| |
| |
| |
Sovjet-Amerikaanse top en Westeuropese frustrates
Henry M.V. Buntinx
In de USA spreken foreign policy think tanks over de opkomst van een soort Amerikaans gaullisme, een superpower unilateralisme dat meer en meer afstand neemt van de vroegere (westerse) alliantiepolitiek. De westerse partners worden minder geconsulteerd. Het zou de bedoeling zijn de flexibiliteit van de maneuverruimte te vergroten. De oorzaak daarvan wordt gezocht in een soort Amerikaanse ontmoediging t.a.v. het trage tempo van de Westeuropese éénmaking. De Westeuropeanen schijnen de betekenis van Kissingers New Look nog niet te snappen. Nochtans is die Kissingerpolitiek niet van vandaag. In zijn The troubled partnership (1965) spoorde hij de USA al aan binnen de NATO een ‘lower profile’ aan te nemen. En in zijn april-rede over een New Atlantic Charter stelde hij scherp dat er een ‘linkage’ bestaat tussen de US-defensiegarantie t.o.v. West-Europa en bevredigende economische relaties met de EEG.
Mochten de USA er ooit toe besluiten het internationaal unilateralisme tot officiële doctrine te verheffen, dan is het gevaar groot dat zij de voorkeur zouden geven aan een gefragmenteerd West-Europa boven een politiek ééngemaakt West-Europa. Unilateralisme verkiest nu eenmaal gefragmenteerde tegenstanders i.p.v. een ééngemaakt blok en wel precies omdat het dan gemakkelijker zijn evenwichtsrol kan spelen.
Er zijn diverse redenen voor de huidige spanningen tussen de USA en West-Europa. En niet in het minst de Sovjet-Amerikaanse topdiplomatie: SALT, de Brezjnev-Nixon akkoorden over het niet-gebruik van kernwapens, het vermoeden dat er een quasi superpower-agreement bestaat inzake de veiligheid in Europa en MBFR (Mutual Balanced Force Reduction), enz.. Van dat alles hebben de Westeuropeanen ietwat laattijdig een frustratie opgedaan, nl. dat zij de dupe van de rekening kunnen worden. Die frustratie wordt (ook wat laattijdig) nog eens extra aangescherpt door het bewustzijn dat de USA en West-Europa niet meer over een gemeenschappelijke en coherente strategie beschikken. Vooral op het stuk van de externe veiligheid is dat duidelijk. En al is dat dan een item dat men liefst vergeet,
| |
| |
toch doet dat niets af aan het feit dat het punt externe veiligheid voorlopig nog altijd belangrijk genoeg blijft.
| |
Spanningen en paradoxen
Het eigenaardige van de situatie is nu dat het Sovjet-Amerikaans bilateralisme Westeuropese reacties heeft uitgelokt die geen van beide supermachten eigenlijk had gewild. Een voorbeeld daarvan zijn de SALT 1-resultaten. De resulterende paradoxen bewerken op hun beurt dat de spanningen tussen de USA en West-Europa toenemen, terwijl anderzijds de mogelijkheid bestaat dat zij de USA ertoe verplichten af te stappen van voorheen ingenomen standpunten.
Zoals bekend heeft SALT 1 de anti-raketten beperkt en een voorlopige limiet gesteld op de offensieve aanvalsraketten. Daarmee evolueert men naar een neutralisering van beide supermachten. Maar op zijn beurt schiet de US nucleaire garantie voor West-Europa er een stuk van haar geloofwaardigheid bij in, hetgeen nog eens duidelijk wordt na de Brezjnev-Nixon akkoorden over het verhinderen van een kernoorlog. Dat alles schijnt voor Parijs en Londen een impetus te worden om hun kernmachten grondiger uit te bouwen. Immers, door de beperking van de anti-raketsystemen der supermachten, worden de kernmachten van Frankrijk en Londen op slag een stuk geloofwaardiger. Deze kernmachten worden voortaan niet meer geconfronteerd met zich steeds maar verder uitbreidende verdedigingssystemen: het voorheen moeilijkste probleem van de penetratie der supermacht-systemen wordt meteen eenvoudiger. Welnu, op die manier dragen de supermachten er onrechtstreeks toe bij dat het door hen zozeer aangeprezen Nonproliferatieverdrag op lossere schroeven komt te staan. De Fransen schreeuwen het nu al van de daken dat zij het bij het rechte eind hadden toen zij destijds weigerden het Nonproliferatieverdrag te ondertekenen en suggereren de Westeuropeanen dat hun kernmacht ooit wel eens de spil zou kunnen worden van een Westeuropese atomaire paraplu.
