| |
| |
| |
Libanon tussen West en Oost
Land in wankel evenwicht
Robert Hotz
Altijd is het gebied van het huidige Libanon een knooppunt van de handel en een kruispunt van culturen geweest. Namen als Tyrus, Byblos, Baalbek en Tripoli vormen hiervoor het bewijs. Tyrus, de hoofdstad van de Feniciërs, ontwikkelde zich al in de derde eeuw voor Christus tot een rijke handelsstad. Byblos (Gebal) is de oudste continu-bewoonde stad ter wereld. Hier werden in de plaats van de oude Egyptische hiërogliefen de eerste schrifttekens, de voorlopers van ons huidige alfabet, uitgevonden. Baalbek getuigt met zijn unieke tempelruïnes nog steeds van de vroegere grootheid en betekenis van het oude Heliopolis. En Tripoli verwijst met zijn vestingwerken uit de kruisvaarderstijd op de inbreuk van de westelijke wereld in het nabije Oosten, een inbreuk die nog heden ten dage merkbaar is, niet in de laatste plaats door het bestaan van de (katholieke) Maronieten, de sterkste christelijke gemeenschap in de Libanon.
De Maronitische christenen van de berg Libanon zijn er in geslaagd, samen met de Druzen, hoewel niet zonder af en toe bloedige onderlinge veten, altijd een zekere mate van onafhankelijkheid te bewaren, zelfs onder de Turkse heerschappij. In 1861 erkende Constantinopel deze autonomie. In 1920 werd de berg Libanon, evenals Beiroet en de Bekaa (de vlakte tussen de Libanon en de Antilibanon), samen met Syrië Frans mandaatgebied. Door de afscheiding van Syrië in 1926 tot een republiek verenigd, zagen de christenen van de berg Libanon zich plotseling tegenover een sterke islamitische groepering geplaatst. Er moest een modus vivendi gevonden worden, die tenslotte in een subtiel spel met evenredige vertegenwoordiging van godsdiensten en volksgroepen ook werkelijk tot stand kwam. Na een driejarige Engelse bezetting in de Tweede Wereldoorlog kreeg Libanon tegen het einde van 1943 zijn volledige onafhankelijkheid. Daarbij werd een ongeschreven overeenkomst gesloten dat op het gebied van de binnenlandse en buitenlandse politiek steeds de instemming van de beide sterkste religieuze groeperingen, nl. de (christelijke) Maronieten en de (islamitische) Sunnieten nodig zou zijn. Deze afspraak is nog steeds van kracht en garandeert een zeker evenwicht.
| |
| |
| |
Het - onjuiste - krachtenparallellogram
De godsdienstige samenstelling van de Libanese bevolking wordt gekenmerkt door een verwarrende verscheidenheid. De christenen zijn niet slechts verdeeld in verschillende confessies, maar daarbinnen nog door verschillende riten, hetgeen heel wat problemen met zich mee brengt, omdat de eigen godsdienstige belangen van de verschillende groeperingen steeds opnieuw in conflict komen met de gezamelijke politieke belangen.
Om dit te begrijpen, hoeft men zich maar even te herinneren welke verschillende riten en denominaties er zijn:
het maronitische patriarchaat (katholiek), |
het grieks-orthodoxe patriarchaat, |
het melkitische patriarchaat (katholiek), |
het armenisch-orthodoxe patriarchaat (van vóór Chalcedon), |
het armenisch-katholieke patriarchaat, |
het syrisch-orthodoxe patriarchaat (van vóór Chalcedon), |
het syrisch-katholieke patriarchaat, |
het syrisch-chaldeeuwse patriarchaat (van vóór Chalcedon), |
de chaldeeuwse gemeente, |
de latijnse kerk (katholiek), |
de protestanten. |
Als men het op zich allesbehalve homogene blok van de vijf katholieke groepen buiten beschouwing laat, hebben de kerken onder elkaar geen enkele kerkelijke gemeenschap. In plaats van vriendschap wordt de situatie veeleer door rivaliteit gekenmerkt. De veelbesproken oecumene laat zelfs tussen de katholieken onderling heel wat te wensen over.
