Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 843]
| ||||||||
Gesprek met Ronald Laing
| ||||||||
[pagina 844]
| ||||||||
hun eenheid zou sturen. Dat kon je doen door de soldaat moreel wat op te krikken, hem drie keer per dag drie pilletjes amethol te doen slikken en hem een fidele klap op de schouder te geven. Maar zo'n ‘behandeling’ had vaak tot gevolg dat de soldaat ernstige schuldgevoelens ging ontwikkelen, juist omdát hij het overleefd had. Hij moest nu de morele schande doorstaan om door het leger als een lafaard te worden beschouwd, niet in staat om te vechten. Als je zo'n jongen terugstuurde naar het front, bestond er een behoorlijke kans dat hij in het heetst van de strijd terecht kwam: meer dan 90% van de door de psychiater behandelde soldaten werden gedood of gewond! In dat geval kan je dus moeilijk stellen dat de belangen van het individu verdedigd worden, tenzij je die zou definiëren als ‘sterven voor je vaderland’ - wat sommigen dan ook doen; sommige militairen zijn van oordeel dat een psychiater niets beters kan uitrichten dan ‘zwakke’ soldaten een nieuwe kans geven om hun ‘schande’ goed te maken, eventueel door ‘eervol’ dood te gaan. In de grote internationale ondememingen, die al even machtig dreigen te worden als de regeringen, ligt het enigszins anders. Daar kunnen psychiaters op verschillende manieren worden gebruikt: om te sleutelen aan menselijke verhoudingen in de onderneming, om te adviseren enz.. Daar is het soms moeilijk uit te maken wiens belangen de employé-psychiater verdedigt.
En de individueel opererende psychiater, bijvoorbeeld de orthodox georiënteerde psychoanalist? In Groot-Brittannië tracht de klassieke, individueel opererende psychoanalist rekening te houden met organisaties zoals het Tavistock Institute of Human Relations. Opgericht door mensen met een psychoanalytische vorming, heeft dit Instituut gaandeweg een synthese ontwikkeld bissen de psychoanalytische praktijk enerzijds en anderzijds inzichten die aan het licht werden gebracht door kleine groepen, resultaten van onderzoekingen in verschillende beroepsgroepen (mijnwerkers, verplegers enz.), en zelfs pogingen om een organisatie te analyseren met behulp van elementen ontleend aan de psychoanalytische theorie. Dat deed de hoop ontstaan dat de belangen van een organisatie - in dit geval het Tavistock Institute - met die van de daarin werkzame individuen konden samenvallen. Eén van de obligate thema's in de huidige Westerse maatschappij is immers het onherstelbaar conflict tussen de belangen van een organisatie of de organisatorische aspecten van het sociale leven en de belangen van het individu. Maar als we spreken over psychiatrie, moeten we ook nagaan wat psychiaters doen: velen besteden een belangrijk deel van hun tijd aan organisatorische kwesties. Toen ik tien jaar geleden Tavistock verliet, bracht ik de helft van mijn tijd door in commissies. | ||||||||
[pagina 845]
| ||||||||
Vele psychiaters die voorstander zijn van een sociaal gerichte psychiatrie, zijn erg gelukkig met de inderdaad hoopvolle ontwikkeling van de ‘Community Health Programmes’ en therapeutische gemeenschappen in het algemeen. Zij treden op als adviseurs voor educatieve programma's, huisvestingspolitiek en architecturale initiatieven, en houden zich bezig met het humaniseren van de omgeving, het evalueren van stedebouwkundige projecten, het onderzoek van de verhouding tussen jongeren en ouderen, kinderen en ouders, mannen en vrouwen, enz.. Andere psychiaters blijven uitsluitend werkzaam in klinieken, terwijl weer anderen aan een privé praktijk beginnen. Er is zo'n grote verscheidenheid, dat je niet generaliserend kunt zeggen wiens belangen door de psychiatrie worden verdedigd.
