| |
| |
| |
Nieuwe gezinsvormen en christelijke waarden
Waldemar Molinski
Uit sociologisch onderzoek blijkt dat er - vooral onder jongeren - veel meer nieuwe vormen van familiaal samenleven bestaan dan men pleegt aan te nemen. Dat wijst erop dat een niet onaanzienlijke minderheid op zoek is naar alternatieven voor de bestaande gezinsorganisatie. Maar over het algemeen staat men daar afwijzend tegenover, acht men die nieuwe gezinsvormen niet eens de moeite van een kritische confrontatie waard, ja, legt men ze zoveel moeilijkheden in de weg, dat hun mislukkingen - tenminste gedeeltelijk - daardoor verklaard kunnen worden. In christelijke milieus is die afwijzende houding vaak bijzonder heftig: men vreest dat die nieuwe gezinsvormen het christelijk huwelijks-en gezinsideaal ondermijnen. Is die argwaan gerechtvaardigd? Als we eens nagaan welke volgens de gangbare moraaltheologie de belangrijkste kenmerken van een christelijk huwelijk zijn en daaraan de mogelijkheden van die nieuwe vormen van samenleven toetsen, krijgen wij er misschien een genuanceerder zicht op.
| |
Partnership
Volgens de gangbare christelijke opvatting staat het huwelijk om te beginnen in dienst van de algehele wederzijdse steun, ontplooiing en vervolmaking van de huwelijkspartners; zij vormen een heel aparte intieme gemeenschap, vinden daarin geborgenheid, erkennen en aanvaarden elkaar in hun allereigenste eigenheid. Aan zulk een totale en intieme gemeenschap bestaat in de samenleving van vandaag meer dan ooit behoefte: de vele partiële relaties buitenshuis waar vandaag niemand nog onderuit kan, de harde concurrentiestrijd waarin ieder van de gezinsleden verwikkeld raakt, de normen en de levensstijl die het gezin, vaak onder zware druk, door de maatschappij worden opgedrongen, doen de behoefte toenemen aan begrip, intimiteit, geborgenheid en totale overgave, als compensatie voor de steeds meer functioneel en oppervlakkig wordende contacten naar buiten. Nieuwe vormen van samenleven in een ruimer verband - ‘verruimde gezinnen’, ‘Grossfamilien’, ‘gezinscommunes’, of hoe men ze ook noemen wil
| |
| |
- zijn dus slechts in zoverre te verwelkomen als zij hetzelfde inwendige klimaat van geborgenheid waarborgen als een geslaagd huwelijk en de heel speciale relaties tussen de huwelijkspartners niet bemoeilijken.
De geborgenheid van het kerngezin heeft echter ook een keerzijde. Vaak bevordert zij een ‘egoisme met z'n tweeën’, dat de wederzijdse ontdekking van de huwelijkspartners eerder remt dan stimuleert, het gezin isoleert van de buitenwereld en kleinburgerlijke bekrompenheid in de hand werkt. Intieme geborgenheid heeft echter slechts zin als zij de partners ertoe helpt zich samen creatief in te zetten voor anderen. Juist de nieuwe gezinsvormen zouden, door een voortdurende, goed gedoseerde uitdaging, het kerngezin kunnen behoeden voor dat gevaar van isolement.
| |
Definitieve binding
Een menswaardige realisatie van de echtelijke gemeenschap veronderstelt volgens de christelijke opvatting een binding voor het leven. Alleen een definitieve keuze, waarin men zich met heel zijn leven engageert, maakt toewijding en liefde en wederzijdse vervolmaking mogelijk; wie zich niet vastlegt en bindt, blijft onrijp en onstandvastig. Verantwoordelijkheid voor een ander neem je niet op je als je slechts zo lang zorg voor hem draagt als het niet te veel moeite kost; je moet bereid zijn tot trouw, ook in moeilijke omstandigheden. Trouw en plichtsvervulling zijn niet slechts ideologische verfraaiingen van slavernij en dwang; worden ze op de juiste manier beleefd, dan zijn ze onmisbare voorwaarden voor optimale vrijheid en creativiteit. Definitief moet het engagement voor de partner vooral zijn omdat alleen dan de voorwaarden aanwezig zijn voor een algehele lichamelijkgeestelijke levensgemeenschap, die anders bijna onvermijdelijk ontaardt in uitbuiting en vervreemding. Liefde dringt niet alleen tot bestendigheid, maar hoe inniger een gemeenschap wil worden, des te meer vereist zij een definitieve wilsbeslissing: alleen zo is te rechtvaardigen dat twee mensen het waagstuk aangaan, zich totaal aan elkaar uit te leveren.
