Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |||||||
Binnen een kwart-eeuw voor de vierde maal oorlog in het Midden-Oosten
| |||||||
Stichting van IsraëlToen de staat Israël na het vertrek van de Britse troepen uit Palestina door David Ben Goerion werd uitgeroepen, bevond het land zich al direct in oorlog met zeven Arabische landen, die, verbitterd over de toenemende immigratie van joden in het onder Brits mandaat staande Palestina, op 22 maart 1945 de Arabische Liga hadden gevormd. De uitroeping van de staat Israël leidde tot een openlijke oorlog tussen Joden en Arabieren. Op 29 november 1947 had de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een verdelingsplan voor het toenmalige Palestina aangenomen. Dit was door de Joden aanvaard. Maar door de Arabieren niet, omdat de illegale Joodse immigratie in hun ogen op een agressie neerkwam en ook omdat een groot aantal Palestijnen leefde in het aan de Joden toegewezen deel. (In 1972 nam het Israëlische parlement een motie aan, waarin werd bepaald dat het Joodse volk aanspraken had op geheel historisch Palestina. Daarmee werd officieel teruggekomen op de in 1947 door Joodse vertegenwoor- | |||||||
[pagina 231]
| |||||||
digers aanvaarde idee, dat in Palestina plaats was voor twee staten, een Joodse en een Arabische. Deze herziening vormde de ideologische basis van de door Israël gevoerde politiek welke aanleiding is geweest tot het uitbreken van de Grote-Verzoendagoorlog). De oorlog tussen de Arabieren en Israël had de uittocht van honderdduizenden Palestijnen naar de buurlanden tot gevolg. In de zomer van 1949 sloten de strijdende partijen een wapenstilstand: het Hasjemitische koninkrijk werd verrijkt met de westelijke Jordaanoever, Egypte met de Gazastrook en de rest van het vroegere Palestina werd het grondgebied van Israël. De gevolgen van de Arabische nederlaag waren veelvoudig. Israël vergrootte zijn territorium met circa 20 procent ten opzichte van het verdelingsplan van de Verenigde Naties, ook het nieuwe gedeelte van Jeruzalem kwam in Israëlische handen. Israël bezette de Negev-woestijn, waarvan men vermoedde dat hij bepaalde bodemschatten bevatte. Israël liet tenslotte de terugkeer van de Arabische vluchtelingen niet toe, omdat het land niet in staat was hen weer op te nemen, te voeden, onderdak en werkgelegenheid te verschaffen. Met deze laatste beslissing legde Israël een beslissing van de Verenigde Naties van 11 december 1948 naast zich neer, waarbij de Algemene Vergadering aan de Arabische vluchtelingen het recht op terugkeer in hun geboorteland of een schadeloosstelling als compensatie toekende. De Arabische staten hebben zich nooit neergelegd bij deze toestand, hetgeen betekende dat ondanks de met veel moeite tot stand gekomen bestandsovereenkomst de oorlogstoestand tussen Israël en zijn buurlanden bleef bestaan. In de driemogendhedenverklaring van 25 mei 1950 wierpen de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk zich op tot ordebewaarders in het Midden-Oosten, met als voornaamste taak erop toe te zien dat de militaire verhouding tussen Israël en de Arabische staten niet ten nadele van eerstgenoemd land zou omslaan. In 1950 leek het er nog op dat de Sovjet-Unie zich neerlegde bij de monopolisering van het toezicht op het Midden-Oosten door de westelijke mogendheden. Ten aanzien van het tegenover de Arabische wereld te voeren beleid openbaarde zich echter tussen de westelijke mogendheden een duidelijke rivaliteit. Voor Amerika vormde de band met Turkije, nadat dit land in februari 1952 tot de NATO was toegetreden, een hoeksteen om het Midden-Oosten tegen eventuele Russische expansieve plannen te beveiligen. Een van de weinige punten van overeenstemming tussen de Amerikaanse en Britse politiek werd gevormd door de vastbeslotenheid van Washington en Londen de Sovjet-Unie uit te sluiten van elke medezeggenschap in de aangelegenheden van het Midden-Oosten. | |||||||
