| |
| |
| |
Politiek overzicht de maand november
● Internationale samenwerking
Samenwerking rond de oliecrisis
Waar ligt precies de grens tussen internationale samenwerking en internationaal conflict? Is er eigenlijk wel zo'n grens? Hangen allerlei vormen van internationale samenwerking eigenlijk niet ten nauwste samen met even zoveel internationale conflictsituaties? Internationale conflicten zijn nu eenmaal zelden meer conflicten tussen twee afzonderlijke landen; meestal gaat het om groepen landen, die tegenover elkaar komen te staan in een belangentegenstelling. Aan beide kanten van de conflictlijn ontstaan dan vormen van internationale samenwerking. De Noord-Atlantische Verdrags Organisatie - de NAVO - en de daarmee corresponderende organisatie van de Oostblok-landen zijn daar duidelijke voorbeelden van. Beiden zijn vormen van internationale samenwerking die uit een conflictsituatie zijn voortgekomen. Het gaat er maar om uit welke gezichtshoek men de zaken bekijkt.
Dat geldt ook voor de situatie in het Midden-Oosten. Dat de Arabische landen in hun verzet tegen Israël steeds dichter tot elkaar kwamen, was al lang duidelijk. Bij het conflict van 1967 droeg die samenwerking nog een wat rommelig karakter, vooral omdat het niet zo best boterde tussen Egypte en Saoudi-Arabië. Het schatrijke Saoudi-Arabië vertikte het zich met zijn olie-miljarden onder het leiderschap van Nasser te scharen. Na Nassers nederlaag en later na zijn dood scheen de Arabische samenwerking op dood spoor te zijn geraakt. Nassers opvolger, Sadat, hield in pochende redevoeringen nog wel de schijn op dat die samenwerking nog steeds hechter werd, maar veel geloof hechtte de wereld daar niet aan. Ook niet toen Sadat eensklaps een eind maakte aan de opvallende aanwezigheid van de Russen in zijn land. Een geste, die achteraf wel eens zou kunnen blijken een keerpunt te zijn geweest in de samenwerking tussen de Arabische landen, die waarschijnlijk in sterke mate werd afgeremd door ernstige bezwaren van ettelijke Arabische staatshoofden tegen de opdringerige leiding van communistische ongelovigen in wat zij als een ‘heilige oorlog’ van de Mohammedanen beschouwden. Voor een man als Koning Feisal van Saoudi-Arabië, die als hoogste wens koesterde nog éénmaal te kunnen bidden op de heilige plaatsen van de Islam in Jeruzalem, moet het een onverdraaglijke gedachte zijn geweest, dit religieuze ideaal niet te kunnen bereiken dan, via Egypte, aan het handje van de Sovjet-russische ‘kafirs’.
Bij het uitbreken van de vierde oorlog tegen Israël in oktober kwam uit de aanvankelijke verwarring van het krijgsgewoel nóg niet duidelijk naar voren hoe ver de Arabische samenwerking intussen was gevorderd. De Arabieren traden wel meer gecoördineerd op dan in 1967, toen het Israëlische initiatief hen min of meer verraste, maar Israël hield nog steeds de overhand en uiteindelijk konden de Arabieren wederom alleen stand houden door de krachtige steun van de Sovjetunie. Uit eigen kracht ging het nog niet, mede omdat Israël wapensteun kreeg uit Amerika en morele steun uit een aantal Europese landen, met Nederland als haantje de voorste.
Intussen waren de Arabische landen betrokken geraakt in een andere vorm van internationale samenwerking; die der olie-producerende landen. Die samenwerking was in 1960 op gang gekomen en omvatte toen vijf landen: de twee initiatiefnemers, Venezuela en Irak, alsmede Saoudi-Arabië, Koeweit en Iran. Bij die samenwerking ging het alleen om de prijs van de ruwe olie. De Amerikaanse oliemaatschappijen hadden eigenmachtig die prijs drastisch verlaagd op een moment dat zij de kans daartoe schoon zagen in een verruiming van de oliewinning in
| |
| |
eigen land. In 1960 echter begon die kans te keren ten gunste van de olieproducerende landen buiten Amerika. De vraag naar olie steeg snel; veel sneller dan de Amerikaanse produktie bij kon houden; de olie kwam steeds beter in de markt te liggen en ditmaal waren het de olie-producenten die hun eisen stelden. Die eisen werden steeds hoger opgevoerd en de oliemaatschappijen konden moeilijk anders dan maar betalen. De olielanden kwamen tot de ontdekking, dat hun natuurlijke rijkdom een bron vormde van macht. In 1967 deden de Arabische landen een poging om die macht niet alleen economisch maar ook politiek aan te wenden in hun oorlog tegen Israël. Hun macht bleek echter niet overheersend genoeg. De andere olieproducerende landen konden hun produktie nog voldoende opvoeren om een crisis te voorkomen. Daartoe echter zijn zij thans, gezien de enorm gestegen behoefte aan olie, niet meer in staat. In veel groter mate dan in 1967 is de wereld op de Arabische olie aangewezen en de Arabieren hebben daar, ditmaal onder leiding van Koning Feisal, hun consequenties uit getrokken. Ook zonder de hulp van de Russische goddelozen konden zij de wereld leren wat het betekende de Arabieren tegen zich in het harnas te jagen door Israël militaire, morele of diplomatieke steun te verlenen. In het hanteren van de oliekraan als een politiek wapen vonden de Arabische staten elkaar en kwamen zij voor het eerst tot efficiënte samenwerking.
