gebeten. Niet meer door de minister maar door de beter florerende, grotere middenstanders en door het grootwinkelbedrijf, dat zijn prijzen niet mocht verhogen en daardoor de kleintjes in een nog ongunstiger concurrentiepositie zou dringen. In de Tweede Kamer leidde dit tot heftige discussies, waarbij met name de confessionele partijen het voor de middenstand opnamen en de minister een motie opdrongen waarin werd gesteld dat de prijsstop niet zou mogen gelden voor de hele detailhandel. De minister verweerde zich met de mededeling dat zijn ontheffing voor 90% van de detailhandel zou gelden; hij zei er echter niet bij voor welk deel van de totale omzet de 10% van de detaillisten die wél onder de prijsstop zouden vallen, goed was. Toen de Kamer deze motie had aangenomen, toonde hij zich een slecht verliezer. Hij kon de Kamer niet verzekeren dat hij de motie ook zou uitvoeren. Daarop kropen de confessionele fracties,
die zich eerst zo manhaftig hadden opgesteld, weer ijlings in hun schulp; niet echter de middenstandsorganisaties, die de minister te verstaan gaven dat zij tot harde acties zouden overgaan wanneer hij het lef had de motie van de Kamer naast zich neer te leggen. Toen kroop ook de minister in zijn schulp.
In één maand tijd namen dus twee groepen - eerst de pomphouders en later de middenstanders - de behartiging van hun belang in eigen hand en met succes. In één maand twee precedenten - waarvoor?
- Het kabinet. Blijkens een in deze maand gehouden onderzoek naar de publieke opinie heeft ongeveer de helft van de Nederlandse kiezers weinig vertrouwen in het kabinet Den Uyl.
Mogelijk in het besef van dit slinkend vertrouwen komen er om de haverklap spanningen binnen de regeringscoalitie aan de oppervlakte. Tussen de ‘progressieve drie’ zijn de vriendschappelijke betrekkingen al enige tijd aan het afkoelen. Voor de tribune geven zij elkaar af en toe nog wel een hand, maar niet meer zonder reserves. De Anti-Revolutionaire fractieleider Aantjes liet een vliegertje op over een mogelijk binnenhalen van de Christelijk-Historischen in de regeringscoalitie, maar de KVP-fractieleider Andriessen wees dat idee vierkant van de hand. In de provincie Zuid-Holland rezen plannen om na de komende Statenverkiezingen een college van Gedeputeerden te vormen van de progressieve drie met enkel de KVP en met uitsluiting dus van de Anti-Revolutionairen, die wél aan de regeringscoalitie deelnemen. Dit idee werd voorbarig aan de publiciteit prijsgegeven en de KVP haastte zich bekend te maken dat zij niet voornemens was reeds bindende afspraken te maken vóór de verkiezingen. Geen teken van zekerheid in het beleid.
Ook binnen het kabinet rees een klein spanninkje uit het optreden van minister Vorrink, die zich in het openbaar tegen het beleid van de KVP-minister Lubbers van Economische Zaken keerde. Een Seitenhieb naar de coalitiepartner. Den Uyl moest haastig komen verzekeren dat het zo niet was bedoeld en dat hij dus gevoeglijk aan de vraag van een der kamerleden, wie het volgend voorwerp van Mevrouw Vorrinks kritiek zou worden, voorbij kon gaan.
Maar je kunt het met mevrouw Vorrink nooit weten.