Is de psychiatrie een speciale tak van de geneeskunde of vat u haar eerder op als sociaal werk? Nogmaals, de psychiatrie bestrijkt een enorm veld van activiteiten. Soms valt ze samen met de neurologie of de neuro-psychiatrie, en sommige psychiaters beschouwen elke vorm van psychiatrie als een uitstulping van de neurologie. Het bestaan van vele zogenaamde functionele kwalen - het onvermogen om het hoofd te bieden aan een bepaald facet van het leven, terwijl het subject fysiologisch, anatomisch, pathologisch of structured niets blijkt te mankeren, heeft de psychiatrie een flink stuk uit de traditioneel medische sfeer weggehaald. Je kunt dus zeggen dat de medische vaardigheid waarover de psychiater beschikt, enkel dient als controlemiddel bij twijfelachtige gevallen. De kennis en de bevoegdheid waarop een mens met een functionele storing een beroep doet, heeft naar mijn gevoel veel meer te maken met sociale processen en verhoudingen, die aan de meeste medische opleidingscentra niet worden bestudeerd, zelfs niet in de zgn. psycho-sociale geneeskunde. Dat betekent dat de psychiatrie slechts een povere bijdrage kan leveren tot de geneeskunde. De vergelijkende antropologie en de antropologie van de ziekte en de geneeskunde laten er niet de minste twijfel over bestaan dat eenzelfde toestand in zijn voorvallen en aspecten nooit helemaal dezelfde is over de hele wereld. Moet die variëteit nu in verband worden gebracht met geofysische, ecologische, bacteriologische, chemische of atmosferische factoren? Of hebben we te maken met een variëteit in de onmiddellijke tussenmenselijke verhoudingen, verschillende systemen die verschillende ziektevormen genereren of althans predisposities scheppen voor diverse afwijkingen onder de bevolking? Dat soort vragen wordt met een niet aflatende ijver onderzocht door antropologen, sociologen en medici. Kanker komt meer voor in bepaalde streken van de wereld dan in andere; is dat te wijten aan het dieet, aan de sociale verhoudingen, of aan een onbekende factor? Op heel concrete vragen hebben we gewoonlijk geen ant- | ||||||||
[pagina 846]
| ||||||||
woord. De bijdrage van de psychiatrie aan dit soort vragen kan alleen worden gezien als één enkele component in een multidisciplinair geheel. De wereld waarin we ademen en eten, wandelen en praten, zitten en liggen, de materiële wereld is nu praktisch integraal door de mens gemaakt. De telecommunicaties en de wegen, maar ook het voedsel, de lucht en het water dragen de sporen van onze chemische en natuurwetenschappelijke bedrijvigheid en veroorzaken veranderingen in de natuur van de mensen en in hun verhoudingen onder elkaar. Als de psychiater zich bezighoudt met de zuivere wetenschap van de tussenmenselijke relaties en met de toegepaste wetenschap van de menselijke storingen, tekorten en moeilijkheden, dan wordt hij gevoelig voor de veranderingen in de grote materiële socio-economische systemen en voor de weerslag daarvan op de verhoudingen tussen de mensen, die deze materiële veranderingen hebben bewerkstelligd, en is hij strategisch heel centraal geplaatst om een nuttige bijdrage te leveren aan de gemeenschap.
Naast psychiatrie bestaat er ook een anti-psychiatrie. In hoeverre is dat nog psychiatrie? Ik heb mezelf nooit een anti-psychiater genoemd; dat hebben anderen gedaan. De anti-psychiaters zijn van mening dat de psychiatrie in theorie en praktijk zo sterk is geïdentificeerd met de onkritische versterking van de onmenselijke en antihumanitaire componenten van ons huidig sociaal bestel, dat geen fatsoenlijk mens die op de hoogte is van wat er gaande is, zich nog langer kan identificeren met een psychiater. Dit willen zij duidelijk stellen als initiale antithetische stap, als negatie van de bestaande sociale realiteit. Het is een fase in een ontwikkeling, maar kun je die fase vastspijkeren als ‘anti-psychiatrie’? De term is enkele jaren geleden gepropageerd door David CooperGa naar voetnoot1, die hem beschouwde als een weldoende provocatie om de rust van de psychiaters te verstoren en hen erop attent te maken dat in hun club ook woelige collega's zich manifesteerden en neen riepen. Hij wist dat die term een aantal welmenende psychiaters zou doen twijfelen aan hun goede bedoelingen, hun professionele competentie en de hulp die ze meenden te verstrekken aan individu en gemeenschap. Hij wist ook dat een aantal mensen er zo door beledigd zou worden, dat ze zich defensief zouden opstellen in een contra-oppositie, wat dan weer de waarheid die in de provocatie besloten lag, zichtbaar en voelbaar zou aantonen. Hij had het gevoel dat, zonder provocatie, de signalen van deze dissidente richting wel eens verloren hadden kunnen gaan in al het andere lawaai. Deze tactiek heeft de beweging een herkenbare sociale positie gegeven, die ze anders wellicht | ||||||||
[pagina 847]
| ||||||||
nooit had verworven. Maar nooit heb ik mezelf willen identificeren met een van beide posities: de anti-psychiatrische of de anti-anti-psychiatrische.