Gelukkig voor de christenen vormen ook de mohammedanen in de Libanon geen eenheid, maar vallen uiteen in twee hoofdgroepen: Sunnieten en Sjiieten, waar dan de Alaoeïeten en de Ismaëlieten nog bij komen. De Druzen zijn een gemeenschap op zichzelf, die de Koran op eigen manier uitlegt en die in haar geheime leer aan de zielsverhuizing een centrale betekenis toekent. Zowel de christenen als de moslims proberen hen als aparte groep aan hun kant te krijgen, zodat ze soms politiek de weegschaal kunnen doen doorslaan.
De Joden, die vroeger minstens in de handel merkbaar aanwezig waren, zijn voor het grootste deel geëmigreerd.
De 99 afgevaardigden van het parlement worden nog altijd volgens een verdeelsleutel gekozen die resulteerde uit de percentages van de volkstelling van 1937: 30 Maronieten, 20 Sunnieten, 19 Sjiieten, 11 Grieks-orthodoxen, 6 Melkieten, 6 Druzen, 5 Armeniërs, 1 Protestant, 1 vertegenwoordiger van de overige minderheden.
| |
| |
Zo vaak men naar de nationale samenstelling van Libanon vraagt, krijgt men onmiddellijk en zonder blikken of blozen de uitslag van de volkstelling van 1937 te horen, hoewel iedereen weet dat er intussen belangrijke verschuivingen hebben plaatsgehad ten nadele van de christenen en de Sjiieten. De christenen, vroeger 60% van de bevolking, zijn nu, voorzichtig geschat, nog maar 47%. De toename ligt vooral bij de Sunnitische mohammedanen. Geen wonder dus dat de christenen en de Sjiieten, die hun invloed in gevaar zien gebracht, van een nieuwe volkstelling niets willen weten. Maar waarom proberen de Sunnieten niet hun macht uit te breiden?
| |
Familieregering
Als men goed toekijkt, zijn het bepaalde, oude voorname families die in Libanon de eigenlijke macht uitoefenen. Zij hebben onder elkaar allang afspraken gemaakt. En als de regeringscaroussel weer een ronde verder draait, kan men er zeker van zijn, dat ieder van de beslissende families een lid, een familielid, een vriend of een vertrouwensman erin heeft. Ook godsdienstige ambten zijn voor een deel tot privé-jachtgebied van afzonderlijke families geworden. De grieks-orthodoxe patriarch is een Salibi. Zonder enige twijfel zal zijn opvolger ook weer een Salibi zijn.
Dat dit systeem van familieregeringen en het gecompliceerde spel met de percentages niet alleen voordelen met zich meebrengt, is duidelijk. Want onvermijdelijk zijn het niet altijd de bekwaamsten die het tot ambt en waardigheid brengen. Bijna groteske vormen neemt het systeem aan, als het om het leger en de politie gaat. Als het leger 1000 soldaten nodig heeft en er zich daarvoor genoeg mohammedanen melden omdat zij eerder tot de armere lagen der bevolking behoren, dan kan men toch slechts zoveel van hen aannemen als de verhouding tot de aangemelde christenen en Druzen toelaat. Hier zou een gevaar van buiten wel eens tot een directe innerlijke wanverhouding kunnen leiden. De dreigende tekenen daarvoor zijn er al.
| |
Godsdienstige gemeenschappen als pionnen van buitenlandse machten
Het feit dat er katholieke christenen zijn in de Libanon, betekende van het begin af voor westelijke grootmachten een prikkel tot broederlijke (of eerlijker gezegd) politieke hulp en beïnvloeding. De Maronieten konden al bijzonder goed met de kruisvaarders overweg. In de zestiende eeuw lukte het Frans I Frankrijk tot beschermster van de katholieken in het Turkse rijk te maken. Daarmee kwamen ook Latijnse missionarissen naar het Nabije Oosten. Met alle erkenning voor het goede dat zij sindsdien gedaan
| |
| |
hebben, moeten we toch vaststellen dat zij zich niet alleen als godsdienstige apostelen hebben beschouwd, maar ook als exponenten van hun westerse cultuur en - misschien ongewild - als vertegenwoordigers van buitenlandse politieke invloed.