- De vakbeweging. Reeds geruime tijd werd er in Nederland onderhandeld over het samengaan van de drie grote vakcentrales in een federatief verband. Het N.V.V. en het N.K.V. hadden daar weinig moeite mee. Met het Christelijk vakverbond echter wilde de zaak niet vlotten. Deze kleinste van de drie centrales - een kleine 250.000 leden tegen 1,2 miljoen van de beide anderen samen - wilde best meewerken aan een eenheids- | |
| |
vakorganisatie, maar op voorwaarde dat zij binnen die eenheid toch een eigen identiteit mocht behouden. Dat was volgens het C.N.V. ook de bedoeling van een ‘federatie’. Dat bleek echter niet de bedoeling van het N.V.V., waar de katholieke vakcentrale braaf achteraan liep. Toen het C.N.V. de eis stelde dat het binnen de federatie de mogelijkheid moest behouden om over eventueel te nemen besluiten eigen intern beraad te plegen, werd dit door de beide anderen verworpen. De leden van het federatiebestuur moesten besluiten nemen zonder ruggespraak met hun achterban. Terecht stelde het C.N.V. dat er dan geen sprake meer zou zijn van een federatie maar van een fusie, waarin van een eigen identiteit niets meer zou overblijven. Bovendien vreesde men in de kring van het C.N.V. dat wanneer men op dit éne punt zou toegeven, het N.V.V., wederom braaf gevolgd door het N.K.V., zo niet aanstonds dan toch op de duur meer eisen zou gaan stellen die voor het C.N.V. onaanvaardbaar waren. Dit was het einde van de onderhandelingen. De federatie ging niet door; het Christelijk vakverbond bleef op zichzelf bestaan.
Vraag is nu wat de achterban zal doen. Binnen het C.N.V. wilde met name de Industriebond wel verder gaan met de vorming van een eenheidsvakbeweging, maar de overgrote meerderheid van zijn leden schijnt het standpunt van het bestuur te delen. Binnen het N.K.V. echter zijn lang niet alle leden erg gelukkig met de wijze waarop de leiders zich door het N.V.V. hebben laten inkapselen. De mogelijkheid dat een belangrijk aantal van deze leden nu naar het C.N.V. zal overlopen, lijkt niet uitgesloten. Evenzo de mogelijkheid dat bepaalde categorieën, de hoger betaalde beambten bijvoorbeeld, die zich door het streven naar inkomensnivellering dat vooral de twee grote centrales bij het voeren van onderhandelingen over collectieve arbeidscontracten aan de dag hebben gelegd, in de steek gelaten voelden, bij het C.N.V. beter begrip voor hun belangen hopen te vinden. Door op zichzelf te blijven staan zou het C.N.V. dus wel eens een verzamelpunt kunnen worden voor al diegenen onder de arbeiders en andere loontrekkenden, die geen puur socialisme wensen.
Polarisatie dus inplaats van federatie.
| |
Verenigde Staten van Amerika
Nog steeds voelt President Nixon de kille adem van het Watergatespook in zijn nek. Ieder ogenblik probeert hij dat spook weer van zich af te schudden, maar veel succes heeft hij er niet mee. De Operation Candor is als een nachtkaars uitgegaan; de weinige onthullingen die zij bracht, werkten in feite averechts. En nog steeds komen nieuwe onthullingen aan het licht, die het presidentiële aanzien schaden. Nieuwe onderzoekingen naar de wijze waarop de President vermoedelijk maatregelen bevorderde ten voordele van bedrijven waarvan hij wist dat zij belangrijke bijdragen aan zijn herverkiezingsfonds hadden geleverd, worden door de Watergate-commissie van de Senaat in onderzoek genomen. Stokstijf bleef de President het afstaan van bandjes weigeren en aan het einde van de maand gaf hij te kennen eveneens te zullen weigeren te voldoen aan een bevel van een plaatselijke rechter in Californië om als getuige te verschijnen in een proces tegen zijn oudmedewerker John Ehrlichman.
