Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |
Ayer over Russell
| |
[pagina 439]
| |
natuurlijk welke Russell, want bij zo'n enorm veelzijdige figuur moet je beslist een onderscheid maken tussen Russell als logicus, als wiskundige, als epistemoloog, als metafysicus, en als politiek en sociaal denker. - Filosofisch gezien heeft tot op heden de Russell van het eerste decennium van onze eeuw, die van de theory of descriptions (theorie van de uniek bepalende beschrijvingen) en de theory of types (typenleer of typentheorie), het meest invloed uitgeoefend. Het ziet er naar uit dat dit ook in de toekomst erg belangrijk zal blijven. Natuurlijk weten we ondertussen dat de herformulering van de logica tot op zekere hoogte al geanticipeerd was door Gottlob Frege, en dat de puur formele logici vandaag meer interesse hebben voor Frege dan voor Russell. Maar op het domein van de filosofie van de logica, waar de vragen naar de betekenis en de waarheid worden gesteld, semantische en logisch-analytische vragen, heeft Russell nog steeds een grote invloed. Eveneens belangrijk, zij het naar mijn gevoel iets minder, is zijn bijdrage op het gebied van de kennistheorie, waar hij de Engelse traditie van Locke, Berkeley, Hume, en van zijn eigen intellectuele peetoom John Stuart Mill voortzet. Russell is een empirist in de klassieke zin van het woord; dat is, historisch gezien, belangrijk omdat hij het empirisme terug invoerde na een periode, tijdens welke de Engelse filosofie was bezweken voor het Duitse idealisme. Aan het einde van de negentiende eeuw was er inderdaad een sterke neohegeliaanse beweging, geleid door F.H. Bradley en J.E. MacTaggart, en het was Russell die, samen met zijn vriend G.E. Moore, eveneens werkzaam te Cambridge, de oude empiristische visie restaureerde. Maar vandaag wordt Russell als epistemoloog ietwat ouderwets gevonden. De mode hier in Engeland heeft zich recentelijk afgekeerd van het Lockeaans ideaal van eenvoudige ideeën, van sense-data, en daarmee ook van Russells werk op dit gebied. Persoonlijk volg ik Russell wat dat betreft nog steeds, maar ik behoor duidelijk tot een minderheid. Wat zijn politieke filosofie aangaat, zou ik stellen dat hij grote invloed heeft uitgeoefend als actief Engels politicus ten tijde van zijn campagne tegen de kernbom en voor nucleaire ontwapening. Op de politieke theorie heeft hij weinig invloed gehad; dat ligt goeddeels aan zijn geschriften. Als je die namelijk goed bekijkt, merk je dat ze vooral praktisch gericht zijn. Neem nou zijn houding tegenover de oorlog tijdens de eerste wereldoorlog, zijn pacifisme tussen beide wereldoorlogen, de korte periode na 1945 toen hij bijzonder militant werd omdat hij zo anti-communistisch was geworden, en nog later zijn hernieuwd pacifisme -: zijn houding is altijd praktisch geinspireerd; politieke theorie heeft hem nooit bijzonder kunnen boeien. | |
[pagina 440]
| |
Samenvattend kun je stellen dat hij voorgoed zal bekend blijven, in eerste instantie als logicus, en in de tweede plaats als klassiek Brits empirist.
- Een van uw boeken heet The Analytical Heritage en behandelt zowel het denken van Moore als dat van Russell. Zou het kunnen dat Russell over, zeg maar een jaar of tien evenzeer tot de wat vergeten geschiedenis zal behoren als dat op dit moment het geval is met Moore? Ik heb namelijk de indruk dat, althans in continentaal Europa, vrijwel niemand nog met Moore bezig is. Nochtans was ook Moore tijdens zijn leven een invloedrijk denker. - Dat is moeilijk te voorspellen. In elk geval is het een feit dat Moore nooit erg bekend is geweest buiten Groot-Brittannië, ten dele omdat hij zo weinig heeft geschreven. Buiten de Principia Ethica en, misschien, de bundel lezingen Some Main Problems of Philosophy van de jaren vijftig, heeft geen van zijn geschriften, die overwegend artikelen waren voor o.m. ‘The Aristotelian Society’, veel aandacht gekregen.
