Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |
Marquez: Wanhoop en geweld in Columbia
| |
[pagina 490]
| |
Jaar Eenzaamheid begon een Europese successtory voor Marquez, vooral in de Engelse en Franse taalgebieden. Marquez zelf verklaart dit succes gedeeltelijk door de moeheid die optrad na de Franse ‘nouveau roman’: ‘Je moet je afvragen of de Fransen niet stilzwijgend aan onze literatuur iets gunnen wat ze de hunne misgunnen: het recht op de verbeelding’ (Quinzaine Literaire Nr. 61). Dit tweede kenmerk, een overdadige verbeeldingskracht, maakt van Marquez meer dan alleen maar een beschrijver van de Columbiaanse werkelijkheid: een visionair. Marquez zelf: ‘Ik ben geen intellectueel. Ik heb geen aanleg voor ideeën. Ik ben schrijver zoals ik timmerman of smid zou kunnen zijn. Ik schrijf met mijn levenskrachten, met mijn instincten en met mijn hartstochten en ik denk dat je op het literaire terrein evengoed als op alle andere terreinen erop los moet gaan als een stier in de arena en aanvallen’ (ibidem). Marquez gaat zelfs zover te beweren dat het hemzelf ontgaan was, hoe allerlei figuren, gebeurtenissen, het dorp Macondo in alle verhalen onverwachts opnieuw opduiken. Hij beweert zo bezeten te zijn door zijn stof, dat hij zich die coherentie tussen zijn verschillende boeken pas bewust werd, toen de critici erop wezen... Feit is, dat hij weinig intellectualistische uitspraken doet; zo herleidt hij zijn epos Honderd Jaar Eenzaamheid zelf tot ‘het verhaal van een familie die gedoemd was op een mooie dag een kind met een varkensstaart voort te brengen’ (ibidem). Aangezien men moeilijk kan aannemen dat Marquez niet zelf zou geweten hebben dat zijn Macondo één grote verbeeldingswereld is, waarvan elke roman één fragment is, dient men deze uitlatingen toe te schrijven aan een soort speculeren op zijn succes, op een door hem bewust nagestreefd image. In tegenstelling tot de hyper-bewuste Borges ziet Marquez de plotse bloei van de Latijnsamerikaanse literatuur als een nieuw ontwaken: ‘Het gaat hier niet om een wedergeboorte, maar om een eerste geboorte. Tot nog toe vond men in Latijns-Amerika alleen zondagsschrijvers, die om den brode werkten en die gebonden waren aan de traditie en het academisme van Spanje. Voor de eerste keer in onze geschiedenis hebben we in onszelf durven geloven; we hebben het gewaagd alle ketens af te schudden; in één woord: we durven leven van onze rechten als auteur (zinspeling ook op: van onze aueursrechten, d.i. als alleen maar schrijvers). Wat was er dan gebeurd? Alleen maar dat eindelijk eens onze eigen werkelijkheid ons de ogen begon uit te steken. We hebben onszelf bekeken met onze eigen ogen. Wat stond ons te doen? Verhalen vertellen, onze verhalen vertellen’ (ibidem). Deze nauwe binding tussen de persoonlijke verbeelding en de Columbiaanse werkelijkheid belet niet, dat Marquez al geruime tijd in Spanje woont. ‘Als hij er één moment in slaagt de politionele onderdrukking, de muur van | |
[pagina 491]
| |
stilte rond de pers, het gewicht van dertig jaar onderdrukking, vernederingen en frustraties die op dit ongelukkige land wegen, te vergeten, dan voelt iedere Latijnsamerikaanse schrijver zich hier als god in Frankrijk’ (ibidem). De binding tussen Marquez en Columbia is er dus wel, maar ze heeft hem niet tot één of andere vorm van engagement gebracht, eerder tot een soort vrijwillige ballingschap, tot een ongeneeslijk lijkende eenzaamheid. | |