Intussen werkt de juridische commissie uit het Huis van Afgevaardigden met grote haast aan een rapport over de vraag of er voldoende gronden voor het Congres aanwezig zijn om Nixon in staat van beschuldiging te stellen en aldus een impeachment-procedure tegen hem te openen. Het lijkt vrijwel zeker dat deze commissie, onder voorzitterschap van een democraat doch bijgestaan door een republikeine jurist van naam, inderdaad tot de conclusie zal komen dat voldoende gronden voor een impaechment aanwezig zijn. Komt die conclusie tijdig ter tafel, dan zal het Congres nog in deze samenstelling, voor de verkiezingen van november dus, moeten beslissen of het al dan niet met deze conclusie meegaat. Voor de leden van het Congres is dit een buitengewoon moeilijke beslissing. Zij hebben een lang Kerst-reces achter de rug; weken waarin zij zich terugtrokken naar hun woonplaats, naar hun kiesdistrict en daar ampel gelegenheid kregen met hun kiezers van gedachten te wisselen over de vraag of zij de President kwijt willen of niet. Een erg duidelijk beeld schijnen zij daar niet van te hebben overgehouden. Niet dat zij veel bewondering of waardering koesteren voor Nixon, maar dat gebrek aan waardering steunt meer op de gevolgen van zijn beleid voor de welvaart van Amerika dan op het Watergate-schandaal en alles wat daaromheen hangt. Maar de impeachment-procedure is niet bestemd om een
| |
| |
President weg te sturen op grond van zijn beleid; zij kan alleen toepassing vinden wanneer een President zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijf - en wat dat betekent is nergens in de grondwet of in de jurisprudentie precies omschreven. Daarover lopen de opvattingen ook in het Congres uiteen. Daarbij speelt een belangrijke rol de vraag of een President zich aan een misdrijf schuldig maakt wanneer hij zich tegen de grondwet vergrijpt. En dan nog: wie moet dat uitmaken? Volgens de constitutie is het Opperste Gerechtshof de uiteindelijke bewaker van de Grondwet, maar tegenover het Opperste Gerechtshof kan de President niet in staat van beschuldiging worden gesteld. De Grondwet behoudt dit voor aan het Congres.
De vraag of het Congres inderdaad tot het openen van de impeachment-procedure zal overgaan zal waarschijnlijk in belangrijke mate afhangen van het antwoord op de vraag of een dergelijke beslissing in redelijke mate een twee-partijenbeslissing kan worden. De Democraten hebben in het Congres de meerderheid en kunnen dus een beslissing forceren, maar dat betekent dat de volle verantwoording voor die beslissing op hen komt te drukken en daar hebben zij een zwaar hoofd in. Dat kan bij de kiezers verkeerd vallen en in november krijgen de kiezers de gelegenheid hun ongenoegen daarover te tonen. De Democraten hopen dus maar dat het rapport van de juridische commissie Nixon voor het forum van de natie duidelijk brandmerkt en dat tenslotte een aantal Republikeinen, wier politieke hachje ook op het spel staat als zij door dik en dun Nixon de hand boven het hoofd proberen te houden, meegaat met het besluit de impeachment-procedure te openen.
Voorlopig lieten de Republikeinnen nog niet merken dat ook zij hun twijfels koesteren aan de President. Toen Nixon aan het eind van de maand zijn State of the Union Message in een verenigde vergadering van het hele Congres afstak, bleek dat zij vooralsnog tenminste de schijn willen ophouden achter ‘hun’ President te staan. Nixon werd 36 maal onderbroken door applaus, herhaaldelijk ingezet door zijn vrouw, die op de tribune zat, maar steeds overgenomen door de Republikeinen, terwijl de Democraten ostentatief niet mee applaudisseerden en zich bepaalden tot luisteren.
Veel nieuws bevatte de State of the Union Message overigens niet. Driftig vooruitlopend op het oordeel van de geschiedenis over zijn bewind, noemde Nixon zijn toenadering tot de Sovjet-Unie en China alvast maar ‘historische’ gebeurtenissen. Zijn rede zat vol van gemeenplaatsen, beproefde handenkletsers uit zijn redevoeringen. Alleen de mededeling dat hij een betere verzekering voor geneeskundige verzorging voorbereidde alsmede voor de derde maal zou komen met een voorstel tot invoering van een negatieve inkomstenbelasting, vormden werkelijk nieuws. Op de éne mededeling die de Democraten mee deed klappen, de mededeling dat hij zijn medewerking zou verlenen aan het onderzoek van de juridische commissie naar zijn schuld in de verschillende zaken rond het Watergate schandaal, liet hij onmiddellijk nadat het applaus verklonken was de domper volgen, dat hij daarbij niet verder zou gaan dan de hoogheid van zijn ambt hem toeliet. En dat hij zou aanblijven tot het bittere einde.