- Maar hij moet een uitzonderlijk begaafd lesgever zijn geweest? - Moore had inderdaad erg vruchtbare persoonlijke contacten met zijn leerlingen. Ik heb nooit in Cambridge gestudeerd, maar wij hadden een jaarlijkse bijeenkomst van ‘The Aristotelian Society’, waar hij steevast een college gaf dat ik als jonge man placht te volgen. Ik vond hem een ongemeen inspirerend, door en door eerlijk en ernstig leraar, die erin slaagde het beste in zijn leerlingen tot ontplooiing te brengen. Maar zijn publikaties lijken nu wat dunnetjes, pedant zelfs, en sterk gebonden aan het Engelse idioom - dát moet mede de reden zijn waarom hij buiten Engeland weinig of geen succes had. Tot op zekere hoogte is hij een taalfilosoof. Nu was er in Engeland zowat twintig jaar geleden een mode, voornamelijk vanwege de opkomst van de zogenaamde ‘linguistic analysis’ te Oxford, die Moore (en vooral Wittgenstein) stukken hoger waardeerde dan Russell, die aftands en te nonchalant werd gevonden. Het waren de jaren van de pietluttige, ontzettend gedetailleerde filosofie van de taal, waarbij de eindeloze rij voorbeelden van Ryle en Wittgenstein de theorieën overwoekerden. Daartegenover stond de in die tijd onderschatte Russell met zijn meer wetenschappelijke filosofie en zijn voorliefde voor grootse theorieën, zonder veel aandacht voor detailkwesties. Inmiddels is die situatie grondig gewijzigd. De linguïstische school van Oxford bestaat niet meer, ze hing te sterk af van de persoonlijkheid van Austin, en na diens dood gingen zijn volgelingen uit elkaar, waren niet langer in staat om zijn werk verder voort te zetten, of merkten dat ze in een doodlopende steeg waren beland. Men begon het vervelend te vinden om na te | |
[pagina 441]
| |
gaan hoe allerlei woorden worden gebruikt. Men wou dat de woorden iets betekenden, men wou er problemen mee oplossen. In deze reactie tegen de school van Austin verloor Moore een stuk van zijn reputatie en herontdekte men Russell als de filosoof die tenminste met echte problemen bezig was. Het is twijfelachtig of Russell het in populariteit van Wittgenstein zou halen. Wittgenstein heeft niet alleen een kleine kliek halsstarrige aanhangers maar oefent buitendien een grote aantrekkingskracht uit op het grote publiek, gedeeltelijk omwille van zijn uitzonderlijke persoonlijkheid die nu pas in brede kring bekend wordt. Ondanks deze achterstand in populariteit bekleedt Rusell naar mijn overtuiging een onvervangbare plaats in de geschiedenis van de filosofie - beslist een stuk solieder dan die van Moore - dank zij zijn enorme bijdrage op het gebied van de logica in het begin van zijn carrière als filosoof. De man die momenteel veel betekent op het gebied van de filosofie van de logica en van de semantiek, Quine, hoogleraar te Harvard, bekent volgaarne dat hij rechtstreeks uit Russell voortkomt, zelfs wat zijn ontologie betreft. Wie dus de geschiedenis van het moderne denken zal schrijven, moet een bijzonder belangrijke plaats aan Russell toekennen. Onlangs hebben de Amerikanen een groots opgezette encyclopedie van de filosofie op de markt gebracht. Als je daarin de referenties optelt, wat ik altijd een leuk spelletje heb gevonden, kom je tot de constatade dat Russell het grootste aantal verwijzingen krijgt, meer nog dan Plato!