ColumbiaWie de tekens in het werk van Marquez wil interpreteren, dient dus iets te weten over zijn land. De geografische situatie is weinig belangrijk: Columbia ligt geprangd tussen de Andesketen en de Caraïbische zee; vanuit de bergen daalt - net als de regen - een fatalistische berusting, een eindeloos geduld neer en vanuit het Caraïbisch gebied waait een soort Franse vrolijkheid binnen. Het Macondo van Marquez, dat slechts een literaire versie is van zijn geboortedorp Aracataca, kon voor de rest evengoed in Brazilië liggen: er zijn bergen en moerassen in de buurt; ergens moet een weg naar de zee voeren, maar hij blijft onvindbaar; een grote straat leidt naar de verre hoofdstad, naar de onbekende buitenwereld; de regens zijn er soms even overdadig als de tropische droogte; het dagelijks leven speelt zich af in een onmogelijk mengelmoes van middeleeuwse, negentiende-eeuwse en hedendaagse fenomenen: zigeunerkermissen vol mirakelen en vliegende tapijten, een kerk in de meest bekrompen devotionele stijl, maar ook een bioscoop, een bananenplantage, een spoorweg en sociale revoluties. Iets van de gewelddadige doorbraak naar de twintigste eeuw, die o.m. in Paz del Rio (staal) en de Magdalenavallei (petroleum) aan de gang is, zindert mee in het visioen van Marquez. De titel Het Kwade Uur verwijst naar het losbarsten van het geweld op het einde van het boek. Eén der personages zegt op de laatste bladzijde: ‘De gevangenis zit vol, maar ze zeggen dat de mannen de bergen in getrokken zijn en dat er overal guerilla's zijn’. Is dit een verwijzing naar de guerilla waarin Camilo Torres gesneuveld is? Of slechts naar één van de vele bandolero-opstanden uit het Columbiaanse verleden? Waarschijnlijk allebei, want ook voor Torres was de overgang van de sociaal-politieke actie naar de guerilla een wanhoopsdaad. Slechts nadat het ‘Frente Unido’, waarin alle progressieve krachten zouden gebundeld worden, ten onder was gegaan aan de gebrekkige organisatie, de wederzijdse naijver onder de betrokken partijen en de tegenwerking vanwege de autoriteiten, gooide Torres zich in de stroom van bloed die door de Columbiaanse geschiedenis vloeit. Men vergete niet, dat de Hitlerbewonderaar Laureano Gomez nog tussen 1949 en 1952, na de moord op de liberale president Gaitàn, zowat twee- | |
[pagina 492]
| |
honderd duizend mensenlevens opofferde aan zijn ruk naar rechts. Zijn burgeroorlog was geen afrekening tussen wat wij ‘links’ en ‘rechts’ zouden noemen: Gomez maakte geen onderscheid tussen liberalen, protestanten, rooms-katholieken en communisten; hij wilde zelfs een eigen katholieke kerk, een schisma. Aan de bitterheid van die uiterst verwarde burgeroorlog werd een eind gemaakt door de man die de geschiedenis inging als ‘de generaal met de droevige glimlach’, Rojas Pinilla. Hij kreeg de bandoleros ertoe hun wapens in te leveren en wist zowel de liberalen als de conservatieven een korte tijd kalm te houden. Het zou me niet verwonderen, indien de ‘generaal met de droevige glimlach’ model had gestaan voor kolonel Aureliano Buendia in Honderd Jaar Eenzaamheid: ook hij redt het land van een aanslepende, verwarde, bloedige tweespalt en staat zowat tussen liberalen en conservatieven in. Van de politieke tegenstelling tussen liberalen en conservatieven moet men zich ook niet teveel voorstellen. Er is een populair gezegde dat lapidair vaststelt, dat ‘de liberalen naar de mis van tien uur gaan en de conservatieven naar die van negen’. Van enige georganiseerde wil om het land uit de impasse te helpen is geen sprake. Geen wonder dat beide partijen in 1958 een wapenstilstand sloten die moet duren tot 1974. | |