Om dat definitieve engagement veilig te stellen en tevens om de huwelijkspartners te beschermen tegen de persoonlijke verwondingen die, juist omdat zij zo sterk op elkaar zijn aangewezen, in het huwelijk bijzonder gevaarlijk kunnen worden, heeft het huwelijk institutionele en maatschappelijke beveiliging nodig. Dat wil niet zeggen dat een huwelijk dat stukgaat, door druk van buiten met geweld in stand moet worden gehouden; wel echter dat maatschappelijke en institutionele ordeningen het hunne moeten bijdragen tot een zinvolle stabilisering van het huwelijk.
Mensen die in nieuwe gezinsvormen leven, moeten daarom bij zichzelf nagaan en laten nagaan, wat zij kunnen bijdragen tot de bescherming van de
| |
| |
stabiliteit van het kerngezin en wat voor ervaringen zij daartoe hebben in te brengen. Experimenten op dit gebied moeten wij welwillend en tegelijk kritisch volgen en analyseren en nog meer ervaringsgegevens proberen te verzamelen om uit te maken hoe het samenleven van ‘verruimd gezin’ en ‘kerngezin’ verder zo uitgebouwd kan worden, dat met het christelijk ideaal van het onverbreekbare, monogame huwelijk ook institutioneel optimaal rekening wordt gehouden. Als zou blijken dat de stabiliteit van het kerngezin in deze nieuwe vormen van samenleven gevaar loopt, zou men bezwaren tegen deze vormen moeten uiten. Maar er bestaat geen aanleiding om a priori te zeggen dat nieuwe gezinsvormen niet even goed aan de eisen van de onverbreekbaarheid van het huwelijk kunnen beantwoorden als het meer traditionele gezin.
| |
Trouw in de geslachtsgemeenschap
Daarmee hangt een ander criterium samen om het christelijk gehalte van de nieuwe gezinsvormen te beoordelen: geslachtsgemeenschap buiten de vaste huwelijksverbintenis geldt als minderwaardig tegenover geslachtsgemeenschap in het huwelijk. Alleen het huwelijk immers waarborgt de totaliteit, exclusiviteit en bestendigheid die een menswaardige context bieden voor de totale seksuele overgave. Maar is het zo zeker dat minder erotische contacten niet als uitingen van liefde kunnen worden verstaan, dat ze onvermijdelijk als egoistisch misbruik van de seksualiteit moeten worden geinterpreteerd? Op de vraag hoe de verschillende vormen van voor-en buitenechtelijke betrekkingen verder te beoordelen zijn, wil ik hier niet ingaan, al wil ik wel een duidelijk onderscheid maken tussen seksualiteit die nog niet aan haar vervulling in het huwelijk toe is en seksualiteit die uitgeoefend wordt buiten een bestaand huwelijk. Voor onze opzet volstaat het hier vast te houden, dat huwelijksvormen des te beter aan het christelijk concept beantwoorden naarmate ze consequenter de seksuele trouw bevorderen en alle promiscuïteit uitsluiten die echt persoonlijke ontmoetingen belemmert. De vraag naar het diepere verband tussen sociale en seksuele trouw verdient ongetwijfeld een meer gedetailleerd, een veelzijdiger en meer gedifferentieerd onderzoek. Zowel tegenover de voor-en buitenhuwelijkse erotiek als tegenover de geslachtsgemeenschap binnen het huwelijk zijn wij, min of meer, door vooroordelen bevangen; onze erotische en seksuele cultuur is onderontwikkeld en ontspoord. Dat maakt dat wij op dit gebied beslist nog veel te leren hebben.