Nu SALT 2 van start is gegaan, zijn de Westeuropeanen dubbel opgeschrikt. Ook ditmaal al te laattijdig. Men is inderdaad gaan beseffen dat de Sovjets de kwestie van de US tactische luchtmacht (die atoomwapens boven het westen van de Sovjet-Unie kan droppen) in het onderhandelings-pakket willen schuiven. Volgens het Kremlin gaat het bier om een strategisch systeem van de USA, omdat deze vliegtuigen een actieradius hebben die hen toelaten vanuit West-Europa het grondgebied van de andere supermachten te bereiken. Met die interpretatie gaan de Westeuropeanen niet akkoord en zij stellen dat deze kwestie hoogstens op de MBFR-conferentie kan worden behandeld samen met het probleem van de 700 raketten-met- | |
| |
middelgrote-reikwijdte die de Sovjet-Unie op West-Europa gericht houden. Bovendien beschouwen de Westeuropeanen de US-tactische luchtmacht in Europa als een onmisbaar lid in de afschrikkingsketen, die gaat van conventionele troepen tot en met strategisch-nucleaire dreiging (flexible response strategy). Strategische experten komen van langsom meer tot de overtuiging dat het achter de hand houden van kleinere kernwapens voor tactisch gebruik (op het hypothetisch slagveld) voor de wederzijdse afschrikking in belang toeneemt naarmate het strategisch nucleair evenwicht tussen de supermachten beider maneuverruimte op strategisch gebied inbindt.
De Westeuropeanen worden er zich van bewust dat elke unilaterale Amerikaanse toegeving op het stuk van de US tactische luchtmacht in Europa voor hen diepgaande gevolgen zou hebben. Ten eerste omdat op die manier de weg zou worden geëffend voor een soort van kernvrije zone in Centraal-Europa, hetgeen West-Europa zou confronteren met de numeriek en kwalitatief sterkere conventionele strijdkrachten van het Warschaupakt. Er zou een ontkoppeling ontstaan van de Amerikaanse strategisch nucleaire garantie voor West-Europa, hetgeen vooral in West-Duitsland ongerustheid zou veroorzaken. Ten tweede zou een belangrijk element van afschrikking wegvallen. De tactische nucleaire wapens worden meer en meer beschouwd als middelen om gelimiteerde conventionele aanvallen af te schrikken. Vooral nu de strategische nucleaire pariteit tussen de supermachten weliswaar nucleaire conflicten hoogst onwaarschijnlijk maakt, maar daardoor juist de kansen op conventioneel gevoerde schermutselingen vergroot.
Al met al is het duidelijk dat Washington en zijn gealliëerden een gecoördineerde strategie op lange termijn moeten uitwerken. Daarbij moet worden rekening gehouden met de nieuwe realiteiten van de pariteit tussen de supermachten en met het vooruitzicht dat de USA vroeg of laat een gedeelte (of alle) van hun troepen uit West-Europa gaan terugtrekken. Hierbij rijst de vraag welke de voorkeur is van de Westeuropese geallieerden?
| |
Externe veiligheid sui generis
De politieke druk die op het westers strategisch concept doorweegt, wordt vooral veroorzaakt door de veiligheidsopvattingen van de Westeuropeanen. Men kan stellen dat de Westeuropeanen over het algemeen dezelfde perceptie van de soorten bedreiging van het Westen hebben als de Amerikanen. Inderdaad, zodra in de USA stemmen opgaan om de US-troepen uit West-Europa weg te halen, stellen de Westeuropeanen dat de bedreiging vanuit Oost-Europa ondanks detente-pogingen nog geenszins is verzwakt.
| |
| |
Zelfs Parijs bespeelt dit register, zij het dan gedeeltelijk uit opportunistische overwegingen. Vooral de Westduitsers zijn uiterst gevoelig voor dit punt.