Hoe zou u zichzelf dan definiëren ten opzichte van andere, min of meer dissidente psychiatrische theorieën en/of praktijken, zoals die van Thomas Szasz, Maud Mannoni en, meer recent, Félix Guattari en Gilles Deleuze met hun anti-psychoanalyse? Ik beschouw mezelf als iemand die de menselijke natuur bestudeert en die zijn financieel-economische onafhankelijkheid heeft verworven door het uitoefenen van het medisch beroep - een dokter met een psychiatrische praktijk. Deze heeft zich in de loop van mijn beroepsleven wel gewijzigd, maar heeft mij nooit ertoe genoopt mijzelf te definiëren. Als ik mezelf intellectueel zou moeten situeren, zou ik zeggen dat mijn geschritten vooral in de traditie van de Europese fenomenologie liggen, dat ik gevormd ben in de psychoanalyse en in de beste tradities van de medische wetenschap. Met Mannoni ben ik goed bevriend. L' Anti-Oedipe van Deleuze en Guattari tracht ik, voorlopig tevergeefs, vertaald te krijgen bij een Engels uitgever. Thomas Szasz heb ik persoonlijk nooit ontmoet, maar we hebben een stel gemeenschappelijke vrienden...Ga naar voetnoot2.
Er zijn toch aanzienlijke verschillen tussen Szasz en u. Szasz is sterk behavioristisch en positivistisch georiënteerd. Hij steunt op de moderne communicatietheorie, die duidelijk ‘wetenschappelijker’ is dan de existentiële fenomenologie waar u gebruik van maakt. Ik ben niet erg gelukkig met dat onderscheid. Eigenlijk zouden we een hele poos met elkaar moeten discussiëren om duidelijk te maken wat we verstaan onder positivisme. Ik heb nogal wat onderzoek gedaan naar verschillende gezinssystemen en de wisselwerking tussen mensen, en dat onderzoek beschouw ik als hard science, empirisch, herhaalbaar, methodisch en vergelijkbaar. Natuurlijk moet er nog heel wat opgehelderd worden. Bijvoorbeeld de ontogenese: hoe kan het communicatiemodel, waarvan je als baby en kind een paar jaar lang het voorwerp bent, je communicatiemodel twintig jaar later beïnvloeden? Hoe vergelijken we systeemmodellen van communicatie als we niet beschikken over de sociale toepassing van een mathematische groepen- of reeksentheorie? Hoe lossen we het probleem op van de selectieve aandacht voor die en die eerder dan voor andere variabelen? Dat zijn allemaal moeilijkheden van wetenschappelijke aard. Fysici, scheikundi- | ||||||||
[pagina 848]
| ||||||||
gen en mathematici die ik ken, verzekeren mij dat ze mijn onderzoek wetenschappelijk vinden. Zij delen niet het enthousiasme van de social scientists ten aanzien van de toepassing van kwantitatieve methoden in de sociale wetenschappen en zij beschouwen deze toepassing ook niet als behorend tot een hiërarchisch hogere wetenschappelijkheid. Wetenschap is een middel om betrouwbare en gefundeerde informatie over een bepaald gebied van de werkelijkheid te verzamelen, waarbij men die informatie op een of andere manier controleert. Je kunt de wetenschappelijke methode niet identificeren met de experimentele methode. Astronomen hebben enorme resultaten behaald door een tijdlang met grote nauwgezetheid waarnemingen te doen op basis waarvan zij hypothesen konden opstellen die, juist of onjuist, hen dan weer in staat stelden nieuwe waarnemingen te verrichten.