Tegen het eind van de maand november belegden zij in Algiers een topconferentie ter uitstippeling van hun gezamenlijk beleid. Helemáál eensgezind bleken zij op deze topconferentie nog niet. Irak en Libië lieten verstek gaan, omdat zij een hardere lijn voorstonden dan de anderen en ook onder de aanwezigen waren er enkelen die bijvoorbeeld niets wilden weten van rechtstreekse onderhandelingen met Israël zoals deze door Amerika en Rusland min of meer werden afgedwongen. De Algerijnen, die zich als spreekbuis van deze richting opwierpen, stelden, dat het zinloos zou zijn met Israël te praten, omdat er maar één argument is dat indruk op Israël maakt: de macht van de wapens. Egypte echter heeft nu eenmaal in onderhandelingen toegestemd en in december zal men dus in Genève om de tafel moeten gaan zitten. Maar mét een gezamenlijk standpunt - dat wél. En met het vaste voornemen het wapen van de oliekraan krachtig te hanteren tegen ieder land dat niet bereid is mee te werken aan het terugdringen van Israël tot de grenzen van vóór 1967. Dat óók.
Met het gevolg dat de Arabische samenwerking dreigt uit te monden in een, mogelijk langdurige energie-crisis.
Een energie-crisis, die misschien slechts tijdelijk zal voortvloeien uit een drastische beperking van het beschikbare volume olie - het dichtdraaien van de oliekraan kan ook averechts werken en via de vermindering van inkomsten de gevechtskracht nadelig beïnvloeden - maar die stellig een permanent karakter zal dragen in zoverre als zij het einde betekent van een tijdperk van goedkope brandstof en goedkope energie. De olieprijzen van de Arabische landen zijn in de loop van de maand oktober met één slag bijna verdubbeld en de Sjah van Iran heeft al bekend gemaakt, dat hij binnen niet al te lange tijd een vertienvoudiging van zijn olieprijs hoopt te bereiken. De olie wordt duur. Ongetwijfeld zal de industrie zich op vervanging ervan toeleggen en olie trachten te vinden op andere, minder toegankelijke plaatsen, maar die vervangingsmiddelen en die olie van elders zullen óók duur zijn.
De samenwerking van de Arabische landen luidt een nieuw tijdperk in voor de wereld-economie.
Een tijdperk waarvan wij eerst na een harde winter van ‘overgang’ zullen weten hoe het er uit zal zien.
| |
De Europese Gemeenschap
Ronduit hebben de Europese ministers van Buitenlandse Zaken het niet durven zeggen toen zij de eerste week van november in Brussel bijeenkwamen om een gezamenlijk standpunt te bepalen ten aanzien van het conflict in het Midden-Oosten, maar bij het bepalen van dit standpunt zat naar alle waarschijnlijkheid het spook van de olieboycot als tiende lid aan de conferentietafel.
Niet dat de Arabieren ook zonder die boycot geen vrienden hadden onder de Europese negen. Frankrijk met name maakte nooit een geheim van zijn ronduit anti-Israëlische instelling. Maar eensgezind waren de negen van Europa op dit punt niet. Toen de Arabieren in oktober de oliekraan voor Nederland dichtdraaiden, handelden zij daarbij in de overtuiging dat Nederland in de vergaderingen van de Europese Gemeenschap
| |
| |
altijd eenzijdig voor Israël was opgekomen en altijd de voet dwars had gezet als het om de Arabische belangen ging.
Van een dergelijk afwijkend standpunt bleek echter op de vergadering van 6 november niets meer. Althans niet in het resultaat van de stemming over een resolutie die de Arabieren warempel geen reden tot klagen meer mocht geven. In deze resolutie immers werd vierkant gesteld, dat Israël zich dient terug te trekken uit alle gebieden die het sinds 1967 bezet houdt. Weliswaar werd er van de Arabieren in geëist, dat zij het bestaansrecht van Israël moesten erkennen en de grenzen zullen moeten eerbiedigen waarbinnen Israël zich uiteindelijk zal terugtrekken, doch daarnaast werd van Israël geëist, dat het rekening moet houden met de rechten van de Palestijnen. Op het eerste gezicht leek deze resolutie niets méér dan een bijvalsbetuiging aan de befaamde resolutie 242 van de Verenigde Naties uit 1967. In feite echter vormde zij een knieval voor de Arabieren. In de eerste plaats omdat zij in tegenstelling tot de Engelse tekst van resolutie 242 sprak over ‘de’, dus ‘alle’ bezette gebieden; zulks overeenkomstig de Franse versie. In de tweede plaats omdat zij niet meer sprak over de belangen van de ‘vluchtelingen’ maar duidelijk over ‘de Palestijnen’. Daarmee had zij de afstand nog wel niet helemaal overbrugd naar de term ‘het Palestijnse volk’, waar de Arabieren de voorkeur aan geven, maar zij was toch een heel eind in die richting opgerukt. En in de derde plaats werd deze resolutie zonder enig overleg met Amerika aangenomen op een moment dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Kissinger, reeds iets minder verreikende voorstellen als basis voor een vredesconferentie op tafel had gelegd en - nog kwalijker - op een moment dat de Egyptische President Sadat dit Amerikaanse voorstel reeds in beginsel als uitgangspunt voor vredesonderhandelingen had aanvaard. Europa stelde zich nog meer Arabisch op dan Sadat zelf. Bijster dankbaar hebben de
Arabieren zich echter voor deze geste niet getoond. Het feit dat Nederland aan het tot stand komen van deze resolutie heeft meegewerkt, heeft niets afgedaan aan de volledige stopzetting van de olieleveranties aan dit land alleen. Evenmin de volledige capitulatie van Nederland voor de eisen van een paar vliegtuigkapers. Integendeel: de Arabieren hebben de andere Europese landen te verstaan gegeven dat zij maatregelen zouden nemen indien hun zou blijken, dat zij Arabische olie in het kader van de Europese samenwerking naar Nederland zouden dóórleiden.