‘De kolonel krijgt nooit post’ (1969)De kolonel over wie het in deze laatst gepubliceerde vertaling gaat, is een man die al twintig jaar op zijn pensioen wacht. Hij heeft nog de burgeroorlog van kolonel Aureliano Buendia (in Honderd Jaar Eenzaamheid) meegemaakt; hij leeft met zijn astmatische vrouw in grote armoe, wachtend op de brief die nooit komt, die hem zijn rechtmatig pensioen zal brengen. Hun zoon sneuvelde in de laatste rebellie en er zijn nog ondergrondse verzetslieden die hem af en toe helpen. Maar de strijd tegen ouderdom en armoede is meedogenloos. Slechts aan één ding ontleent de kolonel nog eigenwaarde: zijn vechthaan. Hij spaart zich het eten uit de mond, verkoopt allerlei dierbare voorwerpen om toch maar de haan in goede vorm te krijgen tegen de gevechtstijd. Hoewel nog slechts een stuk wrakhout uit de laatste burgeroorlog, een late overlevende uit een bijna vergeten tijd bewaart de kolonel zijn waardigheid. Er is geen kans dat er nieuwe verkiezingen komen, dat hij aan de normale waardering, zijn pensioen, toekomt, maar hij gaat niet door de knieën. Wanneer zijn vrouw op het einde vraagt: ‘Zeg op, wat eten we in de tussentijd’, bereikt Marquez één van de ontroerende toppunten in het mengsel van humor en verdriet dat hem eigen is: ‘De kolonel had vijfenzeventig jaar - alle vijfenzeventig jaar van zijn leven, minuut voor minuut - nodig gehad | |
[pagina 493]
| |
om op dit punt te belanden. Hij voelde zich zuiver, ondubbelzinnig, onverwinnelijk toen hij zijn antwoord gaf: “Stront”.’ Alleen de woeste humor die losbreekt in dit laatste woord van het boek, ‘stront’, is bestand tegen het fatalisme: de kolonel zal liever stront vreten dan opgeven, ook al komt er dan geen brief, geen verandering. | |
‘Het Kwade Uur’Is De Kolonel Krijgt Nooit Post een schets van de impasse waarin een eerlijke vechter belandt na de burgeroorlog, Het Kwade Uur tekent de smeulende vulkaan vlak vóór de uitbarsting, het klimaat van bedrieglijke rust waaruit opeens de passies gaan losbarsten tot een orgie van bloed. In De Kolonel Krijgt Nooit Post zijn de onbenullige pater Angel, symbool van het katholieke obscurantisme van de lagere clerus, en de burgemeester met zijn eeuwige kiespijn, symbool van het politiek opportunisme, alleen als achtergrond aanwezig. In Het Kwade Uur treden ze actiever op: ze zijn daar de obscure bijgelovige krachten, de opportunistische bedriegerijen die onder het oppervlak smeulen totdat de bom barst op ‘het kwade uur’. Ze bereiden de catastrofe voor. Pater Angel's voornaamste bezigheid is het controleren van de films die in de open-lucht-bioscoop gedraaid worden; met twaalf klokslagen kondigt hij aan dat de film ‘te mijden’ is, waarna hij gaat loeren welke zondaars toch gaan kijken, zodat hij ze 's zondags na de preek voor de hele parochie kan uitschelden. In dit klimaat van seksuele repressie gedijen naijver, overspel en weerwraak. De burgemeester aarzelt lang voor hij zijn zieke kies laat trekken, omdat de tandarts een ‘anarchist’ is, iemand die met een geheimzinnige ‘ondergrondse’ de ‘revolutie’ voorbereidt. Als deze man uiteindelijk de rottende kies zonder verdoving moet verwijderen, gebeurt dit onder de bedreiging van revolvers; de burgemeester beschouwt de pijnlijke operatie als een weliswaar legale, maar toch kwaadaardig bedoelde subversieve actie. Wanneer het trekken van een tand al zulke passionele politieke contouren krijgt, dan wordt een overstroming helemaal ernstig. De burgemeester, de