| |
Engeland
Het streven van de Britse regering onder premier Heath om drastisch in te grijpen tegen de voortschrijdende inflatie, die de prijzen dermate opjoeg dat Engelands concurrentiepositie met de maand slechter werd - een situatie nog verscherpt door Engelands toetreding tot de Europese Gemeenschap - dit streven botst regelrecht tegen de onverzettelijke wil van de mijnwerkers om een loonsverhoging van 30% af te dwingen. Heath wil niet verder gaan dan 16,5% en overschrijdt daarmee reeds het door hemzelf gestelde maximum van loonsverhogingen dat hij in het kader van de inflatiebestrijding noodzakelijk acht. De mijnwerkers echter hielden in de loop van de maand januari voet bij stuk en het bestuur van hun bond schreef een stemming uit over een algemene staking. Het gerucht wilde reeds aan het eind van de maand, dat dit voorstel met grote meerderheid zou worden aangenomen.
Heath antwoordde met een woedende uitval met name tegen de radicale elementen, de verklaarde communisten, in de leiding van de vakbond. Daarmee bracht hij kennelijk de Labour-leiders in verlegenheid; deze wisten zich niet goed een houding te geven. Zij durfden de mijnwerkersvakbond niet afvallen, maar ook niet medeverantwoordelijkheid nemen voor de economische ramp van een algehele staking in de mijnen. Zij be- | |
| |
paalden zich tot mede-afkeuren van de communistische infiltratie in de bond. Toen tegen het eind van de maand een laatste poging van Heath om met de mijnwerkers te onderhandelen werd afgewezen, werd algemeen verwacht dat de premier nu zo spoedig mogelijk het Parlement zou ontbinden en nieuwe verkiezingen zou uitschrijven in de hoop dat de verontwaardiging over de stakingsplannen van de mijnwerkers de kiezers in meerderheid naar de conservatieven zou drijven.
| |
Noord-Ierland
Ondanks het voortduren van de aanslagen die nu ook Londen in ernstige mate gingen bedreigen, schijnt er toch uitzicht op verbetering van de algemene situatie te komen. Daarbij schijnt een rol te spelen dat Ds. Paisley, die er weliswaar trots op gaat een militant protestant te zijn, mogelijk nog meer waarde hecht aan zijn - inderdaad onmiskenbaar - volksmennerschap en als volksmenner kan hij zich maar ten dele waar maken als hij geen greep krijgt op de vakbonden, waar de katholieken een dominerende rol in spelen. Een eerste zwaluw leek zich te vertonen in besprekingen die in Noord-Ierland zelf werden gevoerd met de premier van Ierland zelf. Maar in hoeverre die éne zwaluw een voorbode van de lente vormt, moet nog worden afgewacht.
| |
Duitsland
Binnen de regeringscoalitie van socialisten en liberalen zijn medezeggenschap en bezitsspreiding van den beginne af aan een heet hangijzer geweest. Uit het touwtrekken tussen de beide coalitiegenoten is echter nu een voorstel te voorschijn gekomen, waarop zij zich konden verenigen. Medezeggenschap wordt nu doorgevoerd in een aantal grote bedrijven met meer dan 2000 werknemers en met een omzet van meer dan 150 miljoen mark. Dat zijn er ongeveer 640. In die bedrijven moeten tien commissarissen worden aangewezen door de aandeelhouders en tien door de werknemers. Van deze laatste tien moet er - zo wilden het de liberalen - één gekozen worden uit de kring der leidinggevende functionarissen van het bedrijf. Die raad van commissarissen moet met tweederde meerderheid een voorzitter kiezen, die dus nooit een partijdig vertegenwoordiger van één der beide groeperingen zal kunnen zijn. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. - Wat de bezitsspreiding betreft, daar zouden ongeveer 27.000 bedrijven bij worden betrokken. Zij zouden jaarlijks tesamen een bedrag van 5 miljard mark moeten storten in een speciaal beleggingsfonds, dat weliswaar voor de werknemers bestemd is, doch waar zij de eerste zeven jaren niet aan mogen komen. Aangezien deze bedrijven tesamen 22 miljoen mensen in dienst hebben, komt het aandeel van iedere arbeider op 200 mark per jaar neer. Tegen het einde van de maand dreigde een staking van ambtenaren, spoorwegen en posterijen. Zij eisten 15% loonsverhoging inplaats van de 9% die de regering bereid was te geven.