[pagina 232]
| |||||||
Met het aan de macht komen van Gamal Abdel Nasser in juli 1952 werd voor het eerst een sociaal-revolutionaire doelstelling tot officieel beleid van een Arabische regering verheven. Dit was een teken aan de wand voor de westelijke mogendheden en men vroeg zich met bezorgdheid af hoe lang hun monopoliepositie in het Midden-Oosten zou kunnen worden gehandhaafdGa naar voetnoot1. | |||||||
Pact van BagdadIn februari 1955 sloten Irak en Turkije een wederzijds defensieverdrag. Hiermede was de eerste steen gelegd voor een opvullen van het vacuüm tussen de NATO en de sinds september 1954 bestaande Zuidoost-aziatische verdragsorganisatie. Nasser zag in het Iraaks-Turkse defensie-akkoord een schending van de Arabische solidariteit en bovendien een aanval op zijn leiderschap in de Arabische wereld. Het Turks-Iraakse verdrag groeide in de loop van 1955 door het toetreden van Engeland, Pakistan en IranGa naar voetnoot2 uit tot een regionaal verdedigingsstelsel, dat het Pact van Bagdad ging heten. Nasser was ervan overtuigd dat dit Pact van Bagdad niet zozeer tegen de Sovjet-Unie was gericht als wel tegen het ‘revolutionaire regime’ van Egypte. Dit nieuwe verdrag vormde volgens de president een grotere bedreiging voor hem dan de Israëli's. Hieruit mag worden geconcludeerd dat Nasser reeds vóór de Israëlische aanval op Gaza van 28 februari 1955 was begonnen de Russen te polsen over wapenleveranties. Niet de Gaza-actie, maar het Pact van Bagdad deed Nasser zijn blik naar het Oosten wenden. Nassers afkeer van het Pact van Bagdad en de groeiende vrees voor omvangrijke Israëlische repressaille-acties, nadat in dat land Ben Goerion weer op het politieke toneel was verschenenGa naar voetnoot3, vormden de oorzaken voor het Egyptisch-Tsjechoslowaakse wapenakkoord in september 1955. Als gevolg van dit wapenleveringsakkoord was de mogelijkheid van een bewapeningswedloop tussen Israël en zijn Arabische buren een gevaarlijke realiteit geworden. De regering Guy Mollet zag zich geconfronteerd met een sinds november 1954 uitgebroken vrijheidsstrijd in Algerije en was tot de gevaarlijke conclusie gekomen dat de Egyptische hulp de belangrijkste oorzaak vormde van het voortduren van het Algerijnse verzet tegen het Franse gezag. Het resultaat was dat de Fransen na het Egyptisch-Tsjechoslowaakse wapenakkoord bereid waren Israël gevechtsvliegtuigen van het type Mystère te leveren en in Frankrijk Israëlische piloten op te leiden. | |||||||
[pagina 233]
| |||||||
Het wapenakkoord van september 1955 vormde een duidelijke aanwijzing dat de opzet van de westelijke mogendheden om door middel van het Pact van Bagdad het Midden-Oosten voor de Sovjet-Unie af te grendelen op een mislukking was uitgelopen. | |||||||
Nationalisering van het SuezkanaalOp 26 juli 1956 werd bekend gemaakt dat Egypte zich het Suezkanaal had toegeëigend. De reacties van de Britse en Franse regeringen waren in meerderheid bijzonder fel en vooral persoonlijk tegen Nasser gericht was de reactie van Guy Mollet, die de Egyptische president een ‘would-be Hitler noemde. Premier Eden kenschetste het gebeuren als de ernstigste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. Tijdens diplomatieke besprekingen was duidelijk gebleken dat Londen en Parijs als minimumoplossing slechts een internationaal beheer van het kanaal zouden accepteren en bereid waren dit desnoods met wapengeweld af te dwingen. Het was vooral aan de Amerikanen te danken dat een onmiddellijk gewapend ingrijpen van Engeland en Frankrijk werd voorkomen. J.F. Dulles wist gedaan te krijgen dat eerst onderhandeld werd. Tijdens die besprekingen werd verklaard dat de Verenigde Staten onder geen beding geweld zouden gebruiken. Naar alle waarschijnlijkheid daarom brak Nasser hierna de onderhandelingen af. | |||||||