Zij hebben een systeem van bijzondere scholen opgebouwd dat nu nog bloeit en waar natuurlijk Frans onderwezen wordt. Amerikaanse protestantse zendelingen hebben in 1866 een Amerikaanse universiteit gesticht in Beiroet. De (Franse) Jezuieten brachten in 1881 de stand in evenwicht met een katholieke Franstalige universiteit. Pas in 1953 richtte de Libanese staat een eigen universiteit op en in 1966 stichtte Egypte in Beiroet een Arabische universiteit. Strikt genomen had de oprichting van elk van deze universiteiten een religieus-politieke achtergrond. Iets dergelijks zou men ook voor de andere hogescholen in het land kunnen aantonen.
De buitenlandse missionarissen hebben bepaald niet bijgedragen tot een vreedzame coëxistentie op godsdienstig gebied. Veeleer begon met hun verschijnen de grote jacht op gelovigen van andere godsdienstige gemeenschappen, een fenomeen dat men met de naam proselitisme aanduidt.
De Engelsen hebben overigens bij de uitbouw van de Franse invloedssfeer in het Nabije Oosten ook niet lijdzaam toegekeken. Zij verbonden zich met de Druzen. De bloedige gevechten die Maronieten en Druzen tussen 1840 en 1860 met elkaar leverden, waren uiteindelijk een machtsstrijd tussen Engelse en Franse belangen. En vandaag nog bestaat er tussen de westerse mogendheden op Libanese bodem een geheim touwtrekken, waarbij de Fransen zich tot nu toe met behulp van de katholieke gemeenschappen nog steeds hebben kunnen handhaven. In ieder geval is er sinds het Israëlische conflict nog een buitenlandse mogendheid bij gekomen, die haar invloed vooral over de (mohammedaanse) Sunnieten uitstrekt, nl. Egypte.
In deze situatie ligt het voor de hand dat de religieuze leiders in de Libanon politieke machtsfactoren van de eerste rang betekenen. Door het buitenland gesteund, staan ze ook op zeer goede voet met de ‘vooraanstaande families’ van het land, waarvan de kinderen immers ook steeds in de corresponderende bijzondere scholen worden opgevoed... Overigens beschikken de religieuze gemeenschappen ook over uitgebreid grondbezit; er wordt beweerd dat ze tweevijfde van het land bezitten.
De sterkste christelijke kerk van de Libanon, de Maronieten, lijdt op het ogenblik in ieder geval onder een gebrek aan centrale leiding. Patriarch Paul Pierre Meouchi toont zich niet volledig opgewassen tegen zijn taak en geniet niet erg veel aanzien.
Des te grotere betekenis komt toe aan de Melkitische patriarch, Maximos V Hakim. De Melkitische patriarch voert de titel van patriarch van Antiochië, Jeruzalem, Alexandrië en het gehele Oosten. Onder zijn jurisdictie
| |
| |
vallen de Melkitische gemeenschappen in Syrië, Egypte, de Soedan en Israël. Een sterke Melkitische gemeenschap in de Verenigde Staten biedt hem bovendien financiële (en ook politieke) steun.
De uitgestrekte verbreiding van de Melkieten geeft hun patriarch een internationale basis. Als vroegere bisschop van Akka (Haifa) kent hij ook Israël uit eigen ervaring. Zijn opvolger in Haifa, aartsbisschop Joseph Raya, is overigens door zijn acties voor de bewoners van de beide dorpen Bir'im en Ikrit intussen over de hele wereld bekend geworden. Het is kenmerkend dat aartsbisschop Raya zowel voor de Maronieten van Bir'im als voor de Melkieten van Ikrit vecht. Ook in de Libanon zelf nemen vaak de Melkieten de leiding waar voor de Maronieten. Patriarch Maximos V is in ieder geval tot voorzichtig laveren gedwongen, want met name de Syriërs bekijken hem met argwaan. Niettemin zou hij eventueel bij een regeling met Israël wel eens een sleutelfiguur kunnen worden.
| |
Het Zwitserland van het Nabije Oosten
Hoewel slechts 10.170km2 groot (een vierde van Zwitserland), telde de Libanon in 1969 naar schatting 2.536.000 inwoners, waarvan 536.000 buitenlanders (255.000 Syriërs, 151.000 Palestijnen, 27.000 Europeanen). Tot in de jongste tijd gold de Libanon als het Zwitserland van het Nabije Oosten, omdat 17% van het nationale inkomen uit het toerisme kwam. In 1971 kwamen meer dan een miljoen vreemdelingen naar de Libanon. Beiroet is met zijn meer dan 150 banken bovendien een financieel centrum van internationale betekenis, waarbij ook de omstandigheid een rol speelt dat de Libanon voor de transitohandel naar het binnenland van het Arabische schiereiland ideale condities biedt, aangenomen tenminste dat de grenzen met de buurlanden open blijven.
