Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Gewijzigde samenstelling van het politburo van de CPSU: degradatie van Sjelest en Voronov
| |
[pagina 133]
| |
verzet hebben tegen de komst van Nixon naar Moskou, omdat naar zijn mening de Kremlinleiders niet met goed fatsoen een man konden ontvangen die verantwoordelijk werd gesteld voor de bombardementen op Noord-Vietnam. | |
Voorgeschiedenis van de degradatieReeds in mei 1972 was Sjelest ontslagen als eerste secretaris van de CP van OekraïneGa naar voetnoot3. Hij kreeg toen de functie van vice-premier in Moskou. Niet lang daarna deed in het Kremlin een nieuwe versie de ronde over de gebeurtenissen die hadden geleid tot de bezetting van Tsjechoslowakije in augustus 1968 door een aantal Warschaupactlanden. Van Sjelest was reeds bekend, dat hij een van de eerste tegenstanders was van Dubceks politiek in het aan de Oekraïne grenzende Tsjechoslowakije. Hij was onder meer bevreesd voor ideologische en politieke ‘besmetting’. De uitstraling van Dubceks liberalisatie-beweging was over de grenzen heen in de Oekraïne merkbaar geworden. Sjelest nam deel aan verschillende gesprekken met de toenmalige Tsjechoslowaakse leiders en liet zich toen kennen als een man van de harde lijn. Op 3 augustus 1968 vond in Bratislawa opnieuw een conferentie van de Warschaupactlanden plaats over de situatie in Tsjechoslowakije. Na deze conferentie reisden Brezjnev en de meeste leden van het politburo naar hun zomerhuizen aan de Zwarte Zee; Sjelest was een van degenen die in het Kremlin de lopende zaken waarnamen. Op 15 augustus stelde Sjelest een urgente bijeenkomst voor van het politburo om de situatie in Tsjechoslowakije te bespreken. Op 16 augustus presenteerde Sjelest aan zijn collegae documenten die hij het bewijs noemde dat Dubceks hervormingsprogramma de grenzen had overschreden die de Kremlinleiders hadden gesteld en dat de Tsjechoslowaakse Communistische partij dreigde te worden ondergraven door Dubceks ‘rechtse’ leiding. Volgens deze vertrouwelijke documenten zouden Dubcek en de zijnen hun afspraken met de bondgenoten niet nakomen en ‘contrarevolutionaire krachten’ in Tsjechoslowakije zouden de macht overnemen, zodat onmiddellijk moest worden ingegrepenGa naar voetnoot4. Na een verhit debat, waarin onder andere premier Kosygin tegen de invasie pleitte, besloten de Kremlinleiders het groene licht te geven aan de legers van de vijf Warschaupactlanden die aan de grens met Tsjechoslowakije | |
[pagina 134]
| |
gelegerd waren. Maarschalk Gretsjko was bezorgd voor de internationale consequenties en ging pas akkoord nadat ambassadeur Dobrynin uit Washington had gemeld dat de Amerikanen zich niet in een bezetting zouden mengen, aldus rapporteerde Dobrynin na een gesprek met de toenmalige minister van buitenlandse zaken, Dean Rusk. In de nacht van 20 op 21 augustus vielen de strijdkrachten van de Warschaupactlanden Tsjechoslowakije binnen. Bedolven onder de internationale protesten concludeerde Brezjnev dat strenge maatregelen nodig waren geweest om Dubcek in te perken, maar dat de invasie te hard was geweest. Vervolgens bepaalden de Kremlinleiders dat zij door Sjelest waren misleid en dat zijn bewijzen vals waren geweest. Door deze versie werd Sjelest belast met de verantwoordelijkheid voor de interventie in Tsjechoslowakije en Brezjnev hiervan enigermate bevrijd. Dit laatste was dan weer van groot belang voor de toenadering tot de westelijke mogendheden, waar de bezetting van Tsjechoslowakije nog drukte op de reputatie van Brezjnev. Als voorbode van Sjelests val werd gezien