- Zoudt u zover gaan als Wittgenstein die, zoals onder meer blijkt uit een onlangs gepubliceerde brief van de jonggestorven Engelse filosoof Frank RamseyGa naar voetnoot2, met zijn ongehoord strenge criteria van mening was dat Russell enkel onvervangbaar creatief werk verricht had tijdens het eerste decennium van onze eeuw? - Russell heeft daarover met mij gesproken. Hij had een grote bewondering voor de jonge Wittgenstein en, hoewel ze nooit ruzie hadden, voelden ze zich na de publikatie van Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus intellectueel ver uit elkaar gegroeid. Wittgenstein bekritiseerde vooral de, althans naar zijn mening, aanwezige oppervlakkigheid in Russells filosofie, met haar neiging om de dingen te gemakkelijk te maken, ze letterlijk te demystificeren. Russell miste volgens Wittgenstein zin voor mystiek (nochtans had de jonge Russell ook iets dergelijks gevoeld ten aanzien van de wiskundeGa naar voetnoot3); hij was hem te praktisch en te nuchter; in het uitproberen van | |
[pagina 442]
| |
oplossingen miste hij, nog steeds volgens Wittgenstein, de diepere dimensie. Ik vind dit oordeel onjuist. Omgekeerd verweet Russell aan Wittgenstein diens gehele zgn. ‘tweede periode’, die hij volkomen onbeduidend achtte. Hij vond het onnoemelijk triest dat zoveel mensen bereid waren de latere Wittgenstein te volgen in wat hij beschouwde als een moeras. Beiden overdreven uiteraard in hun afwijzing, maar ik voel meer voor Russells standpunt.
- Op dat punt bent u het blijkbaar eens met Popper. Iets anders. Hebt u een verklaring voor de veelzijdigheid van Russells activiteiten? Is er een gemeenschappelijke noemer of inspiratie voor deze toch uiteenlopende domeinen waarop Russell zich heeft bewogen? - Ik weet het echt niet. Hij was een genie. Ik was een goede vriend van hem tot in zijn laatste levensjaren, maar ik heb hem nooit gepsychoanalyseerd. In zover een puur externe verklaring te verdedigen is, denk ik dat er veel duidelijk wordt vanuit zijn familiale achtergrond. Hij was een Whig, een aristocraat, hij kwam uit een familie van machthebbers. Zoals hij beschrijft in zijn autobiografie werd er van hem verwacht dat hij zich politiek | |
[pagina 443]
| |
zou gedragen in overeenstemming met deze achtergrond, als een soort geerfde verantwoordelijkheid. De combinatie van deze antecedenten met zijn intellectuele kracht en zijn liefde voor de wiskunde heeft Russells uniciteit opgeleverd. Hij had zeer sterke gevoelens; ik zou zelfs zeggen dat hij een religieuze aanleg had, al was hij, zoals bekend, helemaal niet godsdienstig en een militant atheïst (hij zelf noemde zich liever een agnosticus). Dit sterke religieuze temperament had een uitweg nodig; dat bleek in de periode dat hij een platonische visie had op de wiskunde. Toen hij onder invloed van Wittgenstein tot de overtuiging kwam dat wiskunde een systeem van tautologieën was, zochten deze gevoelens een andere uitweg. Hij vond hem in de traditie van de familie: voortaan zou hij zich wijden aan de verbetering van de menselijke soort. Dat vind je ook vaak bij geavoueerde kerkelijken, deze theologie die de vorm aanneemt van een moraal en van een sociaal engagement, de religieuze gevoelens die zich manifesteren in goede werken. Zoiets is ook bij Russell gebeurd.
- Maar is er dan geen filosofisch verband tussen Russell als epistemoloog en als sociaal hervormer? - Ik denk van niet.