Veel van wat men van de zogenaamde communes verneemt, schijnt erop te wijzen dat zij nu niet bepaald geschikt zijn om de gewenste humanisering van de ontmoeting der geslachten positief te beïnvloeden. Toch kunnen
| |
| |
wellicht, onder bepaalde omstandigheden, nieuwe gezinsvormen tot het proces van bewustwording en tot de verandering van onze instellingen en ons gedrag méér bijdragen dan andere groeperingen. Vooral als zij gevormd worden door inwendig vrije en voor alle goed openstaande christenen, gedragen door een gemeenschappelijke grondovertuiging. Het wakker bewustzijn dat in de heersende seksuele cultuur iets veranderd moet worden, de bereidheid om daar iets aan te doen, de ruimere informatie-, communicatie-en correctiemogelijkheden die in deze gemeenschappen voorhanden zijn, maken misschien bijzondere kansen open om diepverankerde onzekerheden en remmingen op dit gebied te overwinnen. De voorwaarde daartoe is echter dat de problemen die daarbij opduiken, openlijk en vertrouwvol uitgepraat worden, en dat men eerlijk bereid is uit die leerprocessen niet alleen aangename, maar eventueel ook onaangename consequenties te trekken, in liefdevolle verantwoordelijkheid voor de mensen die erbij betrokken zijn. Juist dat zou de zorg van de ‘verruimde groep’ met haar velerlei mogelijkheden om de onvermijdelijke vergissingen op te vangen, kunnen verlichten.
| |
Gelijkberechtiging
Nauw verbonden met de reeds vermelde criteria en tegelijk eruit voortvloeiend, is een andere belangrijke maatstaf voor het christelijk karakter van het huwelijk: de gelijkberechtiging van de geslachten en de afbraak van alle functioneel overbodige en dus nodeloos vastleggende geslachts- en gezinsrollen. In feite beroemt het christendom er zich altijd weer op, de doorslaggevende pleitbezorger te zijn voor de - uit hun gelijkwaardigheid voortspruitende gelijkberechtiging van alle mensen en in het bijzonder voor een juist begrepen emancipatie van de vrouw. Historisch gezien is daar wel iets voor te zeggen, maar het geldt vandaag niet langer in die mate waarin men er aanspraak op maakt. Men moet integendeel constateren dat bepaalde in kerkelijke milieus gehuldigde voorstellingen over een door God gewilde rangorde van de geslachten in werkelijkheid slechts de uitdrukking zijn van maatschappelijke verhoudingen, die in de huidige omstandigheden onrechtvaardige structuren in de hand werken. Meestal echter is men zich daarvan niet bewust
Het blíjft echter een taak van christenen zich in te zetten voor gelijkberechtiging en voor de afbraak van alle nodeloze onderdrukking, met name in het huwelijks-en gezinsleven. Daarom willen wij hier iets uitvoeriger kritisch ingaan op de traditionele voorstellingen betreffende de rolverdeling van man en vrouw, temeer daar de nieuwe gezinsvormen naar alle waar- | |
| |
schijnlijkheid vooral tot die emancipatie van de echtgenoten en de gezinsleden een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
Volgens de traditionele en heersende kerkelijke verkondiging over de door God gewilde en natuurlijke rangorde van man en vrouw in het huwelijk moet de vrouw haar opdracht vooral zien in haar beschikbaarheid voor man en kinderen. De man van zijn kant moet zorgen voor het onderhoud van het gezin en een goede echtgenoot en vader zijn. Op die manier wordt de vrouw sterk teruggedrongen in het gezin, terwijl de man, als kostwinner, in zijn beroepsleven aan een geweldige prestatiedwang wordt blootgesteld. In samenhang daarmee wordt geleerd dat de vrouw tot gehoorzamen, de man meer tot bevelen is bestemd; worden de partners het in een of ander gezinsprobleem - de opvoeding van de kinderen bijvoorbeeld - niet eens, dan ligt het beslissingsrecht ‘van nature’ bij de man.