het verschijnen van een rapport van zijn opvolger in de Oekraïne. Sjtsjerbitski, medio april 1973, volledig afgedrukt in de Oekraïnse Pravda. In dit rapport werd gesproken over ‘voortdurende schending van de discipline, incompetentie en zwendelarij in de Oekraïne’. Sjtsjerbitski zei onder meer dat onbekwame bedrijfsleiders op hun post bleven, maar dat actieve jonge mannen geen kans kregen. Er waren vele gevallen van knoeiwerk, begunstiging, onderdanigheid en jaknikkerij. Bovendien werd volgens hem in sommige publikaties het verleden verheerlijkt, waardoor met name de jeugd een verkeerde voorstelling kreeg van de strijd die was geleverd door de aansluiting van de Oekraïne bij de Sovjet-Unie. De kritiek van Sjtsjerbitski werd gezien als gericht tegen zijn voorganger (Sjelest), onder wiens bewind dergelijke toestanden zouden zijn ontwikkeld. Tenslotte werd in het theoretisch orgaan van de Oekraïnse CP een recensie gepubliceerd over een in 1970 verschenen boek van SjelestGa naar voetnoot5, waarin op het werk scherpe kritiek geleverd werd. Aan de auteur werden zwaarwegende ideologische fouten en nationalistische afwijking verwetenGa naar voetnoot6. Ook het ontslag van Voronov. die sinds 1961 in het hoogste politieke orgaan was opgenomen, kwam niet geheel onverwacht. Hij was de man die zich onder Chroesjtsjov een weg baande naar de partijtop, waar hij de verantwoordelijkheid kreeg voor de agrarische sector. Hij zuiverde het departement van landbouw van vele zondebokken, maar slaagde er niet in een doeltreffender beleid te voeren dan zijn voorgangers. Voronov had evenals | |
[pagina 135]
| |
Sjelest de reputatie tegenstander te zijn van toenadering tot het Westen. Bovendien had hij op 23 juli 1971 reeds een degradatie ondergaan. Hij werd toen door het Presidium van de Opperste Sovjet van de Russische Socialistische Federale Republiek ontslagen als premier. Voronov werd toen benoemd tot voorzitter van het Volkscontrolecomité van de Sovjet-Unie. | |
China's invloed op de Russische politiekVoor het eerst sinds de bekendmaking van het Chinees-Russische geschil wees een Russische commentator, volgens The Christian Science Monitor van 26 juni 1973, op de mogelijkheid van een oorlog tussen de beide communistische supermogendheden. Tot voor kort spraken de Russen slechts over het gevaar van drie soorten internationale conflicten: een conflict tussen de NATO en Warschaupactlanden, een nieuwe strijd tussen Israël en de Arabische staten waarbij de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten betrokken zouden raken, en tenslotte vijandelijkheden tussen Westelijke landen als gevolg van hun economische rivaliteit. Begin april 1973 werd echter een nieuwe mogelijkheid genoemd, toen het orgaan van het Instituut voor Amerikaanse Studiën in Moskou een boek, Internationale Conflicten, recenseerde. De recensent handhaafde de gebruikelijke scenario's voor een wereldcrisis, maar voegde er aan toe dat men de mogelijkheid van andere internationale conflictsituaties niet kon uitsluiten, namelijk ‘in gevallen waarin nationalistische en chauvinistische gevoelens de overhand krijgen in leidende kringen van een socialistisch land, zoals thans in China’. Dit zou kunnen leiden tot een confrontatie met andere socialistische landen. Na de ernstige incidenten aan de Chinees-Russische grens in 1969 werd de kwestie van de strategische leiding in oorlogstijd uitvoerig door de Kremlinleiders en de Russische maarschalken besproken. Bij deze gelegenheid wees maarschalk Gretsjko op Stalins wijze maatregel van 1941, de oprichting van