De Suez-CrisisIn oktober 1956 besloot de regering Guy Mollet om een confrontatie met Nasser door middel van het betrekken van Israël in het conflict te forceren. Israël zou een aanval doen op Egypte, waarna een Brits-Frans ultimatum met voor Egypte onaanvaardbare eisen Frankrijk en Engeland de gelegenheid zou geven tussenbeide te komen ‘teneinde de strijdende partijen te scheiden en het Suez-kanaal te beschermen’. Men wilde in Tel Aviv zoveel mogelijk munt slaan uit de groeiende crisis in het Midden-Oosten. Voor Ben Goerion was de Israëlische deelname aan het Brits-Franse plan op de eerste plaats een middel om een Israëlisch levensbelang veilig te stellen: indien mogelijk vrije doorvaart door het Suezkanaal, maar tot elke prijs opening van de Straat van Tiran. Het tweede doel was koning Hoessein aan te moedigen de vanuit Jordanië opererende Palestijnse guerilla's aan te pakken. Op 17 oktober hield premier Ben Goerion een felle anti-Egyptische redevoering. Enkele dagen later, op 24 oktober, maakte Jordanië zijn toetreden tot het door Egypte geleide Arabische verdedigingspact bekend, alsook de plaatsing van de Jordaanse strijdkrachten onder het verenigde Arabische | |||||||
[pagina 234]
| |||||||
opperbevel. Een dag later verklaarde Ben Goerion dat Israël door deze Jordaanse stap in een positie van onmiddellijk gevaar was gekomen, hetgeen een preventieve actie noodzakelijk zou maken. De militaire operaties tegen Egypte, waartoe Israël, Frankrijk en Groot-Brittannië een week eerder in Sèvres in het geheim hadden besloten, gingen op 29 oktober 1956 van start. De Israëlische aanval tegen Egypte verliep uiterst voorspoedig. Op het schiereiland Sinaï werd verbitterd gevochten en de Israëlische strijdkrachten drongen op tot nagenoeg aan het Suezkanaal. Zoals verwacht aanvaardde Israël op 1 november het Brits-Franse ultimatum en werd het door Egypte verworpen. De Amerikanen, die uiteraard ook niet van tevoren op de hoogte waren gesteld van het Brits-Franse voornemen, waren woedend. Nog op de 29ste oktober verzochten zij om een bijeenkomst van de Veiligheidsraad; deze nam vervolgens de kwestie van de Israëlische actie tegen Egypte in behandeling. Het Brits-Franse veto trof zowel een Amerikaanse als een Russische resolutie; in beide werd onder andere aangedrongen op een onmiddellijk staakt-het-vuren en een terugtrekken van de Israëlische strijdkrachten achter de bestandslijn van 1948. Intussen liep de Israëlische campagne tegen Egypte zo voorspoedig dat omstreeks 5 november alle gestelde doelen waren bereikt. Gaza was gevallen en ook Sjarm el Sjeikh en de eilandjes in de Golf van Akaba waren in Israëlische handen. Hiermee moesten de Israëlische strijdkrachten hun actie beëindigen, omdat de Russen dringende nota's zonden aan Israël, Engeland en Frankrijk, waarin stond dat de Sovjet-Unie bereid was deze landen te vernietigen. Zo hadden de drie landen tenslotte weinig bereikt met hun actie tegen Egypte. Nasser was niet gevallen: ondanks de nederlaag die Egypte tegen Israël had geleden, was zijn prestige zowel in eigen land als in de derde wereld niet gedaald. En eens te meer was in de ogen van de Egyptenaren