| |
Spanje
Enkele dagen voor Kerstmis kwam de Spaanse premier, admiraal Carrero Blanco, door een bomaanslag om het leven. Voordat Blanco een half jaar tevoren als premier optrad, was hij gedurende meer dan vijf jaren vice-president. Hij was de grote man achter generaal Franco en bestuurde in feite het land. De wijze waarop hij aan zijn einde kwam was een novum voor het na-oorlogse Europa, waar de politieke moord, die vóór de Tweede Wereldoorlog hier schering en inslag vormde, bijna een kwarteeuw niet meer was voorgekomen.
Deze moord opende echter eensklaps een heel nieuwe visie op de situatie in Spanje.
Ten eerste door het feit dat deze gewelddaad alom in Spanje ontsteltenis en verontwaardiging teweeg bracht. Men zou hieruit mogen afleiden dat er in de 35 jaren die sedert de burgeroorlog verstreken, iets in de mentaliteit van het Spaanse volk is veranderd. De plegers van gewelddaden krijgen geen grote groepen van het volk meer achter zich; zij blijven beperkt tot kleine groepjes linkse en rechtse extremisten. Moet men dit verklaren als een bewijs dat het Spaanse volk zich in de loop van 35 jaren murw heeft laten beuken door het Franco-regime? Of mag men er een teken van rijping in onderkennen? Rijping voor de democratie? Dit laatste stelde Franco zelf kort na de moord op zijn naaste medewerker in zijn Nieuwjaarsrede en het had er alle schijn van dat dit geen holle rhetorica was.
Ook de benoeming van Blanco's opvol- | |
| |
ger gaf in die richting te denken. Na een korte overgangsperiode, waarin het ambt van premier werd waargenomen door een der ministers van Blanco's kabinet, Torquato Fernandez Miranda, benoemde Franco de heer Carlos Arias Navarro tot premier. Let wel: de heer. Voor het eerst geen generaal of admiraal maar een gewoon burger. Navarro vormde begin januari meteen een heel nieuw kabinet, waarin alleen nog de departementen van defensie door militairen werden beheerd. De andere ministers waren allemaal burgers, net als de premier. Uit het kabinet verdwenen met name die figuren die een sterke binding hadden met Opus Dei, de neo-falangistische beweging die de radicale dictatuur nastreefde. De minister van Buitenlandse Zaken met name, een zeer duidelijke exponent van deze beweging, werd door een gematigde figuur vervangen. Tenslotte bestond het nieuwe kabinet ook voor een aanzienlijk deel uit jongere figuren. De gemiddelde leeftijd der heren ministers ging een stuk naar beneden tot 54 jaar. Deze ontwikkeling opende ook een nieuwe kijk op het door Franco beraamde herstel van de monarchie. Franco beraamde dit herstel niet alleen. In feite was het het werk van drie mensen, Franco zelf en zijn twee naaste medewerkers, admiraal Blanco en Alonso Vega. Van deze drie zijn er thans twee van het toneel verdwenen en Franco is langzamerhand te oud geworden om zijn wil nog te kunnen doorzetten. De nieuwe regering brengt het herstel van de monarchie niet wezenlijk in gevaar; ook Navarro is er een voorstander van. Hij heeft echter wel heel andere denkbeelden over de aard van die monarchie. Franco en zijn twee vrienden dachten aan een opgelegde monarchie, die aan de gevestigde dictatuur continuïteit en legitimiteit zou moeten verlenen. Navarro denkt veel meer aan een monarchie die zou moeten steunen op erkenning door het volk. Een monarchie van onderop inplaats van een monarchie van boven af. Hoe in dit verband Prins Juan Carlos het
patronaat van Franco nog van zich af kan schudden, is een open vraag.