Volgens de huidige antropologische inzichten kan men redelijkerwijze niet meer uitgaan van de stelling, dat de hier geschetste rolverdeling werkelijk aan de natuur van man en vrouw beantwoordt. Van nature is de vrouw niet eenzijdig voor het gezinsleven, de man niet eenzijdig voor het beroepsleven beschikt. ‘Natuurlijk’ is alleen dat de vrouw de kinderen ter wereld brengt en de verzorging van het kleine kind beter aankan dan de man. Voor de ontwikkeling van het kind schijnt het verder wenselijk en in die zin ‘natuurlijk’, dat vader en moeder tot op zekere hoogte duidelijk omschreven rollen hebben, zodat het kind zich in zijn identificatie- en socialisatieproces op voldoende stabiele personen kan oriënteren, met klaar omschreven functies; zo wordt het o.m. geholpen om zijn eigen geslachtelijke rol aan te leren en te beamen. Maar het ligt geenszins in de ‘natuur’, dat de vrouw meer tot gehoorzamen en een leven binnen het gezin bestemd zou zijn, de man meer tot prestatie en een leven buiten het gezin. Evenmin natuurlijk is, dat alleen de man voor de kostwinning moet zorgen en een veel grotere beschikkingsmacht bezit over de gezinsgoederen dan de vrouw, zodat deze voor haar onderhoud of haar oude dag veel sterker van hem afhangt dan hij van haar. Ook de opvatting dat de man in gezinsaangelegenheden altijd het laatste woord heeft, is niet ‘natuurlijk’.
De maatschappelijke verhoudingen van vandaag, met de veranderingen die opgetreden zijn in produktie-en consumptieproces, brengen mee dat voor vele vrouwen de beperking tot de huiselijke arbeid een aanzienlijke verslechtering van haar mogelijkheden tot zelfontplooiing betekent. Van de andere kant komt de man, met zijn exclusieve verantwoordelijkheid voor het financiële onderhoud van het gezin onder een ondraaglijke en overmachtige prestatiedruk te staan; aan minder winstgevende, maar voor hem persoonlijk bevredigender arbeid moet hij verzaken. Nodeloos in zijn rol van kostwinner geprest, wordt hij verhinderd om zich meer aan het gezins- | |
| |
leven en de huishoudelijke activiteiten te wijden; al zou hij dat ook willen, al zou hij dat ook best kunnen, hij mág niet, want dat zou zijn sociale status in het gedrang brengen. Bovendien wordt hij soms gewoon gedwóngen, leiding en gezag in het gezin op zich te nemen, ook al kan hij die niet aan en wil hij ze zelf niet.
Tot de afbraak van al deze verkeerde ontwikkelingen in het huidige huwelijks-en gezinsleven kunnen nieuwe gezinsvormen een wezenlijke bijdrage leveren. Om te beginnen zijn zij duidelijker dan anderen zich ervan bewust dat het met de rolverdeling in het gezin beslist verkeerd is gelopen; zij sluiten bij elkaar aan juist met de bedoeling humanere vormen van samenleven te ontwikkelen. Doordat zij met meer groepsleden samenleven dan in het kerngezin het geval is, worden de intermenselijke verhoudingen in de groep doorzichtiger en worden verkeerde gedragingen makkelijker bekritiseerd. Dit kan ertoe bijdragen dat de sekse-gebonden rollen herleid worden tot wat er sociaal noodzakelijk aan is en dat de clichés over wat nu ‘echt vrouwelijk’ en ‘echt mannelijk’ is, verdwijnen. Ieders persoonlijke vrijheid, bijvoorbeeld bij de keuze van een huwelijkspartner, wordt groter. Sociale invloed gaat minder afhangen van geslacht dan van persoonlijkheid. Daarenboven staan voor het werk in huis meer mensen en ruimere economische middelen ter beschikking, die tevens rationeler aangewend kunnen worden. Zowel collectief als individueel moet minder tijd besteed worden aan de huishouding, minder tijd ook om in de onderhoudskosten te voorzien. Tijd en krachten kunnen worden vrij gemaakt voor bezigheden die beter tegemoetkomen aan ieders persoonlijke behoeften. Wie minder aanleg heeft voor huishouding of opvoeding, kan daarvan vrijgesteld worden zonder dat de groep daaronder hoeft te lijden. Tegelijk wordt de automatische voorrangspositie van de leden die een beroep uitoefenen buitenshuis, gerelativeerd, al zullen zij die over eigen inkomsten beschikken, tot op zekere hoogte meestal wel een sociaal sterkere positie bewaren. In ieder geval leidt in de verruimde gezinsgroepen de overwegend huishoudelijke of gezinsactiviteit niet meer zo gemakkelijk tot sociaal isolement.