een staatsdefensiecomité, waarin zowel Stalin en zijn plaatsvervanger als de topfiguren van defensie, buitenlandse zaken en de veiligheidsdienst zitting hadden. Kennelijk wenste Gretsjko een hernieuwde instelling van dit comité in geval van een nationale noodtoestand. Op 27 april 1973 kreeg hij zijn zin. Hijzelf, minister van buitenlandse zaken, Gromyko, en Andropov, het hoofd van de veiligheidsdienst, werden in het politburo opgenomen. Dit herstelde de ‘eenheid van politiek en strategisch leiderschap’, dat Stalins oorlogsbeleid gekenmerkt had. Het decreet van het centrale comité dat de gewijzigde samenstelling van het politburo - en tegelijk Brezjnevs opening naar het Westen - bekrachtigde, deed een aanval op ‘Pekings anti-Sovjetkoers’. Het is moeilijk te aanvaarden dat de Russische erkenning van een moge- | |
[pagina 136]
| |
lijke militarisatie van het conflict met de Volksrepubliek China geheel toevallig samenvalt met de hervorming van de machtsstructuur in het Kremlin. De mogelijkheid van een verband tussen beide ontwikkelingen werd versterkt door een latere publikatie in Rode Ster, het officieel orgaan van het Sovjet ministerie van defensie. Daarin werd onderscheid gemaakt tussen oorlog en gewapende strijd en, wellicht met een oog op de sporadische strijd langs de Chinese grens, uiteengezet dat in een gewapende strijd alle middelen, ook politieke, economische, diplomatieke en ideologische, ondergeschikt worden gemaakt aan de militaire overwinning. Niets van dit alles bewijst dat een gewapende aanval van de Sovjet-Unie op China op handen zou zijn. Maar wel blijkt dat het probleem China een grote rol speelt in de discussies tussen de topleiders van de Sovjet-Unie over macht en politiek. De Kremlinleiders schenen in hun houding tegenover de Verenigde Staten het advies te volgen dat Molotov gaf, toen in 1941 de Sovjet-Unie gevaar liep een oorlog op twee fronten (tegen Duitsland en Japan) te moeten voeren: in de buitenlandse politiek was het de kunst het aantal vijanden van de Sovjet-Unie te verkleinen en de vijanden van gisteren in goede buren te veranderen. | |
Versterking van Brezjnevs positie in het KremlinIn het tot 16 leden uitgebreide hoogste politieke orgaan van de CPSU kan Leonid Brezjnev thans rekenen op een vaste meerderheid van 10 tegen 6 stemmen voor zijn westpolitiek; voor de wijziging van 27 april 1973 bestond in het politburo een meerderheid van 8 tegen 7 stemmen. Een facet was dat met de benoeming van Gretsjko, Gromyko en Andropov niet alleen medestanders van Brezjnev hun intrede in het politburo deden, maar tevens de chefs van de strijdkrachten, de diplomatie en de geheime politie. Zij zijn niet langer uitvoerders van de hun opgedragen politiek; zij zijn sinds april 1973 geïntegreerd in het proces van politieke besluitvorming. Binnen het politburo kan Gromyko de politiek van opening naar het Westen voortzetten, terwijl het de taak van Gretsjko en Andropov vermoedelijk is, er voor te waken dat dit niet ten koste zal gaan van de externe veiligheid of de interne stabiliteit van de Sovjet-Unie. Uit de benoeming van Gretsjko tot lid van het politburo mag ook worden afgeleid dat de legerleiding meer invloed wil op de Westpolitiek van Brezjnev. Weliswaar zijn twee tegenstanders van die politiek uit het politburo verdwenen, maar het bestaande evenwicht is gehandhaafd. Hoewel de benoeming van Gretsjko de positie van Brezjnev heeft geconsolideerd, maakte zij toch diens politieke speelruimte kleiner. Brezjnev zal politieke resultaten nodig hebben om de militairen tevreden te kunnen stellen. |
|