Kunt u, steunend op uw onderzoekingen, prognoses maken? Blijft ook in de toekomst het gezin de kern van de samenleving, bron van dezelfde conflicten? Bent u het eens met David Cooper, die het einde van het gezin aankondigt?Ga naar voetnoot3. Niemand is in staat om voorspellingen te doen. Het is een platitude om te stellen dat sociale processen tegenwoordig snel veranderen. Het soort gezin dat in de jaren zestig sterk bekritiseerd werd door sociologen, kun je karikaturiseren als het Amerikaanse kerngezin met twee auto's, een villaatje in de voorstad en twee volwassenen die, afgesneden van hun ouders en van de omgeving waarin ze zijn opgegroeid, hun emotionele, financiële, morele en economische levenswijze op de kinderen overdragen. Dit type bestaat sedert ongeveer dertig jaar in Noord-Amerika en West-Europa en was voordien onbekend in de geschiedenis van het menselijke ras. Zo'n kerngezin met twee generaties is een geheel nieuw antropologisch fenomeen. Ik geloof helemaal niet dat je kunt zeggen dat het gezin dood is. Ook dat bedoelt Cooper als een provocatie. Mijn kennis van alternatieve systemen beperkt zich goeddeels tot de verschillende manieren waarop kinderen kunnen worden grootgebracht. Ik heb nooit een kibboets bezocht, en wat ik van communes heb gezien, heeft me er niet toe gebracht een makkelijke veroordeling uit te spreken over de sociale processen die werkzaam zijn in het gezin: de zogenaamde sociale tirannie, toegedekt met de mantel van de liefde, die, omdat het kapitalistisch systeem in het gezin ingebouwd zou zijn, corrosieve en corrumperende effecten zou hebben op de intermenselijke verhoudingen: bezitsdrang, investeringsdrift, kapitaalsvermeerdering, kortom kwantitatieve terugbetaling van kwalitatieve uitgaven. Als de investering niet behoorlijk | ||||||||
[pagina 849]
| ||||||||
wordt gehonoreerd door dankbaarheid of volgzaamheid worden de verhoudingen wraakzuchtig en eist men schadevergoeding, enz.. Daarmee wordt inderdaad vrij behoorlijk de stijl van het kapitalistische systeem beschreven; alleen zie ik dat systeem geen plaats maken voor een ander. Ik zie geen nieuwe sociale orde in het verschiet voor de geïndustrialiseerde maatschappij van Noord-Amerika en West-Europa. Ik geloof ook niet dat onze gezinsstructuur op het punt staat vervangen te worden door alternatieve systemen. Verhoogde staatsinmenging in het opvoeden van kinderen, zoals peutertuinen, crèches en zo, spreekt mij helemaal niet aan. Alhoewel het gezin op vele plaatsen scheuren vertoont, ben ik ervan overtuigd dat het nog altijd een van de beste dingen is die we hebben. Het is misschien het laatste systeem waar mensen tot op zekere hoogte toegang tot elkaar hebben zonder dat hun relaties beperkt en gebroken worden door de regels en de afbakeningen die in de maatschappelijke ruimte de ene mens van de andere scheiden.
Als ik u zo bezig hoor, verwondert het me dat u destijds met de anarchistische David Cooper hebt samengewerkt aan ‘Reason and Violence’ (1964). Betekende dat dubbel auteurschap geen probleem? Dat boek was een studie over Sartre, vooral bedoeld als introductie en parafrase, waarin onze persoonlijke standpunten weinig aan bod kwamen. Dat was dus geen probleem. Ik geloof niet dat ik nù nog een boek samen met Cooper zou kunnen schrijven; onze posities zijn uit elkaar gegroeid, al hebben we op het persoonlijke vlak helemaal geen ruzie gekregen.