| |
Frankrijk
Ook in Frankrijk dreigt een Watergatezaakje. Mogelijk in opdracht van de regering bleken afluisterapparaten aangebracht in de redactiekantoren van het kritische blad Le Canard Enchainé. Het onderzoek is nog in een te pril stadium om er veel over te zeggen.
| |
Venezuela
In de loop van december hadden in Venezuela de presidentsverkiezingen plaats. De Christen-Democratische President Caldera, die zich niet meer herkiesbaar mocht stellen, wordt opgevolgd door de kandidaat van de Accion Democratica, Carlos Andres Perez, die op 11 maart zijn ambt zal aanvaarden.
| |
Brazilië
Medio januari werd generaal Ernesto Geisel, kandidaat van het leger, door een kiescollege dat niets anders kon doen dan deze kandidatuur aanvaarden, gekozen tot vierde president van Brazilië sedert de militaire staatsgreep van 1964. De vierde generaal.
Wegens plaatsgebrek bleven ontwikkelingen in verschillende andere landen liggen tot het volgend overzicht.
| |
België
Verkiezingen op 10 maart
Vijftien januari was de vervaldag voor het sluiten van een akkoord over de Ibramco raffinaderij in het Luikse. Het naderen van die datum ging gepaard met een vereend verzet tegen het project en mondde uit op een debat rond ‘voorafgaande voorwaarden’ in ruil voor het fiat van de regering.
Toen in de vroege ochtenduren van 16 januari dit fiat gegeven werd, was de
| |
| |
termijn overschreden: een telegram uit Iran meldde dat het akkoord verbroken was.
De socialisten lokten hierop een regeringscrisis uit. Hun ministers, waaronder premier Leburton, dienden hun ontslag in bij de Koning op 19 januari. Een juridische discussie omtrent de nu verder te volgen procedure hield de zaak hangende tot 30 januari, vooraleer we wisten of er een nieuwe regering zou gevormd worden dan wel of het verkiezingen zouden worden. Wij gaan naar de stembus op 10 maart.
In de tussentijd werd na het ontslag van de socialistische ministers nog een poging ondernomen om een overgangsregering in het leven te roepen. Deze zou bestaan uit een minderheidsgroep van christenen en liberalen met steun van de federalistische partijen uit Vlaanderen en Wallonië. De bedoeling was dat een overgangsregering, nog vooraleer het parlement zou ontbonden worden, een ontwerp aan Kamer en Senaat ter stemming zou voorleggen dat van de eerst volgende regering na de verkiezingen een constituante maakt. Een constituante is een regering met de bevoegdheid om bepaalde op voorhand aangewezen artikelen van de grondwet te wijzigen.
Men vermoedt dat er op dit ogenblik in het parlement een meerderheid aanwezig is die inziet dat de lopende hervorming van de instellingen met de grondwetsherziening van 1972 een hopeloze knoeiboel is geworden. Die derhalve voor een degelijke federalisering van België een nieuwe grondwetsherziening nodig acht. Op 26 januari werd de C.V.P.-er Tindemans benoemd tot formateur, maar op 29 januari gaf hij reeds zijn opdracht terug aan de Koning. De halsstarrige weigering van de P.S.C.-top, niettegenstaande het weerwerk van de Mouvement Ouvrier Chrétien, de christelijke arbeidersvleugel aan Waalse zijde, maakte het vormen van een minderheidsregering onmogelijk.
Op 30 januari werd het parlement ontbonden.
Dit voorspel drukt zijn stempel op de opstelling der partijen en de thema's van de verkiezingsstrijd.
De grote partijen komen verdeeld op, naast o.m. scheurformaties krijgen wij weerom in Brussel de rode en blauwe leeuwen, maar dit keer komen voor het eerst CVP en PSC met afzonderlijke Brusselse lijsten op. Voornamelijk in de grote agglomeraties komen splinterpartijen op: o.a. de Verenigde Vrouwenpartij, de Maoistische Amada, de Radicaal-Democraten van Daniël Denconinck, de Partij van de Middenstand.