enige die resoluut kan optreden in het verhaal, snelt de armsten der armen ter hulp, draagt mee hun krotten en huisraad naar een stuk grond dat hem toebehoort en dat hij hun spontaan aanbiedt. Pas achteraf blijkt dat hij op deze manier het waardeloze stuk voor een goede prijs aan de gemeente kan overdragen, zodat hij tegelijk profijt haalt uit de overstromingsellende en zichzelf een image van weldoener bezorgt. Zijn tegenstanders: de raadselachtige rechter, de anarchistische tandarts, de achterlijke pater Angel, de onvatbare ‘ondergrondsen’, blijken evenwel geen haar beter te zijn. Wel | |
[pagina 494]
| |
maakt hun partijdige haat hen helderziend, maar nergens openen ze een menselijker perspectief op de toekomst. Wat hen drijft is de ongemotiveerde politieke haat tegen de regeringspartij, tegen mensen eerder dan beginselen. Indien het begrip ‘onderontwikkeling’ iets betekent voor Marquez, dan is het de politieke onderontwikkeling: het gebrek aan een bruikbare maatschappijvisie, het overheersen van verstarde vooroordelen en partijpolitieke rivaliteiten. De irrationele keuze voor of tegen de regering (die in elk geval op de kap van de kleine man regeert, of ze nu liberaal of democratisch is) zit verknoopt in een moeras van bijgeloof, seksuele frustraties en sociale rivaliteiten. Het feit dat tot ‘het kwade uur’ leidt, is typerend: een onbekende hangt 's nachts schotschriften uit en ontketent seksuele argwaan en naijver. De relatief rijke, trotse en koppige César Montero, klaar om op jacht te gaan, ontdekt het schotschrift dat zijn vrouw van overspel beschuldigt. Een psychisch mechanisme schiet in gang: Montero pakt zijn jachtgeweer, rijdt naar de liedjeszanger Pastor, die hij verdenkt, en schiet hem met een groot-wild-patroon dood. Meteen komt ook het sociaal-politieke mechanisme op gang: de burgemeester ziet kansen in de ondergang van Montero, die hij uithongert en foltert; de haat van de rechter en de tandarts groeit; vrouwen beloeren elkaar. En meteen is ‘het kwade uur’ aangebroken, het uur waarop de ‘politieke onderontwikkeling’, de opgekropte frustraties en passies losbreken in het geweld, de burgeroorlog, het spel met leven en dood dat gedoemd is om de bestaande seksuele, sociale en politieke frustraties nog te verergeren. | |
‘Honderd jaar eenzaamheid’Doordat in Honderd Jaar Eenzaamheid de geschiedenis van de clan der Buendia's het onderwerp is, dringt het verhaal dieper door in de ellende van de politieke onderontwikkeling. De Buendia's brengen enkele grootse figuren voort die allen twee tegenstrijdige kenmerken hebben: efficiënt leiderschap en onbedwingbare fantasterij. De stamvader José Arcadio Buendia sticht Macondo, vestigt er een voorbeeldige sociale orde, maar valt af en toe ten prooi aan de wonderbaarlijke dingen die de kermiszigeuner Melquiades elk jaar meebrengt. Met de instrumenten die Melquiades hem versjachert, ontdekt hij - na een periode dat iedereen hem gek waande in zijn vreemdsoortig laboratorium - dat de aarde rond is! Hij eindigt zijn leven vastgebonden aan een boom, als een gek die onverklaarbare woorden mompelt: slechts pater Angel ontdekt na lange tijd dat het Latijn is. Zijn tragedie is duidelijk: zijn op zichzelf gezonde kennis geeft hem niet de verwachte greep op de realiteit, omdat de kennis die hij opdoet, op zijn moment niet | |
[pagina 495]
| |