Vraag is nu of de Europese negen nu nog verder door de knieen zullen gaan en verraad zullen plegen aan de beginselen van de Economische Gemeenschap door te weigeren Nederland in de nu ontstane moeilijke situatie bij te staan. Bondskanselier Brandt heeft al verklaard dat hij daar niets voor voelt. maar hoe Frankrijk en Italie daartegenover staan. is nog niet duidelijk en hoe Engeland een opheffing van de olieboycot voor zichzelf gedaan heeft gekregen, daar mag men naar raden. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken toonde zich na een nieuwe bijeenkomst in Kopenhagen wel optimistisch over de solidariteit van de Europese landen onder elkaar, maar waar dat optimisme op steunde was niet helemaal duidelijk - althans niet concreet duidelijk.
Of mag men stellen, dat de E.E.G.-ministers de weg naar solidariteit wel zullen moeten vinden omdat zij onder de nu ontstane omstandigheden in ieder geval tot een gezamenlijk energie-beleid moeten komen. En dat zal, gezien de nog steeds niet opgeloste tegenstelling tussen Frankrijk en enkele andere landen, waaronder Nederland, over het te voeren beleid ten aanzien van de kern-energie nog niet zo'n eenvoudige zaak zijn.
| |
● Internationale conflicten
Het Midden-Oosten
Er is nadat Israël en Egypte gevolg hadden gegeven aan de oproep van de Verenigde Naties om het vuren te staken heel wat in de wereld heen en weer gereisd door allerlei figuren die op een of andere manier bij het conflict in het Midden-Oosten betrokken waren. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Kissinger, bevond zich op 5 november in Rabat, op 6 november in Tunis, op 7 november in Cairo, op 8 no- | |
| |
vember in Amman en op 9 november in Ryad. Enkele dagen eerder bezocht een van zijn Russische collega's, Koesnetsov, Cairo en Damascus. Mevr. Meir zat toen in Washington en haar minister Abba Eban in Boekarest. De Algierse President Boumedienne voerde diezelfde dagen besprekingen in Cairo, Damascus, Bagdad, Koeweit en Ryad; de Libische President Khadafi in Bagdad en Damascus. En zo waren er nog ettelijke anderen druk met diplomatieke bedrijvigheden bezig.
Deze diplomatieke bedrijvigheden mondden tenslotte uit in de aanvaarding door Israël en Egypte van wat men het plan-Kissinger noemde, een plan, dat in vijf fasen een weg naar de vrede uitstippelde. Eerst zou er een corridor moeten komen, waardoor het ingesloten derde Egyptische leger van voedsel zou kunnen worden voorzien. De tweede fase zou bestaan in het uitwisselen van de krijgsgevangenen. De derde is een geleidelijke opheffing der blokkade van Bab el Mandeb. De vierde is het vaststellen van de staakt-het-vuren-linies door middel van directe onderhandelingen tussen Israëlische en Egyptische officieren. En tenslotte de organisatie van een vredesconferentie, waar alle oorlogvoerende partijen aan zouden deelnemen. Dit plan werd op 9 november aanvaard. De plaatsvervangende chef-staf van het Egyptische en van het Israëlische leger tekenden de desbetreffende overeenkomst in een tent ergens langs de weg tussen Cairo en Suez.
Helemaal geweken was de spanning daarmee niet. Herhaaldelijk werden nog incidentele schermutselingen aan het Egyptische front gemeld. De uitwisseling van krijgsgevangenen liep aanvankelijk nog stroef. Met Egypte kwam het tenslotte nog wel terecht, maar Syrië bleef nog steeds dwars liggen. Bovendien vertoonde zich aan beide kanten een zeker onbehagen over de concessies die door de Amerikaans-Russische druk waren afgedwongez. Aan de kant van de Arabieren uitte zich dit onbehagen in de houding van de oliesheiks, die een volledige capitulatie van Israël ten aanzien van de grenscorrecties van 1967 bleven eisen. Aan de kant van Israël kwam het tot uiting in een zekere verzetshouding van de Israëlische ‘havikken’, met Mosje Dayan aan de spits, tegen het beleid van Golda Meir, die én de wapenstilstand én het plan Kissinger had geaccepteerd.
Toch zag het er aan het eind van de maand niet ongunstig uit voor de vredesconferentie, die omstreeks medio december in Genève bijeen kon worden geroepen.
Of die conferentie echter tot onmiddellijk resultaat kan leiden, is een open vraag. Enige weken later immers zullen de verkiezingen in Israël moeten plaatsvinden en terwijl de Arabieren in de ontstane situatie aanleiding hebben gevonden om zich nauwer en meer eensgezind dan ooit aaneen te sluiten, heeft deze situatie de splijtzwam gedreven in Israël en met name in de partij van mevrouw Meir. Hoe sterk haar regering zal blijven, laat zich nog met geen mogelijkheid voorspellen - en evenmin kan men dus enig peil trekken op de waarborgen die zij in Genève zal kunnen geven voor de naleving van het overeengekomene. De mogelijkheid is evenmin uitgesloten, dat men het op deze conferentie in de aanvang bij enkele vage verklaringen zal laten om aldus mevrouw Meir niet al te zeer verzwakt door haar aanvaarding van het vredesoverleg de verkiezingsstrijd te laten ingaan en haar tenminste een kans te geven haar partij achter zich te houden en haar de gelegenheid te bieden eerst na de verkiezingen tot zaken te komen.