De sluiting van de grenzen door Syrië ten gevolge van het conflict tussen het Libanese leger en de Palestijnse guerilla's betekent voor het land een zware slag. Niet alleen stagneerde de handel in deze zomer van 1973, maar ook het toerisme liep beduidend terug.
De gunstige handelspositie van Libanon, die zijn rijkdom uitmaakt, geeft dit land automatisch ook strategische betekenis. Bij politieke druk van de kant van een zijner buren bevindt het zich niet in zo'n erg gelukkige positie, omdat het in het internationale krachtenspel niet op buitenlandse hulp kan rekenen.
De industrie is maar zwak ontwikkeld. De eigenlijke bron van rijkdom ligt in de landbouw, want Libanon is ‘de tuin van het Oosten’. Maar tot nu toe is slechts 20% van de bodem bevloeid. Bovendien leeft 63% van de Libanese bevolking in de steden. En al vormt Libanon voor zijn Arabische
| |
| |
buren een aantrekkingspunt, het kan zijn eigen bewoners toch niet voldoende voeden. De bevolkingstoename is hoog, ongeveer 3,2% per jaar. Overeenkomstig hoog is ook de emigratie. Thans leven 1,1 miljoen mensen van Libanese afkomst in het buitenland, waarvan 400.000 in de Verenigde Staten en 500.000 in Zuid-Amerika.
De Libanezen passen zich in den vreemde vrij gemakkelijk aan, want zij komen uit een land dat toch al sterk verwestelijkt is.
| |
Vreugdeschoten zonder reden
In de nacht van de 7e juli werden 's morgens om half twee vele inwoners van Beiroet door een knetterend vuurwerk uit hun slaap gehaald. Velen dachten eerst aan het uitbreken van nieuwe vijandelijkheden. Maar de vuurpijlen moesten de bevolking de blijde boodschap brengen dat het land weer een nieuwe regering had. Op deze blijde gebeurtenis reageerden veel Libanezen nogal somber. Daarover kunnen zich in het beste geval diegenen verheugen die een regeringspost hebben veroverd, zei me een Libanees. Het is nog altijd niet duidelijk hoe Libanon het zal klaarspelen, niet tussen de molenstenen Israël en Syrië fijngemalen te worden. De Israëli's hebben dan ook niet nagelaten hun tegenwoordigheid kenbaar te maken. Op 8 juli knalde het weer in Beiroet. Ditmaal waren het Israëlische jachtvliegers die met knallen van het overschrijden der geluidsgrens hun tegenwoordigheid en macht demonstreerden. Voor deze knallen had de bevolking beslist geen uitleg nodig.
Maar wat moeten ze doen? Officieel leven er 184.000 Palestijnse en Arabische vluchtelingen in de Libanon, de meesten daarvan in kampen en mensonwaardige onderkomens. De UNRWA rekende uit dat een gezin van vijf personen gemiddeld over een onderkomen van 10 m2 beschikt. Wie verbaast zich dan dat op zulk een vlakte geen tevredenheid groeit...
Maar het zijn niet deze vluchtelingen als zodanig die het eigenlijke probleem vormen, maar de daaraan verbonden intriges van buiten, die bovendien een integratie van deze mensen onmogelijk maken. De Syriërs is in de strijd tegen Israël geen enkel middel te erg, vooral wanneer de strijd op vreemde bodem kan worden gevoerd. De Israëli's van hun kant proberen de Libanezen onder druk te zetten, om zo de Syriërs afbreuk te doen.
Vroeg of laat zal de Libanezen de ellende van de keuze niet bespaard blijven, als ze tenminste de vrijheid tot een keuze überhaupt niet willen verliezen. Kenners houden rekening met een nieuwe strijd tussen het Libanese leger en de guerilla's in de herfst. Maar over de afloop van deze strijd waagt niemand een voorspelling.
|
|