ter zake is. Zijn fantasterijen zijn geen afwijkingen: het zijn luciede momenten die op het verkeerde tijdstip optreden. In die zin is zijn leiderschap niet verschillend van zijn waanzin. Het hele geslacht bereikt een culminatiepunt in de figuur van kolonel Aureliano Buendia, die een geweldige burgeroorlog ontketent, een kortstondige politieke vrede kan opleggen en zoveel achterhoedegevechten levert dat hij een levende legende wordt: een soort Robin Hood die terug zal komen om wraak te nemen op de corrupte politici. Hoewel hij streeft naar sociale rechtvaardigheid en tegen het katholieke obscurantisme vecht, wordt hij het slachtoffer van de eigen passies: hij laat niet alleen talloze bastaarden na, hij ontsnapt slechts ten koste van een capitulatie aan de eenzaamheid en de hardheid van de macht; hij eindigt als een onbegrijpelijke alchemist, die gouden munten omsmelt in gouden visjes, die hij verkoopt voor gouden munten, een nooit eindigend proces. De kolonel gaat ten onder aan de vreemde tegenspraak van zijn ras. Het basisgegeven van het boek - dat de hele evolutie van de samenleving vanaf het koloniaal tijdperk tot de industrialisering schetst - lijkt mij de tegenstelling te zijn tussen de eigenaardigheden van de Buendia's aan de ene en de eisen van de objectieve geschiedenis aan de andere kant. Zo beseft kolonel Aureliano Buendia zeer goed wat het volk nodig heeft; hij slaagt er evenwel niet in zijn buitengewone kwaliteiten ten dienste te stellen van de objectieve werkelijkheid: zijn revolutie gaat kapot aan de eigen passies en aan het gekonkel van de beroepspolitici. Hij moet dus eindigen als een vreemdsoortige gek, als iemand die zijn privé-frustraties, zijn persoonlijke ervaringen en talenten niet kan uitbouwen in de historische evolutie. De geweldige levensdrift, zoals die zich vooral uit in de seksualiteit en de politieke actie van de Buendia's, of in hun formidabele werkkracht, lijkt symptomatisch voor de levensdrift van de Latijnsamerikaanse volkeren. Schematisch kan men dit zo voorstellen: de Latijnsamerikaanse werkelijkheid kan alleen veranderd worden door de subjectieve inzet van de Latijnsamerikaanse mensen; zolang die subjectieve inzet telkens weer misbruikt wordt door corrupte politici en een obscurantistische kerk, kan er geen verandering komen. De eenzaamheid waarover Marquez het heeft, is dan ook de onverzoenbaarheid van de persoonlijke kwaliteiten met het algemeen goed: de aan zijn boom vastgebonden, Latijn brabbelende stamvader is daarvan het meest treffende symbool. In die zin zijn alle Marquez-figuren niet alleen eenzaam, maar ook ‘bizar’, d.i. anders dan verwacht: ze tekenen de machteloosheid van de subjectieve ervaring tegenover de objectieve eisen van de geschiedenis. | |
[pagina 496]
| |
In de figuur van de kolonel komt daar nog een dimensie bij: hoewel hij in dienst stond van de sociale ontvoogding, kan hij niet beletten dat ook onder zijn bewind, in zijn naam, gemoord wordt omwille van de gefrustreerde heksenketel die we reeds zagen overkoken in Het Kwade Uur. Daarom wordt hij gedwongen meer tucht te eisen, meer gehoorzaamheid; zo wordt hij harder en harder, totdat hij zelfs bereid is zijn enige vriend en eerlijkste strijdmakker te laten fusilleren. Ook de macht, al wil ze dan de ontvoogding, maakt eenzaam. En dus onmachtig om de geschiedenis te beïnvloeden in haar fatale evolutie. Men kan stellen dat kolonel Aureliano Buendia verwant is met Camilo Torres: ook deze intellectueel, die door zijn eigen klasse werd uitgestoten, meende zijn privé-bewogenheid te kunnen verbinden met de historisch-objectieve nood aan een ‘frente unido’. Alleen gaat het fatalisme van Marquez verder dan