Hebt u zelf een verklaring voor uw succes bij het niet-gespecialiseerde lezerspubliek? Ik ontvang vrachten post van overal in de wereld. De meeste brieven komen van mensen die persoonlijk iets hebben meegemaakt dat overeenstemt met wat ik in mijn boeken beschrijf, of van verschrikkelijk geïsoleerde personen uit instellingen voor geestesgestoorden die het gevoel hebben dat niemand tot dusver had begrepen wat ze meemaken. Honderdduizenden mensen leven alsof ze vanuit een totaal onbekende streek bij de menselijke soort zijn beland; zij zien geen gemeenschappelijke grond tussen hen en de rest van de mensheid. Sommige van mijn boeken hebben als brug gediend; dat wil niet zeggen dat het de enige boeken zijn die zulke mensen zouden aanspreken, maar misschien is de communicatieradius van die andere boeken kleiner dan die van de mijne, omdat ze geschreven zijn in zo'n aparte stijl, dat de resonantieruimte tussen auteur en lezers aanzienlijk wordt beperkt. Een paar jaar na het verschijnen van mijn eerste boek, The Divided Self (1960), bleek dat veel meer mensen dan ik me had gerealiseerd, op deze | ||||||||
[pagina 850]
| ||||||||
manier zichzelf ervoeren. Velen hadden het idee dat ze een gezicht of een uiterlijk presenteerden dat op geen enkele manier correspondeerde met de manier waarop ze zich voelden. Daarover dorsten zij niet te praten, zelfs niet met hun intiemste partner, die nochtans zichzelf misschien net zo voelde. The Divided Self bleek voor deze mensen een verademing te zijn. Van het thema van de aliënatie tussen mens en mens hadden zij al gehoord: bij Hegel, Marx of Nietzsche; maar dat waren voor hen theoretische, academische oefeningen. Pas in The Divided Self realiseerden zij zich waar deze term naar verwijst.
Reageren mensen makkelijker op uw niet-technische teksten zoals ‘Knots’ (1970), of op ‘Reason and Violence’ of ‘The Politics of the Family’ (1971)? De scheiding tussen beide soorten is in mijn werk zo goed als verdwenen. Alhoewel Knots in een zekere zin beslist niet-technisch is, is het ontstaan uit intense en volgehouden observatie van menselijke interactie, zowel in mijn persoonlijk leven als in mijn beroepspraktijk. Niet als een professionele tic - je weet wel, de psychoanalist die nooit kan nalaten te psychoanalyseren, zelfs niet op cocktail-partijtjes - maar als een soort meditatie over menselijke verhoudingen.
Kan je ‘Knots’ ook lezen als een vorm van poëzie? Toen het in Groot-Brittannië verscheen, bleken de meeste, nochtans vakkundige, recensenten er geen touw aan vast te kunnen knopen en over het algemeen was de pers niet laaiend enthousiast. Een gerenommeerd psychoanalist schreef dat hij er geen woord van snapte, betreurde dat ik mijn vroegere schrijftrant kennelijk had opgegeven en hoopte dat Knots een voorbijgaande inzinking zou zijn. Maar in Amerika werd het pijlsnel een bestseller. Het werd verder vertaald in 18 talen, omgewerkt tot ballet, toneelstuk, enz.. De grote doorbraak kwam in Manhattan, waar het erin ging als koek. Mijn Amerikaanse uitgever vond het wat moeilijk en wou onderzoeken wie het nu precies had gekocht. Duizenden exemplaren bleken in een paar weken tijd verkocht aan 17-18-jarige kantoormeisjes die het als kersteadeau aan hun vriend of verloofde hadden geschonken. Voor mij was het een verrassing te merken dat Knots insloeg bij mensen die althans niet op de gebruikelijke manier als intellectuelen kunnen worden beschouwd. Daarom wil ik het nog geen poëzie noemen. Het zijn wel teksten die in verzen zijn opgemaakt, uitgezifte uitspraken die er typografisch uitzien als poëzieGa naar voetnoot4. | ||||||||
[pagina 851]
| ||||||||
Is ‘Knots’ een poging tot beter inzicht in en een weinig gebruikelijke analyse van fundamentele menselijke relaties? Er stond mij bij het schrijven geen enkele theoretisch te omschrijven poging voor ogen. Ik heb steeds de gewoonte gehad om de dingen die mij door het hoofd schieten, neer te schrijven. Ook observaties leg ik steeds verbaal vast. Toen ik nu mijn notities van de voorbije jaren overliep, merkte ik dat sommige waarnemingen tot dezelfde familie behoorden. Ik zocht ze uit, schreef ze achter elkaar over, en dat was mijn eerste manuscript. Mijn eerste titel was Entrances and Exits, daarna werd het Appearances and Disappearances. Maar toen ik mijn teksten verder uitgezuiverd, geschrapt en geknipt had, werden het Knots (knopen). Het is voor mij dus bijzonder moeilijk om dit boek als een objectief ding buiten mij te bekijken en er de plaats van te bepalen in de literaire of wetenschappelijke produktie. Wat is de functie en de bedoeling van deze verzameling? Ik had geen bewust plan of opzet om de complexiteit van de menselijke relaties te vereenvoudigen, maar tijdens het bezigzijn met het materiaal is het daarop neergekomen.
