| |
| |
| |
Politiek overzicht de maand maart
● Internationale samenwerking
Verenigde Naties
De Veiligheidsraad der Verenigde Naties heeft een voor zijn doen hoogst ongewoon besluit genomen: het besluit om eens een keer niet te vergaderen in New York maar in Ciudad de Panamá. De leden van de Raad gingen zich daar op 15 maart persoonlijk op de hoogte stellen van de aard der moeilijkheden die tussen de staat Panamá enerzijds en de Verenigde Staten van Amerika anderzijds zijn gerezen en die, naar het zeggen van Panamá, door de Verenigde Staten nog tot in de laatste tijd meer met dreigementen dan met blijken van tegemoetkomendheid te lijf worden gegaan.
Die moeilijkheden dateren niet van vandaag of gisteren. Sedert in januari 1964 ernstige onlusten uitbraken over het hijsen van de Amerikaanse vlag op de campus van een Amerikaanse school in de kanaal-zône heeft het nooit meer geboterd tussen Panamá en Washington. Panamá wilde onderhandelingen over een nieuw verdrag over het Panamakanaal, zulks onder het motief, dat het bestaande verdrag van 1903 onder vernederende omstandigheden en onder pressie tot stand was gekomen en door de Amerikanen werd toegepast op een wijze die voor Panamá als souvereine staat ten enen male onaanvaardbaar was. Zowel President Johnson als zijn opvolger probeerden op verschillende manieren Panamá te verzoenen, voornamelijk door verhoging van de jaarlijkse ‘huur’ voor de kanaalzône, die momenteel twee miljoen dollar beloopt. Panamá echter nam daar geen genoegen mee. Het verdrag zelf moest op de helling, maar Amerika wilde daar niet aan. Een tijd lang dreigde het zelfs met de aanleg van een heel nieuw kanaal elders in de landengte van Midden-Amerika. Hoewel dat niet openlijk geschiedde, dreigde Nixon, naar de Panamese staatslieden beweren, zelfs met geweld. Het kleine Panamá kwam in het grote Washington eenvoudig geen stap verder.
Toch stelde het naar zijn eigen overtuiging geen onredelijke eisen. Het bleef bereid de grondslagen van het verdrag van 1903 te aanvaarden. Dat waren er vijf. Ten eerste de aanleg van het kanaal zou door Amerika ter hand worden genomen. Ten tweede zou Amerika dit kanaal exploiteren. Ten derde zou Amerika het onderhouden. Ten vierde zou het zorg dragen voor een gezond leefklimaat in de strook langszij het kanaal. Ten vijfde zou het met een kleine troepenmacht het kanaal beschermen. De beweringen van Washington dat Panamá aan deze vijf grondslagen zou willen tornen, worden door de kleine republiek met de meeste beslistheid van de hand gewezen. Het gaat er Panamá alleen om, dat de Amerikanen, gebruik makend van enkele onduidelijke formuleringen in het verdrag van 1903, aan de toepassing daarvan een uitbreiding hebben gegeven die volkomen in strijd is met haar waardigheid als souvereine staat. Zij hebben de kanaalzône volkomen tot een Amerikaanse kolonie omgevormd. Een kolonie met een eigen gouverneur, die door de President der Verenigde Staten wordt benoemd, met een eigen rechtspraak, met eigen scholen en eigen sociale voorzieningen, met maar liefst veertien militaire bases over de hele lengte van het kanaal en met een troepenmacht die in geen enkele verhouding staat tot het begrensde doel waarvoor Panamá de aanwezigheid ervan aanvankelijk toestond, de bescherming van het kanaal, doch die in feite oefende in de guerilla-oorlog en in paraatheid werd gehouden voor eventualiteiten in Latijns-Amerika.
Panamá neemt dit nu niet langer meer. Inplaats van voort te gaan met het behandelen van deze aangelegenheid als
| |
| |
een bilaterale moeilijkheid, heeft het de kwestie voor de Verenigde Naties gebracht en het besluit van de Veiligheidsraad om er zo veel aandacht aan te besteden dat hij daarvoor zijn vergadering naar Cuidad de Panamá verlegde, mag als een grote diplomatieke overwinning voor President Omar Torrijos worden beschouwd. Ter bijeenkomst hebben zowel Panamá als Amerika hun standpunt uiteengezet. Wat de resultaten zullen zijn was aan het eind van de maand nog niet bekend.
| |
N.A.T.O.