De BSP die rond Ibramco de regeringscrisis uitlokte, komt met een links programma rond economische structuurhervormingen en wil de strijd aanbinden tegen de gevolgen van de inflatie.
De CVP komt naar voren met het vertrouwen in de morele integriteit van o.a. Tindemans. Zij belooft een economie voor de mens.
De PVV wil het behoud van de vrije markteconomie, de klassensolidariteit en de bescherming van de privacy ter harte nemen.
De Volksunie belooft de federale staat Vlaanderen en wil op sociaal-economisch gebied de drukkingsgroepen (zoals de sociale partners) isoleren van de macht.
| |
| |
De KP heeft een links programma en bepleit de frontvorming der progressisten in een gezamenlijke oppositie tegen de volgende regering.
| |
Wat kan er gebeuren?
Op het eerste gezicht ben je geneigd te zeggen dat ook deze verkiezingen een maat om niets zullen zijn. De vraag kan echter gespecificeerd worden. Op zichzelf vormen verkiezingen een weinig belangrijk gebeuren. Ze kunnen echter wel uitdrukking worden van iets anders wat aan het gebeuren is. Indien een bestaand proces zich kristalliseert in een verkiezingsuitslag, dan kan dit een nieuw gebeuren worden dat het proces versnelt.
We zouden kunnen stellen dat er o.m. op vier punten een veranderingsproces bezig is.
1. | Er is een toenemende ontkerkelijking. De afgelopen 15 jaar was er een sterke evolutie van ideeën binnen de kerk. Nu blijven meer en meer christenen weg uit de kerk. Het ‘niet meer naar de mis gaan’ moet ongetwijfeld gezien worden als één van de uitingen van een levenshouding waarbij (ex-)gelovigen zich meer en meer losmaken van de imperatieven, de normen en gedeeltelijk ook de waarden van de katholieke groep en zuil. |
2. | Er is een begin gemaakt met een nieuwe polarisatie links-rechts op sociaal-economisch vlak. De BSP werkt aan een ideologisch congres. Haar verkiezingsplatform is op dit ogenblik meer links opgesteld. Buiten de grote structuren echter is er de jongste jaren sterke toename van hen die in kleine groepen op zeer concrete punten politiek bedrijven, praktisch altijd uitdrukkelijk tegen het bestaande politieke systeem in. Er worden pogingen ondernomen om deze werkwijze tot een reële politieke strategie uit te bouwen. Er zijn ook aanwijzingen dat in heel wat van die groepjes de zin om bij elkaar aan te leunen groeit.
Indien deze dynamiek zich verder ontwikkelt, dan is ook een zich bij elkaar aansluiten van hen die dit systeem willen behouden onvermijdelijk. Zij zullen een nieuwe inhoud geven aan de centrumgedachte en een nieuwe toevoer bezorgen aan de centrumpartijen die er voor uit komen dat ze dat zijn. |
3. | Naast de sociaal-economische tegenstellingen groeit er klaarblijkelijk een tegenstelling tussen hen die op het terrein van de zgn. morele waarden open en bespreekbare normen willen en hen die zich strak opstellen. Deze polarisatie valt niet noodzakelijk samen met de sociaal-economische. |
4. | Het federalisme is algemeen aanvaard, met uitzondering van enkele partijleiders. Ook partijen die hoegenaamd niet flamingant zijn, werden voorstanders van een federale staat, omdat het een geschikter instrument is voor sociaal-economische democratie en planning. |
Heel de vraag is nu hoe deze vier stromingen elkaar doorkruisen.
Normaal zou men mogen verwachten dat de PVV het meeste tegemoet komt aan de rechterpool in de verschillende evoluties. De liberalen zijn de duidelijkste verdedigers van het huidige maatschappelijke systeem. Heel wat (ex-)katholieken die er belang bij hebben dat alles blijft zoals het is, kunnen even goed
| |
| |
voor de PVV gaan stemmen als voor de CVP, tenzij de CVP zich uitdrukkelijk als centrumpartij zou opstellen. De PVV is ook niet wars van een federaliserende tendens. De tijd dat de PVV associaties opriep met Franssprekenden in Vlaanderen en met driekleurige vlaggen is voorbij. Op het terrein van de morele problemen is de PVV erg voorzichtig. Alles samengenomen: de PVV heeft de duidelijkste opstelling van alle grote partijen en heeft o.i. het meeste kans op groei.