gebleken dat Israël een ‘westers imperialistisch bruggehoofd’ was. Evenmin kwam het Suezkanaal onder internationale controle. Frankrijk, Engeland en Israël moesten onder druk van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten hun troepen terugtrekken en Israël bleef de doorvaart door het Suezkanaal ontzegd. De Veiligheidsraad besloot tot de oprichting van de ‘United Nations Emergency Forces’ die in het gebied van Gaza en in de Negev-woestijn op Egyptisch grondgebied werden opgesteld en die verder in Sjarm-el-Sjeikh de vrije doorgang in de straat van Tiran beschermden. Voor Israël was deze doorgang naar de havenstad Eilat van levensbelang. | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
Zesdaagse oorlogOndanks hun nederlaag bleven de Arabische landen weigeren het bestaan van een Joodse staat te erkennen. Niettemin was het de volgende jaren betrekkelijk rustig. Israël maakte enkele interne spanningen door rond de figuren van premier Ben Goerion en generaal Dayan. In het midden van de jaren zestig namen de spanningen in het Midden-Oosten wederom toe. Tijdens hun topconferentie van 1964 in Khartoem besloten de Arabische landen een Palestijnse Bevrijdingsbeweging in het leven te roepen. Vervolgens ontstonden in de Palestijnse vluchtelingenkampen van Israëls buurlanden de Palestijnse guerilla-organisaties, zoals El Fatah en het Palestijnse Volksfront van George Habbasj. De uitbreiding van de communistische wapenleveringen aan Egypte, de aftakking van de Jordaan voor de bevloeiing van de Negev-woestijn, de politieke onstabiliteit in Irak, Syrië en Jordanië, de onrust onder de Palestijnse vluchtelingen en het heroplevend ‘terrorisme’ met de onvermijdelijke repressailles van Israëlische zijde waren onder andere hiervoor verantwoordelijk. De acties en tegenacties duurden voort, waarna de toestand in de lente van 1967 met de dag explosiever werd. In de maand mei werd binnen een week tijd het Egyptische leger in staat van alarm gebracht, werd de strijdmacht van de Verenigde Naties op bevel van president Nasser teruggeroepen en de Straat van Tiran door Egypte opnieuw afgesloten. Voor Israël betekende deze stap zoveel als een ‘casus belli’. De Israeliërs antwoordden hierop met een preventieve oorlog, die op 5 juni 1967 uitbrak en slechts zes dagen duurde. De verrassing was zo compleet dat de strijd reeds na de eerste uren beslecht was. Het resultaat van deze oorlog was de Israëlische bezetting van de Gaza-strook, het volledige Sinaïschiereiland, de westelijke Jordaan-oever en de Syrische Golan-hoogvlakte. | |||||||
Uitbreiding van de wapenleveranties naar het Midden-OostenOok na de Zesdaagse Oorlog was er van vrede geen sprake. Onmiddellijk na deze oorlog werden reeds verschillende vredesplannen gelanceerd, maar zonder resultaat. Op 22 november 1967 keurde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 242 met algemene stemmen goed. De resolutie bevatte de volgende punten:
| |||||||
[pagina 236]
| |||||||
In 1968 werd het al overduidelijk dat het Midden-Oosten geen rustige periode tegemoet ging. In maart begon een lange reeks van incidenten aan het Suez-kanaal, waarop de Verenigde Staten in juni besloten Hawk-raketten te leveren aan Israël. Daarna ondernam Israël een grootscheepse actie tegen het Jordaanse dorp Karameh, dat als een basis voor Palestijnse guerilla's werd beschouwd. In September begonnen de Palestijnen op hun beurt een lange reeks van commando-acties tegen Israël. Ter vergelding van de Libanese gastvrijheid voor de Palestijnse guerilla's bestookten de Israëli's in december de luchthaven van Beiroet. In 1969 kwam het tot zware gevechten