Niettemin vinden de Westeuropeanen dat het weinig waarschijnlijk is dat het Warschaupakt een massale aanval op West-Europa zou overwegen. Hun perceptie van bedreiging heeft te maken met de mogelijkheid dat een crisis escaleert tot een gewapend conflict; dat het Warschaupakt door middel van zijn militair overwicht politieke druk zou uitoefenen op West-Europa (finlandisering). Vandaar de strakke oppositie van Parijs tegen de MBFR en de afwezigheid van elk entoesiasme in Londen.
De reden waarom de Westeuropeanen zo sterk gesteld zijn op de aanwezigheid van de US-troepen in Europa is te zoeken in het feit dat zij een groot belang hechten aan de US strategische afschrikking. M.a.w. in de US strategische kernmacht zien zij niet zozeer een middel ter verdediging dan wel ter afschrikking. Hierbij volgen zij bewust dan wel onbewust de officiële Franse nucleaire doctrine.
Het feit dat de supermachten als gevolg van SALT 1 en de Brezjnev-Nixon ontmoeting de strategisch-nucleaire pariteit hebben bezegeld, heeft geen verandering gebracht in de Westeuropese opvatting waarbij het punt afschrikking centraal staat. Wel wordt nu erkend dat een waterdichte pariteit tussen de supermachten de kans op lokale conventionele conflicten in Europa vergroot. Waaruit volgt dat het noodzakelijk wordt de afschrikking lokaal, d.i. in Europa (niet op wereldschaal) te organiseren, dus onder de zgn. strategische drempel.
Met betrekking tot die lokale verdediging en afschrikking worden de Westeuropeanen geconfronteerd met een aantal dilemma's. Aan de ene kant is men zich bewust van het feit dat lokale conventionele conflicten theoretisch opnieuw mogelijk zijn geworden, maar anderzijds wordt weinig gedaan om de conventionele paraatheid op te zadelen. Psychologisch en politiek leent zich de huidige situatie niet tot het opdrijven van defensie-uitgaven. In communistische landen is dat gemakkelijker door te voeren. Zo komt men tot de paradoxale toestand dat de Westeuropeanen de strategie van de flexible response aanvaarden, terwijl die strategie juist zwaar het accent legt op relatief grote conventionele strijdkrachten.
Anderzijds is het zó dat de Westeuropeanen ietwat anders zijn gaan denken over de rol van tactische nucleaire wapens. Tijdens de 50-er jaren legden de Westeuropeanen zich volledig neer bij de Amerikaanse doctrine over de functie van tactische nucleaire wapens: zij moesten dienen om het conventionele overwicht van het Warschaupakt te compenseren en te beletten dat deze troepen zich zouden concentreren in bepaalde regio's. Die consensus brokkelde af naarmate de Sovjets in de 60-er jaren hun kernarsenaal met gelijksoortige wapens uitrustten en de Amerikanen West-Europa ertoe aan- | |
| |
zetten grotere hoeveelheden conventionele troepen paraat te houden. De Westeuropeanen verdachten er de Amerikanen van eventuele conflicten tot West-Europa beperkt te houden en het eigen grondgebied te allen koste te willen sparen. Met als gevolg dat West-Europa minder vertrouwen kreeg in de Amerikaanse strategische afschrikking. Daarom precies begonnen de Westeuropeanen aan een grondiger studie van de implicaties van het gebruik van tactische nucleaire wapens.
De Westduitsers raakten het meest in paniek. Aan de ene kant bleven zij geloven in de functie van tactische nucleaire wapens als tussenschakel in de keten van de afschrikking, maar anderzijds moesten zij onder ogen zien dat elke mislukking van de afschrikking hun land tot eerste slachtoffer van een aanval zou maken. In officiële politieke kringen werd de tendens duidelijk de functie van de tactische nucleaire wapens te minimaliseren. Dat had iets te maken met de nieuwe Ostpolitik, terwijl al te grote nadruk leggen op tactische nucleaire wapens de weg zou kunnen vrij maken voor reductie van de US-troepen in de Bondsrepubliek, iets wat geen enkele partij wenst. Daartegenover staan de Westduitse strategen die de rol van de tactische nucleaire wapens opwaarderen en stellen dat zij moeten worden gebruikt bij de kleinste incursie van een eventuele aanvaller, dus vrij kort na het begin van vijandelijkheden. De Westduitse regering heeft zich naderhand bij de zienswijze van de strategen aangesloten.