Is succes voor u een prikkel om verder te gaan of vindt u het eigenlijk een last? En hunt u überhaupt nog verder gaan in dezelfde richting? Succes vind ik heel interessant. Toen ik december vorig jaar een toer door de Verenigde Staten maakte en daar sprak aan 15 universiteiten, zei men mij dat de studenten nooit zo massaal waren opgekomen. Soms leek het meer op een toestand zoals je die bij popconcerten kunt meemaken: tweemaal zoveel mensen als verwacht, politieagenten met stalen helmen om de zaak niet uit de hand te laten lopen, enz.. Het is duidelijk dat niet iedereen de kans heeft om de sociale plaats in te nemen die ik bekleed. Dat was voor mij een totaal nieuwe ervaring. Maar het is ook duidelijk dat op die ogenblikken duizenden mensen dingen van mij willen horen die zij zelf denken of voelen. Vooral The Politics of Experience kenden zij; er waren studenten die het tien keer hadden gelezen en hele stukken ervan uit het hoofd kenden. Ze vertelden me dat dit boek zei wat zij gevoeld of zelfs wat zij gezegd hadden, maar voorheen nooit gedrukt hadden gezien. Ik ben dus populair omdat ik zeg en schrijf wat de mensen willen horen of lezen. Ze zijn geneigd mij als een genie te beschouwen omdat ik ze, volgens hen, heb begrepen. Daar zit een enorm stuk narcisme in. Ik word tot een populaire held uitgeroepen om narcistische redenen: ik heb gezegd wat zij dachten, dus moet ik wel gelijk hebben! Laing die woorden schrijft die hun als gegoten zitten. Als ik verderga met schrijven en spreken vanuit de plaats die ik bekleed - wat ik van plan ben - weet ik niet of ik mijn ‘kliënteel’, zoals iemand het genoemd heeft, wel zal blíjven behagen. Het probleem is namelijk dat heel | ||||||||
[pagina 852]
| ||||||||
wat mensen mijn volgende boek zullen lezen niet om wat erin staat maar omdat ik het geschreven heb. Misschien zullen ze zeggen dat ik uitgepraat ben of mijn oorspronkelijke inspiratie kwijt, terwijl mijn belangstelling alleen maar in beweging zal zijn. Ik voel er niets voor in herhalingen te vervallen, alleen om mijn lezers te plezieren, alleen omdat ze me graag dezelfde thema's zien ontwikkelen en ontgoocheld zijn als ik dat niet meer doe. En als ik het toch doe, zullen weer anderen zeggen dat ik uitgespeeld ben omdat ik mezelf herhaal. Mensen die vinden dat ik niet voldoende revolutionair of links radicaal ben, zullen zeggen dat ik ‘opgekocht’, oud, aangepast, ingesloten, moe, of een liberale miljonair ben. Je kunt natuurlijk de kop in het zand steken en weigeren je af te vragen wat de implicaties zijn van de sociale plaats die je inneemt. Het belang van het succes is niet, of ik het leuk vind of niet, maar wat voor effect het op me heeft Succes verandert mijn levenservaring, maar die ingrijpende verandering is moeilijk te evalueren. In elk geval maakt zij op subtiele manieren allerlei toestanden aannemelijker en geloofwaardiger, of onbelangrijk en futiel. Waarschijnlijk verschuift mijn waardenhiërarchie met mijn sociale positie, maar ik weet tenslotte niet of mijn nieuwe plaats in wezen niet onbeduidend zal blijken en in dat geval nauwelijks invloed zal hebben op de essentiële bronnen van mijn gevoeligheid en mijn intuïtie. Al wat ik kan doen is mijn verstand erbij houden, en waarnemen welke invloed succes op me heeft