tussen Egypte en Israël aan het Suez-kanaal. Eind 1969 voerde Israël luchtaanvallen uit op militaire doelen in Egypte, waarbij het diep doordrong op Egyptisch gebied. In de eerste maanden van 1970 ondernam Israël weer talrijke luchtaanvallen op Egyptisch grondgebied, waarbij onder meer scholen en fabrieken werden verwoest. Het was vooral na die luchtaanvallen dat de Russen besloten hun militaire hulp aan Egypte aanzienlijk uit te breiden, terwijl de Amerikanen van hun kant zich bereid toonden de luchtmacht van Israël te versterken. Door de Russische hulp slaagde Egypte erin de Israëlische luchtsuprematie aan het Suez-kanaal te breken, een gordijn van Russisch luchtafweergeschut beschermde het niet-bezette deel van Egypte tegen verdere luchtaanvallen. Aan de schietpartijen over het gesloten Suez-kanaal en aan de luchtgevechten maakte een voorlopig bestand van augustus 1970 voor slechts korte tijd een einde. | |||||||
Gewijzigd patroon van de strijdNa 1970 wijzigde zich het patroon van de strijd tussen de Arabieren en de Joden. Men beperkte zich niet alleen tot de gebruikelijke fronten, maar de strijd op leven en dood verplaatste zich ook naar doelen over de wereld verspreid. De Palestijnen, die de belangstelling voor hun zaak levend wilden houden, voerden acties uit tegen belangen van Israël en diens bondgenoten. Tot de spectaculaire aanslagen behoorde die van de Zwarte-Septemberbe- | |||||||
[pagina 237]
| |||||||
weging van september 1972 op het Israëlische Olympisch Dorp in München, waarbij elf doden vielen. Bij een aanval in opdracht van een niet nader gedefinieerde Palestijnse ondergrondse organisatie op het vliegveld van Tel Aviv in mei 1972 kwam een groot aantal mensen om. Bij een overval op de Saoedi-Arabische ambassade in Khartoem afgelopen maart werden twee Amerikaanse diplomaten en een Belg vermoord. De Arabieren van hun kant stelden de Israëlische geheime dienst aansprakelijk voor de moorden van het Palestijnse verzet. In februari 1973 schoot de Israëlische luchtmacht een Lybisch passagiersvliegtuig neer dat boven de Sinai-woestijn vloog. Daarbij vonden 106 inzittenden de dood. Op 10 april van dit jaar werden bij een Israëlische commando-actie drie gematigde Palestijnse verzetsleiders in Beiroet vermoord. Op 10 augustus jl. werd een Libanees vliegtuig door de Israëlische luchtmacht onderschept, waarin men meende dat de Palestijnse verzetsleider George Habbasj zat. Hij had echter een ander vliegtuig genomen. Het jongste incident dat veel stof deed opwaaien en wereldwijde repercussies had, was de gijzeling op 28 September van onder meer drie Russische Joden op doorreis naar Israël, in Oostenrijk. Zij werden vrijgelaten na een aanbod van bondskanselier Kreisky het opvangcentrum Schoenau voor Russische Joodse immigranten te sluiten. | |||||||
Geen oorlog, geen vredeBij het toenemen van de spanning in de afgelopen jaren was er geen enkele beweging merkbaar op het politieke front, waar zowel de Arabieren als de Joden vasthielden aan de ingenomen posities. In juni 1970 legde de toenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, William Rogers, een plan voor, waarin in eerste instantie in een staakt-het-vuren gedurende 30 dagen werd voorzien, gevolgd door bemiddelingspogingen van ambassadeur Gunnar Jarring. Dit tijdelijk staakt-het-vuren langs het Suez-kanaal werd door beide partijen aanvaard en werd in augustus 1970 van kracht. Na een verlenging werd het tenslotte voor onbepaalde tijd voortgezet. Jarrings bemiddelingspogingen vermochten niet de politieke impasse te doorbreken en onderhandelingen op gang te brengen. Jarring kon alleen maar constateren dat er fundamentele meningsverschillen bleven bestaan, onder meer rond de vraagstukken als veilige en erkende grenzen voor Israël, het oprichten van een gedemilitariseerde zone en de terugtrekking van de Israëlische strijdkrachten. Veilige en erkende grenzen hadden volgens Israël nooit bestaan, terwijl de Arabieren van hun kant beweerden dat de Verenigde Naties deze in 1947, met de verdeling van Palestina, hadden vastgelegd. | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