| |
● Nationale politiek
Nederland
- Het Kabinet. De debatten over de afzonderlijke hoofdstukken van de Rijksbegroting hebben weer het gebruikelijke beeld van afwisselend bemoedigende schouderklopjes en incidentele botsingen van niet al te ernstige aard te zien gegeven. Een van de ministers die het wat zwaarder te verduren kreeg, was mevrouw Vorrink, die naar het oordeel van de Tweede Kamer een voor een minister meer dan normale onkunde aan de dag legde ten aanzien van de milieubescherming, waarvoor zij de verantwoordelijk- | |
| |
heid draagt. Ook minister Lubbers had het niet gemakkelijk met de verdediging van zijn beleid ten aanzien van de olieschaarste. Hem - en met hem premier Den Uyl - werd in het bijzonder verweten dat hij zich niet aanstonds de ernst van de situatie had gerealiseerd en daardoor de benzine-ellende ietwat met horten en stoten te lijf was gegaan. Zijn maatregelen kwamen overigens wel aan. De autoloze zondag heeft in deze maand zijn intrede gedaan en is over het algemeen voorbeeldig nageleefd. Maar of het systeem wel zo voorbeeldig is, daar rezen twijfels aan, vooral omdat de last van die autoloze zondagen heel in het bijzonder bleek te gaan drukken op enkele betrekkelijk kleine groepen van de bevolking, waaronder vooral de horecabedrijven, die het van de zondagsklanten moeten hebben. Voor de maand december is nu de benzine-distributie aangekondigd, waardoor het benzinegebruik efficiënt kan worden beperkt, terwijl het de autorijder vrij staat de hem toegewezen benzine op zondagen of op andere dagen te gebruiken.
De bewindsman echter die onder de zwaarste druk kwam te staan, was de Minister van Financien, Duisenberg. Dat zat er uiteraard dik in. Iedere minister die met plannen komt die de lasten van de burger verzwaren, moet verwachten dat hij de wind van voren krijgt. Duisenberg kreeg de wind van voren op twee van zijn voorstellen: de verzwaring van de lasten voor huiseigenaren die in hun eigen huis wonen en de verhoging van de vermogensbelasting. Duisenberg wilde de huurwaarde van eigen huizen als toevoegpost bij het inkomen aanvankelijk verdubbelen; later ging hij akkoord met een verhoging van 60%; een amendement van de KVP dwong hem genoegen te nemen met een verhoging van 30%. Het was voor hem een bittere pil dat de Kamer dit amendement aannam, maar hij slikte die pil manmoedig. Een tweede amendement echter, dat een belangrijke deuk zou hebben gegeven in de meeropbrengst van de vermogensbelasting, weigerde hij te accepteren. Hij kon die 30 miljoen - op een totaal begroting van 50 miljard! - niet missen, zei hij en als de Kamer het tweede KVP-amendement aannam, moest zij erop rekenen dat de Regering haar onaanvaardbaar zou uitspreken. Gevraagd naar de betekenis van deze verklaring, zei hij dat het Kabinet in dat geval zou aftreden en nieuwe verkiezingen zou uitschrijven. Aldus voor het blok gezet trok de KVP na enig beraad haar amendement in.
Aldus redde de Minister zijn hachje, maar de manier waarop hij dit deed - of beter de manier waarop de Minister-President hem dit liet doen - werd hem en de heer Den Uyl bepaald niet in dank afgenomen.
Men vroeg zich terecht af waarom de Minister-President het meedelen van een zo gewichtige kabinetsbeslissing aan zijn Minister van Financiën had overgelaten en de Kamer dus geen gelegenheid had geboden hem zelf daarover ter verantwoording te roepen. Hij ontdook bewust het contact met de Kamer, waar men hem ongetwijfeld de vraag zou hebben gesteld hoe hij het in zijn hoofd haalde het land, opgezadeld met een ernstige energiecrisis, nog eens in een kabinetscrisis en in een verkiezingscampagne te storten voor de luttele som van 30 miljoen; nauwelijks meer dan dertig zilverlingen. Hij kreeg die vraag wèl nog diezelfde avond voorgelegd door een verslaggever van de televisie en maakte er zich toen van af met het praatje dat er ‘ergens een grens moet zijn’. Waarom durfde hij met dat praatje niet voor de Kamer te verschijnen? Bij zulke gelegenheden hóórt een Minister-President toch aanwezig te zijn.
Het waren in het bijzonder de christelijke partijen die zich over deze hele gang van zaken het meest verontwaardigd toonden. Dat de basis van het kabinet er een stevige knauw aan overhield, was duidelijk zichtbaar.
- Buitenlandse Zaken. Het beleid van minister Van der Stoel ten aanzien van het conflict in het Midden-Oosten heeft een scherpe wending ondergaan. Hij heeft de verklaring van de EEG-ministers, waarin werd geëist, dat Israël zich uit alle vanaf 1967 bezette gebieden zou terugtrekken, gesteund. Is hij eensklaps overstag gegaan omwille van de olie? Hijzelf beweerde bij hoog en bij laag van niet. Nederland heeft altijd het standpunt ingenomen, zei hij, dat is neergelegd in resolutie 242 van de Verenigde Naties en de verklaring van de EEG-ministers deed niets anders dan dat. Hetgeen niet waar is. (Zie Internationale Samenwerking). Die verklaring ging verder dan resolutie 242. Maar ja - minister Van der Stoel heeft altijd gelijk. tegenover de hele wereld. Ook al blijkt hij een schommelstoel te zijn.
Premier Den Uyl nam hem overigens krachtig in bescherming. Hij ging daarbij
| |
| |
zo ver, degenen die kritiek op Van der Stoel uiten, te waarschuwen dat zij daarmee de olie-boycotters wel eens in de kaart konden spelen. Nog mooier dus! Nu hebben de critici het gedaan! De Kamer echter liet het maar blauw-blauw. Van der Stoel kreeg het niet al te lastig bij de behandeling van zijn begroting. Wat anders mocht men verwachten? Kritiek op zijn beleid vóór de olieboycot zou betekent hebben dat de Kamer haar eigen beleid in de Midden-Oosten-affaire afkeurde en kritiek op zijn beleid daarna zou koren zijn geweest op de molen van de Arabieren.