Ook de Fransen zijn de rol van tactische nucleaire wapens gaan opwaarderen. Die rol zou er in bestaan de eventuele tegenstander te testen om te weten in hoeverre hij bereid is een escalatie te wagen. In tegenstelling tot de Westduitsers willen de Fransen op voorhand niet bekend maken op welk tijdstip tactische nucleaire wapens zullen worden ingezet, maar wel dat zij desgevallend zullen worden ingezet. De Britten volgen grosso modo de Franse zienswijze terzake.
In de Nuclear Planning Group van de NATO werken de Westeuropeanen samen met de Amerikanen. Uit hetgeen in dit gremium werd overeengekomen, kan worden afgeleid welke de Westeuropese voorkeur is voor opties inzake tactische nucleaire wapens. De Westeuropeanen opteren voor een eventueel vlug inzetten van die wapens en verwerpen elk principe inzake mutueel afzien van no-first-use, iets wat de Sovjets propageren. Ten tweede eisen de Westeuropeanen dat elk gebruik van tactische nucleaire wapens gericht zou zijn op militaire doelwitten en niet zomaar als ‘verwittiging’ aan het adres van de tegenstander. Ten derde staan de Westeuropeanen er op dat in Europa tactische wapens zouden worden opgestapeld die doelwitten in de Sovjet-Unie kunnen bereiken en niet enkel punten van het eventueel slagveld. Ten vierde staan de Westeuropeanen er op dat eventueel gebruik van tactische wapens zodanig zou geschieden dat ‘neven- | |
| |
schade’ beperkt blijft. Vooral de Westduitssers zijn gevoelig voor dit punt. Vandaar de druk om steeds maar ‘zuiverder’ tactische nucleaire wapens in West-Europa te stockeren.
| |
Opwaardering van nationale kernmachten
Zoals voorheen reeds werd aangestipt heeft de topdiplomatie indirect geleid tot een siuatie waarbij de nationale kernmachten (en dus de proliferatie) technisch aan geloofwaardigheid kunnen winnen. De psychologische impuls om die kansen te benutten wordt extra aangescherpt door de vrees dat de Amerikaanse strategische afschrikking wordt ontkoppeld van de verdediging van West-Europa.
Sinds de toetreding van Groot-Brittannië tot de EEG wordt in kringen van experts opnieuw hardop gedacht over een mogelijke Anglo-Franse samenwerking op nucleair gebied. Er wordt op gewezen dat de klemgereden strategische pariteit tussen de supermachten kracht geeft aan de argumenten die Fransen en Britten al jaren geleden uitspeelden om de aanmaak van hun kernarsenalen te rechtvaardigen.
Na Wereldoorlog II vond Londen het heel normaal een kernmacht uit te bouwen. De Britten dachten toen dat het atoomwapen het absolute wapen was. Zozeer dat de Britten reeds de doctrine van de ‘massieve vergelding’ uitvonden drie jaar voordat de USA eraan dachten. De reden waarom de Britten aanvankelijk poogden gelijke tred te houden met de USA, lag in het feit dat zij toendertijd vreesden dat de NATO vroegtijdig over de kop zou gaan. Naderhand is men de eigen kernmacht gaan beschouwen als een pressiemiddel om de USA aan hun verbintenissen t.o.v. West-Europa te verplichten en als een instrument om het ‘special relationship’ met de USA te demonstreren. Alhoewel volledig in de NATO geïntegreerd, behoudt Londen zich het recht voor nucleair zelfstandig op te treden wanneer hogere staatsbelangen dat vereisen.