Men stond in Israël bovendien sceptisch tegenover gedemilitariseerde zones; daarom werd het voorstel van president Sadat om de bewaking toe te vertrouwen aan de strijdkrachten van de vier grote mogendheden verworpen. Daar stond tegenover dat Israël rechtstreekse onderhandelingen wenste met zijn Arabische buurlanden om tot vredesovereenkomsten te komen. Egypte en Jordanië wilden voorrang verlenen aan de terugtrekking van Israël uit alle bezette gebieden, zoals vervat was in de resolutie die de Veiligheidsraad op 22 november 1967 aanvaardde. Israël was bereid tot terugtrekking uit bezette gebieden, maar niet uit alle. De grenskwestie speelde sinds 1967 een belangrijke rol en Israël stelde voortdurend eisen waaraan de tegenpartij niet toegeven kon. Voor Jeruzalem moesten de Golan-hoogte en de Gaza-strook in Israëlische handen blijven; de Jordaan werd als de veiligheidsgrens beschouwd, zodat er zich geen Arabische strijdkrachten ten westen van de rivier mochten bevinden. Israël wilde bovendien, voor de bescherming van de scheepvaart in de Straat van Tiran, zijn aanwezigheid in Sjarm-el Sjeikh bekrachtigen en verlangde een strook grondgebied langs de straat tussen Sjarm-el-Sjeikh en de havenstad Eilat, terwijl de Sinaï-woestijn ten westen van deze kuststrook zou moeten worden gedemilitariseerd. Daarnaast moest het oude (Jordaanse) gedeelte van Jeruzalem aan Israël blijven toebehoren. De Israëli's betaalden een hoge prijs voor die politiek. De regering in Jeruzalem had nl. maar één standvastige vriend in de wereld: de Verenigde Staten. En zelfs dit land wilde naar de woorden van Henry Kissinger ‘wel Israël, maar niet Israëls veroveringen verdedigen’. (In een verkiezingsrede op 3 oktober jl. verklaarde minister Dayan, dat Israël van plan was de grenzen van Jeruzalem te verschuiven tot Betlehem in het zuiden en Jericho in het oosten. ‘Dat is ons program voor de komende vier jaar’, zei hij). Zolang Israël aan de in juni 1967 gemaakte veroveringen vasthoudt (meer dan 40.000 vierkante kilometer Arabisch land en meer dan een miljoen Arabieren), zal de haat tegen Israël in de Arabische landen hoog blijven oplaaien. Kan Israël tegenover een overmacht van 40 tegen 1 op den duur blijven voortbestaan als een klein eiland van veroveraars in een zee van Arabische haat? | |||||||
De vierde rondeIn maart jl. verklaarde president Sadat aan een verslaggever van Newsweek, dat hij als leugenaar aangemerkt mocht worden wanneer hij in de komende weken niet de strijd zou openen tegen Israël. In het algemeen werden de uitspraken van het Egyptische staatshoofd door westerse waar- | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