- De politieke partijen. Wederom heeft een tussentijdse verkiezing - ditmaal voor de Gemeenteraad van Amersfoort - enige aanwijzingen verschaft over de richting waarin zich de machtsverhoudingen tussen de politieke partijen ontwikkelen. Mogelijk zelfs iets meer betrouwbare aanwijzingen dan die van vorige maand in Zaanstad, omdat de bestaande verhoudingen in Amersfoort meer overeenkomen met die in het hele land. - Welnu: in Amersfoort bleek de VVD in nog sterker mate te zijn vooruitgegaan dan in Zaanstad. Zij klom van 12,8% in 1971 en 17.8 in 1972 tot 23,8, dus bijna een verdubbeling in twee jaar tijds. De partij D.'66 bleek zich iets ‘beter’ te hebben gehouden dan in Zaanstad. Zij daalde van 6,4% in 1971 ‘slechts’ tot 2,6% van het totaal. Erg bemoedigend was het nog niet en het deed de stemmen die binnen deze partij voor opheffing pleiten, dan ook niet geheel verstommen. Het schonk echter nog wel een sprankje hoop aan de doorzetters. De confessionele partijen verloren wel stemmen, doch voor een niet onbelangrijk deel aan de strenger-principieel ingestelde, eveneens confessionele splintergroepen. De meest pijnlijke ervaring echter trof de Partij van de Arbeid, die, anders dan in Zaanstad, waar zij nog een beetje groeide, een verlies van bijna 2% leed vergeleken bij de Kamerverkiezingen van verleden jaar. In het ‘progressieve’ blok zijn de rollen nu enigszins omgedraaid. Gaf de Partij van de Arbeid nog maar enkele maanden geleden te kennen voorlopig nog maar geen fusie met de twee kleintjes te willen aangaan en keken die twee kleintjes daar toen nog erg van op hun neus, nu willen de twee kleintjes niet meer. Beide beginnen zij te vrezen, dat de omarming door de Partij van de Arbeid wel eens een verstikking ten gevolge zou kunnen hebben.
Aan de kant van de christelijke partijen leek de schaal weer iets meer door te slaan naar hechtere samenwerking. Na ‘harde besprekingen’ kwam het bestuursorgaan van het ‘Christen-democratisch Appèl’ tot de conclusie, dat de mogelijkheid om bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen met één lijst voor de drie partijen samen uit te komen toch wel bestaat. Ook organisatorisch heeft het aan deze samenwerking vorm gegeven. Vanaf medio februari gaat het een definitief bestuur krijgen, dat leiding moet gaan geven aan de politieke activiteiten van de drie partijen.
- De legcrtop. Wederom heeft een generaal ontslag genomen uit de dienst: de luitenant-generaal G. Ysselstein, chef van de generale staf. Dat is de derde na generaal Berghuys, opperofficier personeel, en generaal van Rijn, voorzitter van de verenigde chefs van staven. Het zijn hoofdzakelijk de nieuwe normen en de dreigende bezuinigingen die hen tot heengaan noopten. In feite komt het erop neer, dat zij zich niet gelukkig voelen met een socialistische Minister van Defensie aan het hoofd van het Departement en men mag aannemen dat hun bezwaren daartegen en tegen het door deze Minister aangekondigde beleid niet bij hen alléén leven. Hun heengaan wijst op onrust in de krijgsmacht en dat is een nare zaak. Of hun heengaan echter die onrust kan bezweren, zoals Minister Vredeling zei te hopen, staat nog te bezien.
- Suriname. In Suriname hebben de verkiezingen voor de Staten plaatsgevonden. Voor deze verkiezingen hadden zich de tegenstanders van Lachmons conservatieve Hindoestaanse partij verenigd in de Nationale Partij Kombinatie, die overwegend onder invloed stond van de Creolen. Lachmon maakte weliswaar geen deel uit van de zittende Regering van de Creoolse premier Sedney, maar hij had het er wel voor het zeggen. In strijd met de verwachtingen nu behaalde de Nationale Partij Kombinatie een éclatante overwinning. Van de 39 zetels in de Staten kreeg zij er 22. Lachmons partij, die samen met het kleine Creoolse partijtje van Sedney de meerderheid had, verwierf nog maar 17 zetels, terwijl het partijtje van Sedney helemaal van het politieke toneel verdween. Logisch zou daaruit moeten voortkomen dat de NPK een nieuwe Regering vormt. Zo ver was het
| |
| |
aan het eind van de maand nog niet en het is nog de vraag of het zo ver zal komen. De NPK is namelijk een allegaartje van verschillende groeperingen, die het lang niet in alle opzichten met elkaar eens zijn. Enkelen hunner stonden zelfs nog maar kort geleden op het standpunt dat zij met Lachmon samen wel een Regering op brede basis zouden willen vormen. Kunnen zij elkaar niet vinden op een gemeenschappelijk regeringsprogram, dan ligt de weg van een samengaan van enkelen hunner met Lachmon nog altijd open - en Lachmon heeft wel geen meerderheid, maar staat met 17 zetels in de Staten toch sterk genoeg om met vrijwel iedere kleine partner een meerderheid te kunnen vormen. Velen verwachtten van de verkiezingen dan ook dat Henk Arron, de leider van de NPK, met de formatie van een kabinet zal vastlopen en dat de Gouverneur uiteindelijk toch weer bij Lachmon te biecht zal moeten.
De Hindoestanen schijnen overigens nogal moeite te hebben de teleurstellende uitslag van de verkiezingen te verwerken. Zij schijnen relletjes tegen de Creolen te hebben ontketend zulks met het doel tegenacties uit te lokken en aldus te bevorderen, dat de Gouverneur de staat van beleg afkondigt, die het de NPK-leiders nóg moeilijker kan maken om een regering te vormen.