Lang voor de Gaulle in 1958 het staatsroer overnam, waren politici van alle kleur ervan overtuigd dat nationale controle over kernwapens hun geloofwaardigheid als afschrikking verhoogt. De force de frappe is dus geen uitvinding van de Gaulle. De Franse doctrine preconiseert dat het niet nodig is een kernmacht achter de hand te hebben die kwantitatief en kwalitatief gelijk moet zijn aan die van de eventuele tegenstrever. Het volstaat ‘genoeg nucleaire springstof’ in voorraad te hebben om de tegenstrever eventueel voldoende schade toe te brengen. Het is de zgn. doctrine van de proportionele afschrikking.
Evenals de Britten geloven ook de Fransen dat het bestaan van nationale kernmachten onder verschillend soeverein commando de problemen en on- | |
| |
zekerheden van de Sovjetplanners compliceert en derhalve bijdraagt tot de globale afschrikkingscapaciteit van het Westen.
Het is zeker juist dat er politieke factoren ten grondslag liggen aan de Franse nucleaire aspiraties. Binnen de internationale politieke context wordt de status van een land er door verhoogd. Vervolgens wilde Parijs met Londen pariteit ten opzichte van de USA en wel met de bedoeling het Anglo-Amerikaanse special relationship te doorbreken. Een derde politiek objectief van de force de frappe heeft te maken met de leidende rol die Frankrijk in een toekomstig Europa wenst te spelen, terwijl voorzorgen worden genomen om zich niet door Moskou onder politieke druk te laten zetten. In laatste instantie is de force de frappe bedoeld om in West-Europa een politico-militair evenwicht te scheppen ten overstaan van de economische reus West-Duitsland.
De leiders in Parijs en Londen zijn zich bewust van de wetenschappelijke en technologische voordelen van het bezit van een kernmacht. Zij geloven dat industrie en handel kunnen profiteren van de militaire atoomresearch. Recentelijk is daarbij gekomen dat de rationale slagwapens moeten dienen als assurantiepolis tegen de mogelijkheid van een Amerikaans disengagement in Europa en de ontkoppeling van de strategische afschrikking. In het laatste geval zou een kernvrij West-Europa strategisch en politiek de gijzelaar worden van de 700 Sovjetrussische raketten-voor-middellange-afstand, die alle op doelen in West-Europa gericht zijn.
Vooral de Fransen hebben nogal eens moeilijkheden met hun nucleaire programma's: vooral met betrekking tot kernkoppen en penetratietechnieken van vijandelijke defensiesystemen. Ook al in dat verband wordt gespeculeerd over een samenwerking tussen Parijs en Londen ofwel tussen Washington en Parijs. Zelfs wordt nu en dan gesproken over de mogelijkheid van een trilaterale inspanning: Washington - Londen - Parijs.
De Britse en Franse nucleaire technologie zijn in zekere zin complementair. Londen krijgt van oudsher informatie en hulp doorgespeeld van Washington, maar Londen is contractueel verplicht de toestemming van de USA te verkrijgen vooraleer nucleaire data mogen worden verder gegeven. De instantie die deze toestemming moet geven (het US Congres) is nogal rigoureus op dat gebied en loopt nu eenmaal niet over van welwillendheid ten opzichte van Frankrijk. Het heet dat Nixon en Kissinger ietwat flexibeler zijn voor wat de Franse force de frappe betreft. Vooral Kissinger zou veel bezwaren tegen de force de frappe hebben laten varen. Die tendens werd ook al duidelijk in zijn in 1965 verschenen boek The Troubled Partnership. Kissinger staat niet zo radicaal afwijzend tegenover de Franse doctrine inzake de efficiëntie van kleine maar goed uitgebalanceerde kernarsenalen. De enige voorwaarde die Kissinger daaraan vastknoopt, is een oordeelkun- | |
| |
dig ingespeeld zijn van de Franse force de frappe op de Amerikaanse kernmacht en vice versa. Hetgeen impliceert dat Parijs afstand doet van de volstrekte soevereiniteit over het eigen slagwapen, vooral dan op het stuk van de programmatie van de doelwitten.