| |
Verantwoord ouderschap
In een christelijke optiek is, boven de immanente zin van de partnerrelatie uit, het doel van het huwelijk de vruchtbaarheid van die relatie, d.w.z. het kind of, in bepaalde omstandigheden, de vruchtbaarheid in ruimere zin: de grotere openheid voor culturele en maatschappelijke taken die de relatie van het paar overstijgen. De nieuwe gezinsvormen moeten dus ook naar die norm, met alles wat hij impliceert, beoordeeld worden.
De christelijke ethiek legt hier vooral de nadruk op het postulaat van het
| |
| |
verantwoord ouderschap. Bedoeld wordt dat men het aantal kinderen dat men wenst, op verstandige wijze moet regelen en de ‘onvoorziene’ kinderen met vertrouwen aanvaarden als een van God gegeven opdracht. In theorie laten Kerk en Staat het aan de ouders over om uit te maken hoeveel kinderen zij wenselijk achten. In de praktijk echter blijven de toonaangevende kerkelijke kringen het kinderrijke gezin als bijzonder christelijk beschouwen, ofschoon het concrete engagement voor het kinderrijke gezin ook bij gelovigen afneemt. De Staat handelt net omgekeerd en discrimineert in feite het kinderrijke gezin op velerlei wijze. Beide blijven grotendeels in gebreke waar het gaat om duidelijke richtlijnen inzake gezinsregeling of om een duidelijke bevolkingspolitiek. In die situatie behartigen de individuele christelijke echtparen hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de kinderen die zij willen, op zeer verschillende en vaak niet helemaal overtuigende wijze.
Om dat verantwoord ouderschap beter te realiseren, is van de nieuwe gezinsvormen in de gegeven omstandigheden te hopen dat zij een zinvolle gezinsregeling niet alleen grondiger ter sprake brengen, maar ze ook makkelijker kunnen realiseren, omdat zij naar alle waarschijnlijkheid het individuele echtpaar daarbij beter behulpzaam kunnen zijn. Zoals bekend, weten inderdaad nog heel wat mensen geen raad met een doelmatige en menswaardige geboortenregeling. Daar komt bij dat zowel kinderen uit kinderrijke als uit kinderarme gezinnen in het ruimere gezinsverband vaak een betere kans krijgen op een behoorlijke familiale opvoeding. Kinderen uit grote gezinnen worden inderdaad vaak benadeeld: niet alleen moeten zij soms materiële goederen ontberen die voor hun ontwikkeling wenselijk zouden zijn, maar zij moeten dikwijls ook de individuele toewijding en aandacht missen waaraan zij behoefte hebben en die voor hun persoonlijke ontplooiing volstrekt onmisbaar zijn. Zoals men weet is dit een van de redenen waarom deze kinderen aanzienlijk geringere kansen hebben om te slagen in het beroepsleven; niet zelden heeft dit allerlei emotionele en sociale storingen tot gevolg. Kinderen uit kleine gezinnen van hun kant staan bloot aan het gevaar dat zij op hun ouders gefixeerd blijven, verwend worden en in een te grote afzondering opgroeien. Dit alles kan nadelig zijn voor hun sociaal gedrag en hun latere persoonlijke verantwoordelijkheid. Voor de oplossing van beide problemen kunnen de nieuwe gezinsvormen een specifieke bijdrage leveren, niet alleen omdat ruimere materiële hulpmiddelen op een rationeler manier kunnen worden ingezet, maar vooral omdat de kinderen het nodige supplement aan affectieve relaties van andere volwassenen en andere kinderen kunnen krijgen. Bovendien kunnen kinderloze echtparen of alleenstaanden, binnen de ruimte van hun mogelijkheden, beter bij vreugden en lasten van het gezinsleven worden betrokken.