nemers met het grootste scepticisme ontvangen. Maar Sadat gaf zich volledig rekenschap van de voor hem ongunstige ontwikkeling van de machts-verhoudingen in het Midden-Oosten. Het moreel van de Egyptische strijd-krachten langs het Suez-kanaal was volgens buitenlandse waarnemers aan het dalen, terwijl het Israëlische leger het machtigste van het Midden-Oosten bleef, in staat zelfs om de Verenigde Arabische strijdkrachten te verslaan. Bovendien had het vertrek van ongeveer 25.000 Russische militairen in juli 1972, alsmede de ontmanteling van de installaties die zij alleen konden controleren, de Egyptische defensie aanzienlijk verzwakt. President Sadat koesterde lange tijd overdreven verwachtingen aangaande zijn kansen om een vreedzame oplossing te vinden voor het Israëlisch-Arabische conflict. Dit was een van de oorzaken van zijn breuk met de linkse, pro-Russische oppositie van zijn regime, onder leiding van Ali Sabri. In februari 1972 was hij bereid in beginsel de staat Israël te erkennen. Een jaar later beklaagde Sadat zich echter, dat Israël met de zegen van de Amerikanen alle door hem geopende deuren had dichtgegooid. Een analoge, maar minder spectaculaire ontwikkeling vond in Syrië plaats. In augustus 1972 verzekerde de Syrische regering tegenover de secretaris-generaal van de V.N., Waldheim, te zullen meewerken in geval van een vredesconferentie. Enkele dagen later werd het Syrische radiostation van de Palestijnse bevrijdingsbeweging tot zwijgen gebracht. Jordanië ging nog verder. Koning Hoessein verklaarde niet alleen bij herhaling dat hij afzag van de oorlog als middel om het rijkste deel van zijn rijk te heroveren, maar liet ook de normalisering van de commerciële betrekkingen tussen Amman en Jeruzalem toe. De Egyptische en Syrische leiders konden niet zover gaan op de weg van toenadering als de Jordaanse machthebbers. Zij kwamen onder steeds sterker druk te staan van de publieke opinie en de strijdkrachten in hun landen. Deze konden de door Israël opgelegde status quo niet verdragen; alles leek er op dat de Israëliërs vóór alles tijd probeerden te winnen om de ‘judaïsering’ van de bezette gebieden te voltooien. De Syrische Golanhoogte was al praktisch in Israël geïntegreerd en de ontginning van bepaalde delen van de Sinaï toonde aan dat de Israëlische regering aldaar belangrijke gebieden aan haar land wilde toevoegen. De Arabische leiders waren vooral verontrust over de passiviteit en onverschilligheid van de grote mogendheden. De Verenigde Staten verhinderden in de Veiligheidsraad alle sancties tegen Jeruzalem, de Sovjet-Unie nam een afwachtende houding aan en maande de Arabische staten tot geduld en ook Frankrijk leek zijn belangstelling voor het conflict te verliezen. Zo kon Israël zich vrij voelen om het karakter van de bezette gebieden te wijzigen en de represaille-raids te vermenigvuldigen. | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
President Sadat was tot de conclusie gekomen dat alleen de Verenigde Staten over de middelen beschikten om de loop van de gebeurtenissen te wijzigen. Hij stelde pogingen in het werk om de banden tussen Washington en Jeruzalem losser te maken en om de Amerikanen ervan te overtuigen dat Egypte niet langer een satelliet van de Sovjet-Unie was. Zich bewust van de groeiende betekenis van de aardolie uit het Midden-Oosten voor het Westen, zocht hij toenadering tot de Arabische olieproducenten. Gevolgd door president Assad van Syrië, verbond Sadat zich met de pro-Amerikaanse regimes van de regio. Van zijn kant zocht koning Feisal, ongerust over de consequenties van de verslechtering van de situatie in het Midden-Oosten, steeds meer toenadering tot de progressieve Arabische regimes. Hij nodigde president Nixon verschillende malen uit, een onpartijdige houding aan te nemen; zo niet dan zou hij de olieproduktie in zijn land beperken. Bovendien gaf koning Feisal zijn zegen aan een eventuele militaire actie van Egypte en Syrië tegen Israël. Naar mag worden aangenomen was de opvatting van president Sadat, dat alleen een dramatische ontwikkeling, die de wereldvrede op het spel zou