Al met al blijft de kwestie van een Anglo-Franse samenwerking op nucleair gebied problematisch. Er is nl. de kwestie West-Duitsland. Noch Londen noch Parijs willen van Bonn financiële of welke steun dan ook ontvangen bij een eventuele pooling van beide kernmachten. Anderzijds is het onwaar-schijnlijk dat West-Duitsland zich in de toekomst zal tevreden stellen met een minderwaardige positie, terwijl het vreest dat Anglo-Franse samenwerking (of een zgn. Westeuropese kernmacht) op de duur de USA er toe zullen aanzetten al hun troepen uit Europa terug te trekken. De grootste hindernis op de weg naar Anglo-Franse samenwerking blijven voorlopig de USA. Indien de Fransen en de Britten er aan zouden denken tot samenwerking over te gaan, dan krijgen zij beide de USA op hun weg. Londen is op dat stuk met handen en voeten aan Washington gebonden.
| |
Vooruitzichten
De spanningen in de westerse alliantie zijn niet van vandaag; zij bestaan al vanaf de oprichting van de NATO. Dat heeft te maken met de nationale pretenties en de politieke tendenties van de landen-leden. De kern van de huidige moeilijkheden heeft te maken met een steeds maar groeiende dispariteit in de perceptie van wat externe veiligheid is. Deze divergentie is meer psychologisch dan reëel.
Zoals reeds aangestipt, vrezen de Westeuropeanen vooral dat de Sovjet-Unie haar enorm militair potentiëel zou aanwenden om politieke druk uit te oefenen op een nog niet politiek en militair ééngemaakt West-Europa. Vooral zou zo iets kunnen als nevenprodukt van de aan de gang zijnde détente. Het is een elementaire wet van het internationale machtsevenwicht dat binnen een geografische context de sterkere staten door hun overwicht drukken op kleinere buren.
Om zoiets af te wenden moet de westerse alliantie een aantal maatregelen treffen: er moet een gemeenschappelijk aanvaardbare strategie worden uitgedokterd; het Westen moet een defensiecapaciteit ontwikkelen die flexibel genoeg is om aan alle vormen van dreiging weerstand te bieden; West-Europa en de USA moeten een nieuwe verhouding tot elkaar vinden. En wanneer het juist is dat de USA hierbij West-Europa niet behoeven te beschoolmeesteren, dan is het evenzeer wenselijk dat van West-Europa op dat vlak meer initiatieven uitgaan dan in het verleden steeds het geval is geweest.
| |
| |
De Westeuropeanen zijn vooral in afschrikking geïnteresseerd. Zij voelen er niets voor ooit nog eens een oorlog te voeren, hij weze kort of lang. Mocht de afschrikking falen, dan geeft men er de voorkeur aan een conflict zo vlug mogelijk te beëindigen op een manier die acceptabel is en zo weinig mogelijk schade aanricht. Afschrikking heeft een politieke en een militaire dimensie. Politiek gezien hebben de Westeuropeanen er alle profijt bij een specifieke optie te nemen voor het programmeren van hun defensiecapaciteit, maar die moet dan voor eventuele tegenstanders absoluut geheim worden gehouden. M.a.w. eventuele tegenstanders moeten in onzekerheid worden gelaten omtrent de afweerpolitiek. Hetgeen trouwens nu al het geval is binnen de Nuclear Planning Group van de NATO.
Al zijn vrijwel alle Westeuropese politici het er over eens dat de Amerikaanse atoomparaplu voorlopig de voornaamste garantie blijft van de Westeuropese veiligheid, toch blijft het probleem van de Franse en Britse kernmachten. Die zijn er nu eenmaal en ze zullen hoogstwaarschijnlijk blijven. Men kan dat betreuren of goedvinden; dat doet er niet toe. Wij zijn verplicht ermee te leven. Tot nog toe hebben de Westeuropeanen zich vrijwel niet beziggehouden met het bestaan van die kernmachten; of liever, men deed alsof men ze niet zag. Nu men echter werk wil gaan maken van de politieke éénmaking van West-Europa, komt er een moment waarop die kernmachten zich als vanzelf zullen gaan opdringen.