| |
| |
| |
Rechten van ouders, kinderen en maatschappij
Natuurlijk kunnen de nieuwe gezinsvormen deze functie slechts naar behoren vervullen als zij voor de kinderen een voldoende identificatie met hun eigen ouders mogelijk maken en niet té veel van hen vergen in hun relaties met de andere kinderen. Om een dergelijke van de ouders uitgaande opvoeding te waarborgen, beschouwt de christelijke ethiek vanouds het zogenaamde ouderrecht als een belangrijk principe voor de juiste vormgeving van het gezin. Zij gaat daarbij uit van het inzicht dat het gezin, bestaande uit een beperkt aantal leden, die ieder hun onderscheiden rol hebben en nauw met elkaar verbonden zijn, nog de beste garantie biedt voor de emotionele stabilisering die het kind volstrekt nodig heeft om tot een evenwichtige houding tegenover medemensen en wereld te komen. Alleen het gezin kan het kind de nodige bescherming verzekeren tegen de massieve druk van de wereld waarmee en waarin het leeft en waartegen het zelf nog niet opgewassen is. Het gezin speelt bovendien een beslissende rol in de vorming van het super-ego, dat het kind in staat moet stellen om zijn latere opdracht in de maatschappij aan te kunnen vanuit een voldoende gedragszekerheid. De onmiddellijke zin van het ouderrecht is dus niet de beveiliging van bezits-en machtsaanspraken van de kant van de ouders; het moet veeleer altijd in dienst staan van de rechten van het kind: van daaruit worden de ouderlijke rechten en plichten bepaald. Maar van de andere kant moet het ook de ouders beschermen tegen overdreven aanspraken van de kant van de kinderen en de maatschappij. Ten aanzien van de groeiende tendens om aan de zelfontplooiing van het kind zonder meer die van de ouders op te offeren, mag dit wel even worden onderstreept.
Respecteert men dit ouderlijk recht niet, dan worden de kinderen al te vlug blootgesteld aan zeer verscheiden en - in onze wereld van haast oeverloos wereldbeschouwelijk pluralisme - tegenstrijdige pedagogische invloeden. Dit vergroot het gevaar dat zij er nooit toe geraken om zich geestelijk en wereldbeschouwelijk ergens thuis te voelen. En dit vergroot op zijn beurt de kans dat ze, als ontwortelden heen en weer gedreven, makkelijk gemanipuleerd en door totalitaire machten uitgebuit kunnen worden.
Het ouderlijk recht in zijn traditionele vormen wordt vandaag niet alleen om wereldbeschouwelijke redenen in vraag gesteld, maar evenzeer omdat huwelijk en gezin - vooral in hun traditionele vormen - niet meer in staat zijn hun pedagogische taak in dezelfde omvang als vroeger waar te nemen. Enerzijds is de opvoeding vandaag veel moeilijker dan vroeger en dus veel meer afhankelijk van kwaliteiten van de opvoeder die men niet zonder meer van de ouders mag verlangen. Onze samenleving heeft inderdaad zulk een graad van culturele ontwikkeling en socialisatie bereikt, dat
| |
| |
het kind een veel gedifferentieerder opvoeding en een veel ruimer weten behoeft, om nog op een menswaardige wijze in de wereld van vandaag te kunnen bestaan. Opvoeders buiten het gezin krijgen op grond van eigen verantwoordelijkheid en competentie meer eigen gezag toebedeeld, eigen opvoedersrechten en-plichten. Anderzijds moet, gezien de toenemende culturele en maatschappelijke behoeften, ook de maatschappij grotere eisen gaan stellen aan de opvoeding.