zetten, de supermogendheden wakker zou schudden. De Amerikanen en Russen zouden dan verplicht zijn tussenbeide te komen en de oorlogvoerende partijen een vrede op te leggen die stellig minder ongunstig zou uitvallen voor de Arabieren dan de bestaande situatie vóór het begin van de vierde oorlog tussen de Arabieren en Israël. Gezien het isolement van Israël op het internationale toneel leek Sadats optimisme niet geheel ongefundeerd. In de laatste maanden hadden praktisch alle Afrikaanse landen hun diplomatieke betrekkingen met Israël verbroken en op de in September jl. gehouden conferentie van de niet-gebonden landen in Algiers hadden vertegenwoordigers van zestig landen de politiek van de regering Golda Meir, welke in de Verenigde Naties bijna geen verdedigers meer vond, veroordeeld. De Westeuropese landen (exclusief Nederland) traditionele vrienden van de Joodse staat, toonden een groeiend ongeduld over de hoge prijs welke de Israëlische diplomatie vroeg voor de vrede, inclusief ‘verzoening’ van de Arabieren ten opzichte van een onafhankelijk Israël, directe onderhandelingen, open grenzen (in dit geval vrije economische concurrentie) en voortzetting van de Israëlische militaire superioriteit. | |||||||
Beslissing over het wereldgebeurenKort nadat Henry Kissinger en Leonid Brezjnev tijdens een weekeind van besprekingen in het Kremlin tot overeenstemming waren gekomen, werd | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
na 17 dagen bloedige strijd op 22 oktober een Russisch-Amerikaanse ontwerpresolutie voor een wapenstilstand in de Veiligheidsraad ingediend. In de resolutie, die met veertien stemmen bij één onthouding (Volksrepubliek China) werd aangenomen, werd de betrokken partijen voorts gevraagd om onmiddellijk na het bestand te beginnen met de toepassing van de Veiligheidsraadsresolutie nr. 242 van november 1967. Verder werd gezegd dat onmiddellijk onderhandelingen dienden te beginnen onder geëigende auspiciën, met het doel een rechtvaardige en blijvende vrede in het Midden-Oosten te vestigen. De vrees dat de strijd tussen de Arabieren en de Joden ook het Amerikaans-Russische overleg zou blokkeren, bleek voorbarig geweest te zijn. Want de gesprekken die Kissinger met de Kremlinleiders had gevoerd, leidden verrassend snel tot het beoogde resultaat. De resolutie van de Veiligheidsraad kwam op een tamelijk gunstig ogenblik. Noch de Arabieren noch de Joden hadden op het slagveld een beslissende overwinning behaald. De partijen leden ernstige verliezen en zij waren zich ten zeerste bewust geworden van hun afhankelijkheid van de steun der supermogendheden. Van absolute zekerheden die een realistische waardering van de eigen positie in de weg stonden - zoals Israëls geloof in de eigen militaire superioriteit - was daardoor weinig overgebleven. Wat Egypte betreft wordt de indruk steeds groter, dat het deze vierde oorlog inderdaad zonder overleg met de Russen begonnen was en dat de Kremlinleiders hun ongenoegen daarover (Kosygins bezoeken aan Cairo) niet onder stoelen of banken hebben gestoken. Deze oorlog in het Midden-Oosten bevestigde opnieuw dat feitelijk bij Washington en Moskou de uiteindelijke beslissing ligt over het wereldgebeuren. Het grote probleem van de regering Nixon blijft echter hoe deze zich het zeer pro-israëlische Congres van het lijf kan houden, Israël in zekere zin kan laten winnen op het slagveld, doch tevens de Arabische staten niet al te zeer van zich doen vervreemden, terwijl tegelijkertijd de verhouding met het Kremlin goed moet blijven. Een uiterst ingewikkelde opdracht, die uiteindelijk toch ten koste van Israël zal gaan. |
|