Westeuropese éénmaking is één zaak. Het feit dat de USA aansturen op een multipolaire wereld waarin West-Europa zijn rol moet gaan spelen, is een andere zaak. Wil West-Europa een eigen specifieke rol gaan spelen in het wereldgebeuren, dan moet het beschikken over alle middelen die daarvoor in de huidige situatie noodzakelijk zijn. Bij die eenmaking zullen Frankrijk en Groot-Brittannië onvermijdelijk hun kernmachten inbrengen; dat kunnen de andere landen-leden niet beletten. Het is dan de vraag wat er binnen de ééngemaakte Westeuropese context zal gebeuren met die kernmachten welke momenteel nog uitsluitend onder nationale soevereiniteit staan. Het spreekt vanzelf dat West-Europa er dan alle baat bij heeft dat die slagwapens ietwat onttrokken worden aan een al te absolute soevereiniteit. M.a.w. dat zij in zekere zin ge-europeaniseerd worden. Dat kan alsnog niet gebeuren binnen het kader van de EEG, maar slechts in het verband van de Westeuropese Unie, of van een ander daartoe op te richten orgaan.
Het is bekend dat de USA minder bezwaren zouden opperen wanneer de Franse en Britse kernwapens ge-europeaniseerd werden. In dat geval is US-steun mogelijk omdat een op te richten Westeuropese kernmacht niet indruist tegen de letter van het nonproliferatieverdrag. Op die manier zouden de USA ook nog eens hun invloed kunnen doen gelden, hetgeen een in- | |
| |
spelen van de Franse en Britse kernmachten op de US-deterrent vergemakkelijkt.
Het feit dat de Franse en Britse kernmachten voortaan een rol kunnen gaan spelen in de totale defensiecapaciteit van West-Europa, wordt ook nog eens aangetoond door de houding van de Sovjet-Unie daartegenover. In het verleden was de Sovjetrussische houding bijna dezelfde als die van de USA en van de Westeuropese non-nucleairen: men deed alsof die kernmachten niet bestonden. Sovjetrussische experts spraken er nooit over. Hetgeen werd geïnterpreteerd alsof Moskou de Westeuropese kernmachten totaal ongeloofwaardig achtte. Daarin is verandering gekomen sinds SALT 1 en het tête-à-tête Brezjnev - Nixon: de bezegeling van de pariteit der supermachten. Nu doet men opgewondener en riskeert het zelfs banbliksems uit te spreken over de Franse force de frappe. Kennelijk zit de vrees voor dat er in het verlengde van een politiek ééngemaakt West-Europa een Westeuropese kernmacht ontstaat. En precies zoals in de USA begint men geleidelijk in te zien dat de Franse nucleaire doctrine inzake kwantitatieve ‘sufficiency’ van kernwapens (in tegenstelling tot de vroegere theorie van de superioriteit) niet zo illusoir is en dat ‘kleine’ kernmachten toch wel een voldoende graad van afschrikking kunnen opbrengen. Dat inzicht ligt trouwens aan de basis van het feit waarom Parijs - ondanks wereldwijde protesten - ongestoord verder ging met bovengrondse kernproeven op de Mururoa-eilanden. Zij die deze kernproeven met technische tegenargumenten te lijf gingen, hadden dus niet onverdeeld het gelijk aan hun kant. Hiermede is uiteraard niets gezegd over de morele kant van de zaak.
Voor de non-nucleaire Westeuropeanen is dat alles van levensbelang. Niet in het minst omdat het gaat over hoogst gevaarlijke dingen die zich vlak aan onze grenzen afspelen. Anderzijds moeten wij ons met de slagwapens van Parijs en Londen gaan bemoeien, omdat deze anders buiten onze greep blijven, terwijl de veiligheid van West-Europa toch één en onverdeelbaar is. Slaagt West-Europa er niet in een supranationale oplossing te vinden voor de Franse en Britse kernwapens, dan zou een toestand kunnen ontstaan, die jarenlang de atmosfeer binnen de NATO heeft vergiftigd. Men heeft ons lang aan de oren gezeurd dat binnen de NATO de USA de exclusieve beslissingsmacht over het kernwapen in handen houden, zodat ons lot uiteindelijk in de handen van de Amerikaanse president lag. Wanneer wij bij de Westeuropese éénmaking niet uit onze doppen kijken, zou het kunnen gebeuren dat Parijs en Londen over ons wel en wee gaan beschikken.
|
|