- Sommigen hebben gemeend zo'n verband te onderkennen, bijvoorbeeld in zijn opvatting over het oplossen van problemen. - Misschien zeg ik het nu te sterk. Natuurlijk is er een coherentie in Russells temperament: hij ontplooit dezelfde kritische zin, hetzelfde scepticisme in zijn kennistheorie en in zijn sociale filosofie. Een nauwer verband zie ik niet. Russell staat wat de Britse filosofische traditie betreft het dichtst bij Hume, die een Tory en een quiëtist was! Voor Hume was de praktische consequentie van het scepticisme dat je de zaken beter op hun beloop kan laten en liever niet op verandering kunt aansturen. Russell had eigenlijk net zo goed op die manier kunnen denken. Een andere illustratie. In zijn logica staat Russell erg dicht bij Frege; ze verschillen weliswaar op detailpunten, maar beiden wilden de wiskunde tot de logica reduceren. Nu was Frege op politiek en moreel gebied een aartsreactionair, een passioneel nationalist en een antisemiet. Je kunt moeilijker iemand opnoemen die verder van Russells denkbeelden verwijderd is! Je kunt dus niet beweren dat hun logica bepaalde praktische denkbeelden of politieke opvattingen impliceert. Er bestaat geen verband, er is geen overgang van zijn kennistheorie naar de moraalfilosofieGa naar voetnoot4. | |
[pagina 444]
| |
- Russell was op sociaal-politiek gebied een liberaal in de negentiende-eeuwse betekenis van het woord. - Hij was een radicaal, ja. Op een bepaald moment was hij bijna liberaal kandidaat tijdens de verkiezingen. In het eerste decennium van deze eeuw wilde hij zich kandidaat stellen voor het parlement. Hij zou er ook in geslaagd zijn (in het kiesdistrict Benford was hij al aangesteld), ware het niet dat men naar zijn religieuze overtuiging had gevraagd. Russell verklaarde dat hij agnosticus was en dat hij zijn standpunt terzake beslist niet zou verzwijgen; daarop werd hij geroyeerd. Nadien, toen de liberalen tijdens de eerste wereldoorlog de dieperik ingingen, werd hij lid van Labour en verdedigde tweemaal haar belangen. Uiteindelijk verliet hij op een erg dramatische manier Labour door zijn partijkaart te verscheuren, maar intussen was hij geen marxist.
- Zoudt u hem een anarchist noemen? - Hij stond wel dicht bij het anarchisme. De twee zeldzame serieuze bijdragen tot de politieke theorie, allebei geschreven tijdens de eerste wereldoorlog, Principles of Social Reconstruction (1916) en Proposed Roads to Freedom (1918), vertonen een grote sympathie voor het anarchisme maar zijn uiteindelijk helemaal voorstander van een toentertijd erg modieuze, nu goeddeels vergeten theorie: het gikle-socialisme. Helaas werd deze idee door de fascisten uitgebuit en geperverteerd. Hij was nooit marxist, want als hij iets van zijn Whig-verleden had geërfd dan was het wel een uitgesproken hekel aan de staat. Zijn radicalisme maakte hem steeds voorstander van kleine groepen - daarin komt zijn anarchistische neiging tot uiting - en tegenstander van een gecentraliseerde macht. Hij was een fanatiek anti-communist, voornamelijk ten gevolge van een in 1919 aan Rusland gebracht bezoek, waarbij hij persoonlijk contact had met Lenin en Trotski, die hij wrede, meedogenloze mannen noemde. | |
[pagina 445]
| |
- Wat dacht hij van China, meer bepaald van de recente ontwikkeling van dat land? - Hij was zonder meer betoverd door China, dat al bij zijn eerste bezoek in 1920 zijn hart had gestolen. Tijdens zijn laatste levensjaren werd hij trouwens minder anti-communistisch en toonde hij zich uiterst sympathiek ten aanzien van Mao's regime (dat hij niet persoonlijk had meegemaakt), mede omdat hij zo zwaar ontgoocheld was in de Amerikaanse regeringen (Eisenhower, Kennedy, Johnson) die hij een grotere bedreiging vond voor de wereldvrede dan onverschillig welke Oosterse regering. Ondanks deze sympathie voor de communistische regimes bleef hij hun interne structuur afwijzen. Hij is het nooit eens geweest met hun bureaucratie, centralisatie, in het kort: met de communistische theorie. Maar als naties vond hij ze minder gevaarlijk dan de Amerikaanse staat.