- Lonen en prijzen. Het touwtrekken om een centraal akkoord voor 1974 is volop aan de gang gekomen in het begin van de maand. De vakbonden kwamen weer met een pakket ‘eisen’ - dat klinkt zo lekker offensief! - waar ditmaal de compensatie voor de prijsstijgingen weer dienstbaar in werd gemaakt aan het streven naar inkomstennivellering. De werkgevers-vertegenwoordigers in het overleg voelden daar niets voor, maar lieten zich door een interventie van de Regering toch bepraten tot een akkoord krachtens hetwelk de lonen 2 1/2 reëel omhoog zouden gaan, maar zodanig dat de laagstbetaalden daar iets meer van zouden profiteren dan de hoogst-betaalden. De prijscompensatie zou eveneens in mindere mate aan de hoogst-betaalden dan aan de laagst-betaalden ten goede komen. Enkele dagen echter nadat de twee werkgevers-vertegenwoordigers dit akkoord hadden aanvaard, werd het door hun achterban unaniem verworpen. Daarbij gold als voornaamste argument dat in dit akkoord de prijscompensatie werd gehanteerd als middel tot inkomensnivellering, terwijl naar het oordeel van de werkgevers deze compensatie alleen hoort te dienen tot het in stand houden van de koopkracht. Regering en vakbeweging zaten met de handen in het haar. Onder normale omstandigheden zou de vakbeweging in deze houding van de werkgevers ongetwijfeld aanleiding hebben gevonden om er nog eens extra hard tegenaan te gaan, maar het was begin november al overduidelijk dat, met de oliecrisis al over de drempel, voorlopig geen normale omstandigheden meer verwacht mochten worden. De vakbonden konden wel hoog van de toren gaan blazen en gewoontegetrouw weer eens uit allerlei overlegorganen ostentatief gaan weglopen, maar reëele successen konden zij daar onder crisisomstandigheden nauwelijks van verwachten. Evenals de Regering hielden zij zich rustig. Het zal er nu op aan komen wat de Regering gaat doen op het stuk der beheersing van lonen en prijzen.
| |
Verenigde Staten van Amerika
Het Watergate-schandaal sleept zich nog steeds voort. Nixons populariteit bleef maar dalen en iedere keer droeg hij zelf weer nieuw verdacht materiaal aan als houtskool voor zijn eigen brandstapel. Weer bleek er een bandje zoek: ditmaal een waarop Nixon indertijd een samenvatting van de gesprekken met Dean had gegeven. Een vierde bandje bleek beschadigd in zoverre dat een voor het onderzoek bijzonder belangrijk telefoongesprek was uitgewist. Nixons secretaresse verzekerde de rechter, dat zij dit onopzettelijk had gedaan toen zij dat gesprek wilde uittikken en per ongeluk de verkeerde knop van het afluisterapparaat had ingedrukt. Die knop zou vier minuten hebben uitgewist. Beslist niet meer. Maar op de band bleken bijna twintig minuten te zijn verdwenen. Ra-ra! Wie het gelooft, mag zijn vinger opsteken.
Intussen gaat Nixon zelf maar door met bij hoog en bij laag te verzekeren, dat hij onschuldig is en niet aan aftreden denkt. ‘Ik ben geen boef’ verklaarde hij in een televisie-rede. Zulks in schrille tegenstelling tot wat President Truman indertijd van hem getuigde - een getuigenis dat onlangs bekend werd gemaakt: Nixon is een aartsleugenaar.
Het Congres zit hem nu ook extra dwars. Het wetsvoorstel dat hem verbood langer dan twee maanden oorlog te voeren zonder uitdrukkelijke toestemming van het Congres en dat hij, nadat de beide
| |
| |
huizen van het Congres het in eerste termijn hadden aangenomen, met een presidentieel veto had trachten te torpederen, werd door het Congres opnieuw in behandeling genomen en verwierf daarbij de twee-derde meerderheid die nodig is om een presidentieel veto te overstemmen.
| |
Griekenland
Op 1 november was het vijf jaar geleden dat de Griekse oud-premier George Papandreou overleed. Zijn begrafenis bracht destijdens tienduizenden Grieken op de been in een demonstratie tegen het bewind van Papadopoulos. Een herdenking van Papandreou's dood leidde wederom tot een massale demonstratie, waaraan tienduizend burgers, waaronder zo'n tweeduizend studenten, deelnamen. Die demonstratie leek voor het kolonelsregime in het bijzonder gevaarlijk, omdat zij een getuigenis van eenheid en eensgezindheid werd tussen alle politieke groeperingen, ongeacht de meerdere of mindere vijandigheid waarmee zij in de tijd van Papandreou zelf tegenover elkaar stonden. Alle tegenstanders van weleer ontmoetten elkaar aan Papandreou's graf. Reden voor de kolonels om er extra hard tegenaan te gaan. De politie sloeg de demonstranten uiteen. Er vielen tientallen gewonden en dertig studenten werden gearresteerd.
Daarmee was de opstand echter niet bezworen. Tien dagen later bezetten drieduizend studenten de polytechnische hogeschool in het centrum van Athene. Zij eisten eerlijke verkiezingen en herstel van de vrijheid der universiteiten. Per ‘piratenzender’ riepen zij het land op om het kolonelsregime omver te werpen. Twee dagen later opende de politie de aanval tegen duizenden studenten in de Atheense binnenstad. De studenten kregen spoedig steun van de bouwvakarbeiders. Aan het einde van de dag kwam het leger met tanks op het strijdtoneel en werd de polytechnische hogeschool met geweld ontruimd. Officieel werd bekend gemaakt dat er twaalf doden en honderd gewonden vielen; de oppositie sprak over enkele honderden doden. Papadopoulos kondigde de staat van beleg voor heel Griekenland af. Hij verklaarde weliswaar te blijven streven naar ‘normale verhoudingen’, maar verbood intussen toch maar alle politieke partijen en legde hun leiders huisarrest op. De pers werd aan strenge censuur onderworpen. 27 studentenorganisaties werden ontbonden en hun bezittingen werden afgenomen. Enkele honderden studenten moesten zich voor een speciale rechtbank verantwoorden. Onrust echter bleef en het zag er niet naar uit, dat deze zou wijken zolang Papadopoulos aan het bewind bleef.