Een vraag over schizofrenie. Volgens mij gebruiken David Cooper en u ‘schizofrenie’ als een genetische term, als een aanduiding van een hele groep fenomenen, en nauwelijks als denotatie van een psychose met een specifieke, ongewone communicatiemodus. Bent u het daarmee eens? Ik gebruik de term ‘schizofrenie’ zoals men b.v. het woord ‘slaaf’ gebruikt. Een slaaf neemt een bepaalde plaats in het sociale stelsel in. Als iemand een ‘slaaf’ wordt genoemd, zegt dat niets over zijn persoon, zijn emotionele organisatie of zijn intellectuele Vermogens. Er zijn in onze maatschappij mensen die zichzelf vinden of verliezen en dientengevolge de positie van een psychoticus toegewezen krijgen. Dat is geen uitspraak over de persoon en zijn kwaliteiten, maar over zijn status en zijn verhouding tot de anderen, gedefinieerd door de anderen. Zelfs al beschouwt men schizofrenie als een chemisch proces, zij blijft een sociaal feit - dat kan niemand ontkennen. Of dat sociale feit nu correspondeert met een entiteit of een syndroom, een specifiek reactietype enz., is een geschilpunt dat ons in dit verband te ver zou leiden. Is er een ziekte, vergelijkbaar met allergie, reuma of tuberculose, die schizofrenie zou heten? Dat plaatst ons voor vragen naar het wezen | ||||||||
[pagina 853]
| ||||||||
van de pathologie, naar de precieze inhoud van de term syndroom enz.. Ik sta erg sceptisch ten aanzien van een omlijnd syndroom waarnaar de term schizofrenie zou verwijzen, al wil ik het bestaan ervan niet uitsluiten. Er is in deze nevelachtige zone een bepaald type van reageren op andere mensen, maar ik wil dat niet schizofrenie noemen omdat die term te verward is om hem zinvol te kunnen gebruiken, tenzij om te spreken over het gebruik dat andere auteurs ervan maken.
Hoe belangrijk is de psychoanalyse voor uw eigen psychiatrische praktijk vandaag? Dat is een moeilijke kwestie want, hoewel ik weet dat het aandeel van de psychoanalyse erg belangrijk is, kan ik het nauwelijks schatten. Ik heb zelf mijn leeranalyse doorgemaakt, meer dan tien jaar ben ik werkzaam geweest als analist, ik heb drie keer het volledige werk van Freud gelezen en veel nagedacht over de betwistbare punten. Psychoanalyse is voor mij praktisch uitsluitend Freud en een paar geïsoleerde bijdragen van analisten, die zozeer deel van mezelf zijn gaan uitmaken, dat ik het belang ervan niet meer kan evalueren. Psychoanalytische concepties zoals ‘Uebertragung’, ‘transfert’, ‘introjectie’ en ‘projectie’ heb ik in The Politics of the Family omschreven als mapping, een opeenstapeling van een reeks elementen op een andere. Hoewel ik in deze context de psychoanalyse enigszins anders gebruik, bewaar ik haar fundamentele inspiratie en haar manier om de dingen te bekijken. De Freudiaanse afweermechanismen noem ik liever mentale operaties, en ik tracht te verklaren wat primaire eenheidsoperaties zijn, bijvoorbeeld het positief of negatief bekijken van iets, een binair systeem van ‘of... of’, ‘plus of min’, ‘voor of tegen’, enz.. Als je een combinatie kunt vormen van eenvoudige elementen, merk je hoe erg complexe operaties kunnen worden gevormd. Freud heeft dat allemaal veel scherper gezien dan ik. Benevens de theoretische rangschikking van wat hij zag, betekent psychoanalyse voor mij ook nog een ongehinderde, onbevooroordeelde aandacht voor het domein van de tussenmenselijke verhoudingen, met een bijzondere referentie naar spel, scenario, regels en metaregels, mapping; kortom, mentale operaties. Dat alles is voor mij het veld van de psychoanalyse.