- Russell is geregeld en zwaar bekritiseerd omwille van zijn pacifisme. Sommigen vonden trouwens zijn houding terzake inconsequent en contradictorisch, onder meer het feit dat hij zijn pacifisme bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog opgaf. - Daar ben ik het niet mee eens. Ik denk dat hij consequent en niet-contradictorisch was; wél was hij fundamenteel een utilitarist. Absoluut pacifisme bestond niet voor hem. Hij was erg gekant tegen de eerste wereldoorlog omdat het hier niet voor of tegen een principe ging en omdat hij van mening was dat de uitslag ervan het verlies aan mensenlevens en de andere ellende niet kon rechtvaardigen. De geschiedenis heeft Russell op dit punt grotendeels gelijk gegeven. Russell gaf er niet om welke partij zou overwinnen, niet dat hij geen overtuigd Brit zou zijn geweest, maar Engeland hád niets te winnen in de eerste wereldoorlog. Nadien bleef hij pacifist, ten dele omdat hij deze morele houding tot dusver met schade en schande in de praktijk had gebracht (hij had in de gevangenis gezeten, was zijn betrekking in Trinity College kwijtgeraakt en had veel vrienden verloren) en ze voor hem tot een levensvorm was geworden, en ten dele omdat hij voorzag dat door de sedert 1914 ononderbroken bewapeningswedloop de oorlogsellende steeds maar groter zou worden, en derhalve een sterkere tegenstand nodig zou hebben. Aan de andere kant was hij uiterst bezorgd om de opkomst van het nazisme, dat hij een verschrikkelijk regime vond, en tegen 1939-1940 kwam hij tot het besluit dat, hoewel het onheil van een oorlog erg groot was, de verschrikking van een overheersing door de nazi's nog veel erger zou zijn. Hij gaf dus tijdelijk en om utilitaristische redenen het pacifisme op. Daarbij ging hij zover (deze episode moffelt hij weg in zijn autobiografie) dat hij na de oorlog er voorstander van was om Rusland met de kernbom te bedrei- | |
[pagina 446]
| |
gen! Hij dacht dat het niet nodig zou zijn om ze neer te gooien, dat m.a.w. de bedreiging zou volstaan, en dat het goed, dat erin zou bestaan om de Oosteuropese landen van het communistisch juk te bevrijden, groter zou zijn dan de verschrikking van een atoombom. Deze opvatting schokte veel van Russells vrienden, onder meer mijzelf. Wij waren ontzet en trachtten hem tot andere gedachten te brengen. Toen Rusland ook over de kernbom beschikte, was hij van mening dat de onoverzienbare ellende van een totale kernoorlog erger zou zijn dan onverschillig wat, zelfs unilaterale ontwapening. Hij argumenteerde dat het beter ware dat één partij, zelfs de communisten, in vrede de wereld zou beheersen dan een kernoorlog mee te maken. Derhalve zette hij zich in, andermaal op utilitaristische gronden, voor de campagne ten voordele van nucleaire ontwapening. Het probleem met Russell was dat, al redeneerde hij utilitaristisch, hij zo'n moreel gepassioneerd man was dat, eens een gedragslijn gekozen, hij niet langer meer dacht aan controle en evenwicht maar ze absoluut trachtte te volgen. Daardoor werd hij, vooral tijdens zijn laatste levensjaren, minder bedachtzaam, en had hij de neiging om iedereen die met hem van mening verschilde als slecht en verdorven aan te zien. Hij heeft steeds, althans naar mijn gevoel, te weinig rekening gehouden met de argumenten die een machtsevenwicht bepleiten.