Aan dit bewind kwam echter onverwachts tegen het einde van de maand een eind. Papadopoulos werd door zijn mede-kolonels afgezet en gearresteerd. In zijn plaats werd generaal Faldon Gizikis benoemd - een man van wie niemand nog zeker weet wat hij waard is. Sommigen beschouwen hem als een niet bijster sterke figuur, die door de achterban van leger, marine en luchtmacht wordt gemanipuleerd; anderen noemen hem meer conservatief dan Papadopoulos. Hij zou daarom naar voren zijn geschoven door de sterke man achter de schermen, generaal Joannides. die de wispelturige liberalisatiepolitiek van Papadopoulos de keel begon uit te hangen.
De eerste daden van het nieuwe regime wijzen echter niet op een verscherping van de toestand. Verschillende politici, die allerminst met het kolonelsregime ingenomen waren, lieten zich hoopvol uit en de verwachting was dat, zo niet aanstonds dan toch na enige tijd. de oudpremier Katamanlis zou kunnen terugkeren uit de ballingschap waarin hij zich in 1964 heeft begeven en de teugels weer in handen zou kunnen nemen. Het werd spoedig duidelijk, dat het nieuwe regime bovenal vertrouwen zocht te winnen. Het werd in ieder geval rustiger in Griekenland.
| |
Noord-Ierland
Tussen de berichten over nog alsmaar voortdurend terrorisme komt als een blijde verrassing het bericht dat voor het eerst in de geschiedenis van Noord-Ierland een voorlopige regering is gevormd, waaraan ook katholieken deelnemen. Daarmee heeft minister Whitelaw de kroon gezet op het werk dat hij twintig maanden geleden op zich nam.
| |
Engeland
Voor de vijfde maal in zijn bewind heeft premier Heath de noodtoestand afgekondigd, zulks in verband met de stakingsacties van de mijnwerkers en de arbeiders in de elektrische centrales. Deze acties dreigden een ernstige acute energiecrisis te gaan veroorzaken. Een crisis die Engeland, economisch toch al uiterst verzwakt, net niet meer kan hebben.
| |
| |
| |
België
Frontvorming rond het centrum
Voor het eerst sedert lang kon er in Vlaanderen nog eens bedachtzaam over politiek worden gepraat. Wij zagen een reeks gebeurtenissen convergeren naar een nieuwe politieke actualiteit: in plaats van een frontvorming der progressisten is er een rond het centrum in de maak. Laten we even de voornaamste van deze gebeurtenissen en feiten de revue passeren.
1. | Sedert een jaar is een eenzaat een kruistocht aan het prediken voor de vorming van een centrumpartij. De promotor is Jan Hendrickx, afkomstig uit de Antwerpse CVP waar hij duidelijk een politiek mandaat beoogde. Hij kon hiervoor niet in aanmerking komen aangezien hij tot geen enkele stand(enorganisatie) behoorde. Als je in de CVP-arrondissementen geen boer bent, geen middenstander of ACW'er (christelijke arbeidersorganisatie), dan val je per definitie door de mazen van het net.
Hendrickx staat op het standpunt van het management. Professioneel is hij te omschrijven als de ambtenaar die het management als zodanig bestudeert en tracht te stimuleren. Heel zijn ideologie is dan ook te herleiden tot het principe dat er zo weinig mogelijk ‘politiek’ moet zijn en zoveel mogelijk management op basis van de deskundigheid zonder meer. ‘Efficiency’ is zowat het enige morele beginsel.
Wat vooral eigenaardig aandoet bij Hendrickx, is dat hij bij het schilderen van zijn ideale centrumpartij eigenlijk het portret maakt van de CVP. Niet zozeer in wat deze zegt, maar in wat ze doet. Waarom wil Hendrickx dan een nieuwe centrumpartij wanneer de drie traditionele partijen al centrumpartijen zijn? Er kunnen twee redenen voor aangehaald worden: hij heeft ervaren dat hij in de traditionele partijen niets te zeggen kan hebben én hij heeft ingezien dat deze partijen wel pragmatisch zijn, maar uit gebrek aan inspiratie, terwijl Hendrickx en Co in pragmatisme als zodanig een ziel willen steken.
Wanneer Hendrickx niet zomaar overstapt naar de liberale partij, dan is dat omdat hij meent zelf een vertegenwoordiger te zijn van een ganse groep die politiek nergens aan bod komt. Het gaat om hoge ambtenaren, bedrijfsleidersbedienden, bezitters van kleine en middelgrote ondernemingen, vergrote middenstanders, mannen dus die het kunnen runnen, maar zich belemmerd voelen door drukkingsgroepen als vakbonden én door het groot-kapitaal. Wanneer zij als individuen in een bestaande partij trekken, dan worden ze opgeslorpt. Wellicht is het hun droom de staat te gaan leiden zoals ze hun bedrijf of administratie leiden. In ieder geval kreeg Hendrickx veel aandacht in de pers en hijzelf beweert langs vele kanten te worden aangepord om met een nieuwe partij te beginnen. |
2. | De Vlaamse liberalen hielden een congres tijdens het week-einde van 16-18 november onder de slogan ‘Kom naar het centrum’. Ruys beweerde in De Standaard dat dit niet als synoniem bedoeld is van ‘kom maar bij de PVV’. De PVV
|
| |
| |
| zit natuurlijk in het centrum, maar ze erkent dat het centrum meer is dan de PVV. Hiermee zou dan de fout vermeden worden die de BSP maakte na Collards oproep tot een progressieve frontvorming, toen zij de eigen partij voorstelde als het middelpunt van zulke frontvorming.