Een groeiend aantal psychiaters is geneigd tot scepticisme tegenover min of meer gesloten systemen van psychiatrische en psychologische kennis. Zij beschouwen zichzelf als pragmatische psychiaters die concepten, inzichten en technieken van verschillende ‘scholen’ gebruiken. Dat illustreert de totale wanorde waarin de oriëntatietheorieën zich momenteel bevinden. Het is een teken van eerlijkheid dat de meesten niet meer geloven in afzonderlijke theoretische blokken en gevoelig zijn voor een | ||||||||
[pagina 854]
| ||||||||
ruime reeks aspecten van het leven. Zij pikken hier iets op en nemen daar wat anders van over, in een compleet opportunisme. Het komt er vooral op aan dat je je bewust bent van en begrip hebt voor wat je zelf kunt zien en beleven met anderen. Als dat op de voorgrond staat, vind je ergens wel een stuk theorie dat je duidelijk, relevant en economisch voorkomt en waarin iemand vóór jou reeds het persoonlijke in het algemeen verstaanbare heeft vertaald. Noem dat gerust theoretisch opportunisme of scepticisme. Je vindt dat, geloof ik, vandaag ook in de kunst terug als een soort collage-realisme dat zich afkeert van het surrealisme. Ik heb het gevoel dat onze tijd historisch niet het geschikte moment biedt voor een alles insluitende, systematische theorie, coherent en breed genoeg om een ‘habitat’ te zijn waar we zouden kunnen intrekken en ons lekker voelen. Ik denk dat we nog een hele poos buiten moeten blijven rondlopen, blootgesteld aan allerlei soorten metaforisch weer, zonder de bescherming van een theorie. Een theorie kun je gebruiken als een sonde, een middel om wat een visie in de weg staat, uit de weg te ruimen of om je onzekerheden, twijfels en angstige voorgevoelens tot bedaren te brengen. Het soort theorie waarop je verder kunt bouwen, is altijd een mentale constructie, maar naar mijn gevoel niet direct in overeenstemming met de Zeitgeist.
Uit Knots (= Toestanden) Ze spelen een spelletje. Ze spelen dat ze geen spelletje spelen. Wanneer ik ze laat zien dat ik dat zie, zal ik de regels breken en zullen zij mij straffen. Ik moet hun spelletje spelen, d.w.z. niet zien dat ik het spelletje zie. Er moet iets met hem aan de hand zijn
want hij zou niet handelen zoals hij handelt
als er niet iets met hem aan de hand was
daarom handelt hij zoals hij handelt
omdat er iets met hem aan de hand is.
Hij denkt niet dat er iets met hem aan de hand is want
een van de dingen die er
met hem aan de hand is
is dat hij niet denkt dat er iéts
met hem aan de hand is
daarom
| ||||||||
[pagina 855]
| ||||||||
moeten we hem helpen beseffen dat
het feit dat hij niet denkt dat er iéts
met hem aan de hand is
een van de dingen is die er
met hem aan de hand is
Grietje
Ik ben bang
Hans
Wees niet bang
Grietje
Ik ben bang om bang te zijn wanneer jij
me zegt dat ik me niet bang moet voelen
Grietje
Ik ben van streek dat jij van streek bent
Hans
Ik ben niet van streek
Grietje
Ik ben van streek dat jij niet van streek bent dat ik
van streek ben dat jij van streek bent
Hans
Ik ben van streek dat jij van streek bent dat ik niet
van streek ben dat jij van streek bent dat ik van
streek ben
wanneer dat met mij niet het geval is
Nederlandse vertalingen, uitgegeven bij Boom, Meppel / Denis, Borgerhout:
|
|