-Hij was een utilitarist, maar geen realist in deze internationale kwesties. Hij was zelf te weinig politicus om inzicht te hebben in de ingewikkelde en vaak smerige politieke zetten. Hij wou zijn persoonlijkheid niet versnipperen in de werkelijke politiek. - Hij was geen dagdagelijks politicus. Nooit heeft hij, die zitting had in het House of Lords, gebruik gemaakt van zijn macht. Hij had daar kunnen spreken, maar hij heeft het, geloof ik, maar één keer gedaan. Wat dat betreft was hij meer een soort Ghandi, een leider van een volksbeweging, die het doet met emoties, met retoriek, veeleer dan door te redeneren. Hij bouwde een morele stelling op tegen de kernbom en deed in wezen geen beroep op utilitaristische argumenten, al zat dat utilitarisme wel voor bij zijn persoonlijke stellingname. Op dat vlak had hij vaak meer van een messias; hoe ver zijn invloed op de massa reikte, weet ik niet. Ik was een persoonlijke vriend, en sta filosofisch zeer dicht bij hem, maar tijdens zijn laatste levensjaren waren onze contacten weliswaar nooit gespannen maar wat minder nauw, precies omdat ik hem op dit gebied niet goed meer kon volgen. Voor mij was het vrijwel irrelevant geworden of de Engelsen nu al of niet over kernwapens beschikten, omdat de oorlog toch zou gevoerd worden tussen Rusland en Amerika en wij daar niet aan te pas zouden komen. Op economische gronden was ik een tegenstander van de atoom- | |
[pagina 447]
| |
bom; het kwam me namelijk voor dat Groot-Brittannië zich de luxe van kernwapens niet kon permitteren. Maar dat argument sprak hem geenszins aan; hij wou dat ik op dat punt samen met hem optrok. Vermits ik dat niet wilde, heeft dat de laatste jaren van zijn leven een wolkje boven onze verhouding gedreven. Maar we zijn vrienden gebleven tot aan zijn dood.
- Vandaag de dag lijkt de bedreiging van een kernoorlog onze levensstijl minder te affecteren. Wat kunnen we van Russells bemoeiingen met deze zaken overhouden? - Inderdaad komt deze kwestie nu minder op de voorgrond. Ook Russell vond haar op het einde van zijn leven minder belangrijk. Hij ging zich toen meer bezighouden met de oorlog in Vietnam, ten dele omdat zijn vijandigheid ten aanzien van Amerika zo was toegenomen, maar ook omdat hij geschokt was door de mensonterende behandeling van weerloze kleine naties. Verder speelden interne factoren een rol. Ik herinner me dat, toen mijn vrouw hem voor het eerst ontmoette op het einde van de jaren vijftig en zij hem vroeg wat de grootste bedreiging voor de toekomst van de wereld was, hij antwoordde: ‘de politie’.
- Hoe verklaart u het feit dat zowel de kennistheoretische als de politiek geëngageerde Russell zo weinig bekendheid geniet in continentaal Europa, met name in Frankrijk en in de overwegend door de Franse cultuur beinvloede landen? - Ik ben erg slecht in het verklaren van historische fenomenen. Frankrijk is extreem chauvinistisch en bovendien, filosofisch gezien, erg gedomineerd door de Duitsers. Niet enkel Russell, de hele Engelse filosofie is niet bekend in Frankrijk. De Fransen weten niets van Locke en Hume; als ze hun bachot afleggen, horen ze wat algemeenheden over Locke, Berkeley en Hume, en met die formuleachtige kennis moeten ze het verder stellen. Dat ligt m.i. voor een groot deel aan de cartesiaanse scheiding tussen science en lettres, waardoor de Fransen de neiging hebben om alles overmatig in vakjes in te delen. Filosofie is voor hen lettres; daarom bloeit de retoriek, de metafysica, en de Duitse wijsbegeerte, veeleer dan de Engelse filosofie die in hun ogen praktisch, empiristisch en terre à terre is. Niet alleen Russell, wij allemaal zijn onbekend in Frankrijk.
- Een Brits filosoof als Peter Strawson, met zijn belangstelling voor Kant en voor metafysica, zou misschien een brug kunnen slaan. Of gelooft u niet in het slaan van bruggen? - Toch wel, maar ik zie niet zo direct in dat Strawsons werk dicht bij het Franse filosoferen zou staan. Op een bepaalde manier stond Moore dicht | |
[pagina 448]
| |
bij de Fransen met hun fenomenologie. Ik denk dat een toenadering enkel persoonlijk kan gebeuren. Het is waar dat Strawson bevriend is met Ricoeur, net zoals ik trouwens. Enkele tekens wijzen erop dat de Fransen meer interesse krijgen voor taaltheorie, en zodoende voor de recente Britse filosofie. Toch zal het daarbij meer om, zoals u zegt, Strawson gaan, of Wittgenstein en Austin, dan om Russell, die veeleer behoort tot de Britse traditie die, naar de Franse smaak, nauwelijks filosofisch isGa naar voetnoot5. |
|