Het meest opmerkelijke is dat de PVV bewust en zelfzeker naar een ‘centrumpolitiek’ toe wil. Er was een schets van een centrumprogramma in de maak, maar het afgewerkte produkt is voor een volgend congres. Men kan de idee van de centrumpolitiek zien als een antwoord op de radicale maatschappijkritiek waarvan minstens de ideeën veel ingang vonden. Een centrumpolitiek beoogt zowat het tegenovergestelde: de welvaartstaat te laten triomferen. Onze maatschappij is in deze visie fundamenteel o.k. Deze centrumpolitiek is niet conservatief in die zin dat er eigenlijk geen enkele idee is waar men nog absoluut van houdt, ten minste toch niet op sociaal-economisch vlak. Alles is mogelijk als het maar opbrengt en het privéleven van de manager niet verstoort. Een centrumpolitiek is ook sociaal: er wordt druk over meer rechtvaardiger inkomens gesproken. Zelfs een liberaal kent nu het verband tussen onrechtstreeks loon en het stabiel houden van de koopkracht.
De liberalen worden dus de propagandisten, niet van de liberale ideologie, maar van een centrumpolitiek waarin het liberalisme kan gedijen. Die politiek kunnen ze niet alleen maken en dus wordt er gezocht naar partners. Die zouden er best komen voor de volgende verkiezingen en in een vaster verband dan een regeringscoalitie. Daarom heeft de PVV een ‘centrum voor politieke vernieuwing’
opgericht, waar de andere partners kunnen komen praten. Het doel is: een verbond van partijen die een centrumpolitiek willen. Voor Welvaart en Pragmatisme.
Om die reden vermijdt de PVV ook de strijdrossen van de vrijzinnigheid te berijden. De standpunten van de partij inzake de zgn. morele problemen (abortus, euthanasie...) zijn eerder gematigd. Inzake het schoolprobleem durven er al een paar liberalen uitdrukkelijk de pluralistische school te verdedigen. De PVV wordt de partij met de zachte ideologie, nergens zijn er nog scherpe kanten. Geen enkel gezeten burger kan zich nog stoten. Zoals de CVP beweert als standenpartij een weergave te zijn van de samenleving, zo wil de PVV de voorafbeelding worden van de permissieve maatschappij. |
3. | Een van de mogelijke kandidaten van dat centrum voor een centrumpolitiek wordt de Volksunie.
Het congres van 24 november en de bestuurswisseling die er aan voorafging maakten duidelijk dat de VU erg veranderd is. Men zou zo zeggen dat de puberteitsjaren voorbij zijn.
De meest opmerkelijke verandering is dat de VU zich duidelijk kandidaat stelt voor regeringsdeelname. Zij wil niet langer per definitie een oppositiepartij zijn. Dit houdt in dat de VU haar actieterrein en haar visie verruimt. Vroeger werd zij beschouwd als een taaipartij, die enkel haar bestaansreden vond in bepaalde mistoestanden op het terrein van de Vlaams-Waalse verhoudingen. De verruiming betekent dat de VU, vanuit een Vlaams-nationaal verleden en wellicht
|
| |
| |
| met behoud van dit uitgangspunt, nu voor de welvaart en het welzijn van een volk de volledige politieke consequenties moet zoeken.
Deze evolutie van de VU stemt in feite overeen met de evolutie die het begrip ‘federalisme’ kenmerkt: oorspronkelijk vooral gezien als een taalkwestie werd het verbreed tot culturele autonomie en tenslotte heeft men ontdekt dat federalisme een mogelijke basis kan zijn voor economische democratie.
Deze dubbele evolutie, van oppositiepartij naar kandidaat-regeringspartij, van taaipartij naar een partij met een volledig politiek programma, gaat gepaard met een wijziging aan de top. Van der Elst blijft wel partijvoorzitter, maar er komt een nieuwe voorzitter van het partijbestuur in de persoon van de heel wat jongere Hugo Schiltz. |
4. | De evolutie in PVV en VU zijn duidelijk evoluties naar elkaar toe. De PVV is zopas ‘Vlaams’ geworden en heeft onmiskenbaar haar associatie met francofone bourgeoisie kwijtgespeeld. De PVV is schijnbaar ook niet de partij van het groot-kapitaal. Ze doet in de eerste plaats appel op de burgerij, op de kadermensen, de vrije beroepen...
De VU zal hoogstwaarschijnlijk gemarkeerd worden door het feit dat de Vlaamse beweging altijd een burgerlijke beweging is geweest in deze zin: ze werd gedragen door leraars, onderwijzers, professoren, kadermensen, middenstand... Velen van hen hebben zich op een arbeidersstandpunt willen plaatsen maar ze waren zelf geen vertegenwoordigers van die groep, noch eruit afkomstig.
Een verdere vervlaamsing en verzachting van de PVV is zeer goed mogelijk. Het uitgangspunt van de VU, nl. het welzijn van een volk, zet voor deze partij onmiddellijk eenzelfde val open als voor de christen-democratie met haar solidarisme.
Met zulke vertrekpunten verval je noodzakelijk in pragmatisme.
Een derde kandidaat is Hendrickx. Als hij zelf gelooft wat hij vertelt, dan moet hij starten met een nieuwe centrumpartij, die onmiddellijk in het verbond kan opgenomen worden.
De drie samen, PVV, VU en Hendrickx' partij zouden in een kartel een enorme verschuiving kunnen teweegbrengen. Alleen is het niet erg waarschijnlijk dat de VU zich vóór de verkiezingen met de PVV zal verbinden. Dat kan beter achteraf.
Op dit ogenblik is er dus het vooruitzicht dat de frontvorming rond het centi um pas na de verkiezingen kan gebeuren. Maar de vraag blijft met welke van de andere twee centrumpartijen, BSP of CVP? Beiden zouden in een dergelijke operatie hun syndicale aanhang verliezen. En dat zou pas echt interessant zijn! |
2 december 1973
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|