de wanhoop die Torres terugdreef naar de tijd van de ‘bandoleros’, naar het gewapend verzet. Het hele verhaal der Buendia's, met al zijn wisselvalligheden en grillen, stond reeds bij voorbaat vast in het boek van de oude zigeuner Melquiades: de laatste nazaat van de Buendia's ontcijfert eindelijk het onbekende schrift en leest dat het dorp op dat eigenste ogenblik door de wind wordt weggeblazen, uitgeveegd. Hiermee geeft Marquez te kennen, dat de eenzaamheid van de mens onvermijdelijk is: niet door een toevallige onverzoenbaarheid van subjectieve kwaliteit en objectieve noodzaak zijn alle Buendia's als eenzame gekken geëindigd, maar doordat de geschiedenis altijd aan de greep van de mens ontsnapt. Wat ook het verhaal van de Buendia's ware geweest, in het boek van Melquiades stond allang te lezen, hoe de wind heel die wereld van hartstocht, liefde, haat en dood zou wegblazen. En Melquiades had zijn boek juist zo ingewikkeld gemaakt, opdat slechts op de allerlaatste dag - wanneer het geen nut meer kon hebben - iemand het einde van Macondo zou kunnen ontcijferen. Uiteraard is dit een interpretatie, want het slot blijft cryptisch, alsof de auteur wil zeggen dat elk menselijk leven een mysterie blijft. In een andere passage schuilt een ‘hint’, die in dezelfde richting wijst. Tijdens een arbeidersopstand in Macondo ziet José Aureliano Segundo hoe enkele duizenden mensen door het leger worden neergemaaid; hij komt zelf slechts tot bewustzijn, wanneer hij tussen de lijken op een stille, nachtelijke trein ligt. Het is een bijzonder reële trein van tweehonderd wagens, met één locomotief vooraan, één achteraan en één in het midden. Maar als hij terugkomt in Macondo ontkent iedereen dat de moordpartij heeft plaatsgehad. Een vrouw zegt hem zelfs, dat er sinds de tijd van zijn oom, de kolonel, geen doden meer gevallen zijn in het dorp. Marquez levert de verklaring voor dat vreemde feit erbij: de regering heeft zoveel duizenden malen laten om- | |
[pagina 497]
| |
roepen dat de arbeiders rustig naar huis zijn gegaan, er zijn zoveel verhaaltjes over verspreid, dat het in de subjectieve ervaring van de mensen een feit geworden is: de afslachting heeft nooit plaats gevonden. Alleen José Aureliano Segundo blijft ervan getuigen; wanneer soldaten hem opzoeken, want ook deze laatste getuige moet verdwijnen, doet zich een vreemd verschijnsel voor: hij is voor hen onzichtbaar geworden en overleeft op die miraculeuze wijze. Indien men dus het fatalisme van Marquez dóórdenkt, stoot men eens te meer op de onverzoenbaarheid van subjectieve ervaring en objectieve werkelijkheid. Het feit dat de soldaat erin slaagt de man Aureliano Segundo (die er immers niet meer mag zijn) niet te zien, hoewel hij voor hem staat, het samenvallen dus van subjectieve ervaring en objectieve werkelijkheid, wordt een onverklaarbaar wonder. De strijd van de mens om meester te worden van zijn eigen lot - de pogingen om het boek van Melquiades te ontcijferen, d.i. de toekomst te voorspellen, d.i. zelf de geschiedenis te bepalen - eindigt altijd in eenzaamheid. Alleen wordt dit gerelativeerd door de slotzin: ‘want rassen die gedoemd waren tot honderd jaar eenzaamheid, kregen geen tweede kans op aarde’. Mogelijk hoopt Marquez nog op een ras dat niet tot eenzaamheid gedoemd is. Vast staat alleen, dat deze schrijver de vrijwillige ballingschap in Spanje verkiest boven zijn eigen land, alsof hij bewust zijn eenzaamheid d.i. zijn onmacht om voor dit verscheurde land iets te doen - wil duidelijk maken. |
|