Logischerwijze zouden we eenzelfde succes mogen verwachten voor de linkerpool. Daar is er echter geen enkele partij waarin de verschillende stromingen tegelijk kunnen uitmonden.
De BSP zal in Vlaanderen vermoedelijk wel lijden onder het RTT-schandaal. In Wallonië kan Ibramco als symbool voor een Waalse heropleving nog veel goed maken, maar in Vlaanderen zal de ongelukkige aanpak van het project de indruk nog versterken dat de socialisten knoeiers zijn op economisch gebied. Nieuwe linksen van christelijke herkomst hebben geen enkel motief om het BSP establishment te gaan steunen. Op het gebied van de staatshervorming was de BSP nergens. Een goede afstraffing zou de BSP wellicht nog de meeste diensten bewijzen.
Zal de KP de polarisatie van links gestalte kunnen geven? Het zou in de lijn van de verwachtingen liggen. Voor wie de BSP niet links genoeg is, zal de KP het misschien meer zijn. Maar de KP is een weinig gekende partij. Bovendien kan AMADA bij de traditionele KP-stemmers wegvreten wat er aan stemmenwinst van elders bij komt.
Partijen die buiten de huidige evolutie staan zijn VU en CVP. De doelstellingen van de VU zijn zowat door of in alle partijen overgenomen. Sociaal-economisch heeft de VU geen gezicht. Op het terrein van de morele-waarden-evolutie evenmin. Welke redenen zijn er, voor iemand die nog niet voor de VU stemde, om het nu wel te doen? Misschien zullen VU en CVP een gemeenschappelijk publiek krijgen, katholiek-vlaams-burgerlijk, dat de ene keer voor de ene stemt en de andere keer voor de andere. Maar dergelijke verwisselingen compenseren elkaar doorgaans, en zelfs als dat eens niet gebeurt, dan is dit politiek nog van geen betekenis.
De CVP gaat het moeten hebben van de indruk dat haar politici eerlijk lijken. Het programma van de CVP heeft geen belang. Deze partij zoekt associaties op te wekken met bepaalde waarden, ze mikt op onbewuste reflexen bij de massa rond punten zoals betrouwbaarheid, stielkennis, ernst, leiderschap. Het is oer-christelijk: de degelijkheid van de man aan het stuur is de waarborg voor de juiste koers. Zal het nog pakken? Het probleem is dat het moet lukken bij een groep die geen belang heeft bij de verdoken centrumpositie van de partij, nl. de arbeidersgroep. Maar aangezien de kristelijke arbeidersbeweging zelf niet meehelpt aan een bewustwording op dit gebied, moet men geen snelle overgangen verwachten. Er is voor de CVP wel een rechts alternatief (de PVV), maar voorlopig nog geen links, en dit kan de CVP nog wel een tijdje recht houden.
Wat kan er dus gebeuren? Een versteviging van rechts. Zoveel vooruitgang
| |
| |
voor PVV en zo weinig achteruitgang voor CVP dat een regering CVP en PVV weer mogelijk wordt. En dan de BSP in de oppositie, voor bezinning, batterijen heropladen, en radicalisering. Op die manier zou ook de linkerpool in de huidige evolutie stilaan het vooruitzicht kunnen verkrijgen op een front van radicale linksen, en pas dan kan er een vernieuwing op gang komen.
Doch dit zijn wensdromen, want het ergerlijke van deze verkiezingen is het feit dat, wat we ook stemmen, er weinig rechtstreeks verband zal zijn tussen de uitslag van deze verkiezingen en de nieuwe regering die wij uiteindelijk zullen krijgen. Zowel de samenstelling van de regering als het regeerakkoord worden onderhandeld in een kleine groep van partijfunctionarissen.
Dit te weten ontmoedigt veel mensen en belet hen warm te lopen voor deze consultatie van de burger.
10 februari 1974
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|