In deze situatie kunnen de nieuwe gezinsvormen het hunne bijdragen tot een aan deze tijd aangepaste beveiliging en verdere ontwikkeling van het ouderlijk recht, doordat zij opvoedingstaken op zich kunnen nemen die het traditionele gezin niet altijd meer en de officiële pedagogische instanties nog minder of helemaal niet op een bevredigende manier kunnen vervullen. In de structuur zelf van de nieuwe gezinsvormen zijn, op grond van hun dynamisme en hun ruimere selectiemogelijkheden, waarschijnlijk makkelijker geschikte pedagogische talenten en actuele pedagogische competentie te verwachten. Zij kunnen bovendien meer bevoegde gesprekspartners worden voor andere opvoedingsinstanties en zich op die manier inzetten niet alleen voor een aangepaste handhaving van het ouderrecht, maar ook voor een goede ontwikkeling van het hele openbare opvoedingssysteem. Hoe belangrijk deze opdracht is, blijkt al uit het feit dat andere opvoeders het gezin nooit kunnen vervangen: wat in het gezin verzuimd wordt, kan achteraf haast nooit door anderen worden goedgemaakt.
| |
Verhouding tot het ‘onvolledige’ gezin
Een ander criterium voor het christelijk karakter van de nieuwe gezinsvormen moet verder zijn hun verhouding tot mensen die een volledig gezin moeten missen en toch min of meer op een dergelijk gezin zijn aangewezen: weduwnaars en weduwen, gescheiden mannen en vrouwen, of alleenstaanden met kinderen; ook ouden van dagen, wezen, alleenstaande mensen zonder kinderen. Deze groepen worden in onze maatschappij vaak erg benadeeld en kunnen meestal op niet veel hulp rekenen van traditionele gezinnen; ja, sommige van deze categorieën - uit de echt gescheiden mensen of moeders met buitenechtelijke kinderen bijvoorbeeld - worden, zogezegd om het gezin te beschermen, op beschamende wijze uitgestoten en gediscrimineerd, niet het minst juist in kerkelijke kringen.
Vanuit christelijk standpunt worden hier aan de nieuwe gezinsvormen buitengewoon ruime kansen geboden om deze groepen te integreren. Als christen zal men ze dus van harte verwelkomen en aanmoedigen, indien zij voor deze categorieën van mensen iets willen doen, maar moeten ze even ongunstig beoordeeld worden als het traditionele gezin als ook zij voor deze
| |
| |
mensen niets ondernemen of op hun beurt bijdragen tot hun discriminatie. Dit laatste gevaar is wellicht bijzonder reëel waar het gaat om oude mensen. Door de stijl die zij erop nahouden of door als uitgangspunt voor hun groepering het principe van de ‘gelijkgezindheid’ te poneren, waardoor zij slechts plaats maken voor gemakkelijk te integreren persoonlijkheden, kunnen de nieuwe gezinsvormen oude mensen nog verder terugdringen in de positie van de onnutte en lastige buitenstaander.
| |
Een evolutie die niet afgesloten is
Alle hier besproken waarden, die we als criteria hebben gehanteerd om vanuit een christelijke visie de nieuwe gezinsvormen te beoordelen, hebben we gewoon aan de gangbare moraaltheologie ontleend. In een ruimer verband zouden ze ongetwijfeld aangevuld moeten worden. Wat ik hier vooral duidelijk wilde maken, is dit: in de mate dat ze, op hun manier, aan de behoeften van man en vrouw en van de kinderen tegemoetkomen, kunnen de nieuwe gezinsvormen eerder een hulp dan een hinder zijn voor een christelijk begrip van de traditionele vormen van huwelijks-en gezinsleven. Mijn bedoeling was, een kleine bijdrage te leveren tot de afbraak van diepgewortelde vooroordelen tegen de mogelijkheid zelf dat de traditionele huwelijks-en gezinsvorm vatbaar is voor evolutie. Ik zou graag zien dat wij de mensen die zich voor een vernieuwing en verruiming van het gezinsleven inzetten, meer recht lieten wedervaren en hun pogingen met meer aandacht - zij het een kritische aandacht - zouden volgen.
|
|