Denemarken heeft zich de kritiek van de Secretaris Generaal van de Nato, de heer Luns, op de hals gehaald, omdat het naar diens oordeel zijn defensiepotentieel aanzienlijk aan het verzwakken is.
Denemarken neemt in het geheel van het NATO-verband een belangrijke strategische plaats in, omdat het drie doorgangen van de Baltische zee naar de Noordzee beheerst. De N.A.T.O. verwacht van Denemarken dan ook een extra inspanning om de verdediging van die drie doorgangen veilig te stellen.
Denemarken doet echter sinds enkele jaren niet anders dan stukje bij beetje van zijn defensiebegroting afknabbelen. Dat beleid dateert al van vóóórdat in 1971 de socialisten aan het bewind kwamen. Het kabinet Baunsgaard, dat op de midden-partijen en op de rechtse groeperingen in het Parlement steunde, begon daar al in 1970 mee, toen het de dienstplicht van veertien tot twaalf maanden terugbracht teneinde tot een besparing van 125 miljoen kronen te geraken. De socialistische minderheidsregering, sinds het aftreden van Krag onder leiding van Anker Joergensen, heeft het nu met enkele middengroepen op een akkoord gegooid over een nieuwe inbreuk op de defensieuitgaven. Volgens dit akkoord zullen deze uitgaven in 1973/74 nog 3% van het nationaal inkomen vergen: in 1976/77 zullen zij zijn teruggebracht tot 2½% van het nationaal inkomen, zulks terwijl dit percentage in de andere NATO-landen op 4,2% is vastgesteld. De tijd voor de dienstplicht wordt opnieuw verlaagd, ditmaal van twaalf tot negen maanden. De bekendmaking van deze plannen was opgehouden om geen moeilijkheden op te roepen bij de toetreding van Denemarken tot de Europese Gemeenschap, maar nu deze toetreding eenmaal een feit is, maakt Denemarken er geen geheim meer van dat het in zijn hart verlangt naar een terugkeer tot zijn oude neutralisme.
| |
Duitsland en het Oostblok
De toenaderingspolitiek van Bondskanselier Willy Brandt tot de landen van het Oostblok komt op de tocht te staan. Niet omdat Brandts binnenlandse politieke tegenstanders het hem moeilijk maken, maar omdat de Oostbloklanden zelf die politieke tegenstanders in de kaart schijnen te gaan spelen. Op allerlei manieren laten de Oostbloklanden Brandt namelijk merken, dat zij niet van zins zijn ook maar de geringste politieke consequentie te verbinden aan zijn verdrag en dat het hun uitsluitend te doen is om de economische voordelen die zij van zijn Oostpolitiek verwachten. Zowel de Sovjet-Unie als Oost-Duitsland hebben de laatste tijd bij herhaling laten merken, dat zij met name ten aanzien van de status van West-Berlijn hardnekkig een standpunt innemen dat lijnrecht tegenover dat van de Bondsrepubliek en Willy Brandt staat. Zij wensen West-Berlijn niet te erkennen als een deel van West-Duitsland. De Sovjet-Unie heeft dat duidelijk tot uiting gebracht door vierkant te weigeren de Westduitse ambassadeur te betrekken in de voorbereiding van een bezoek dat de burgemeester van West-Berlijn aan Moskou zou brengen - een bezoek, dat vanwege deze verwikkelingen is afgelast. Rusland weigerde zijn atleten te laten meedoen aan een internationaal sportgebeuren, omdat Westberlijnse atleten daarin meededen in één team met de atleten van de Bondsrepubliek. De hereniging van Duitse families, waarin Brandts verdrag uitdrukkelijk voorzag, wordt door Polen eenvoudig tegengewerkt. En Oost-Duitsland doet met deze politiek uiteraard dapper mee. Brandts basisverdrag heeft in de grond aan de politieke verhoudingen tussen West en Oost in Europa niets veranderd. Evenmin heeft het verbetering gebracht in de verhoudingen binnen West-Europa. Er is duidelijk een lichte verkoeling tegenover West-Duitsland bespeurbaar.
Brandt heeft zich kortom in een wespennest gestoken.
| |
Dollarcrisis
Tweemaal binnen enkele maanden tijds heeft de dollar een aderlating ondergaan
| |
| |
en de laatste maal, gedurende de maand maart, hebben de topfinanciers van veertien landen een volle week nodig gehad om zich te beraden over de vraag hoe de dollarstroom, die zich over de hele wereld uitspreidde, op te vangen en zo goed mogelijk het evenwicht weer te herstellen en de geldcrisis te overwinnen. Hoe de dollar in deze crisis kon geraken, blijkt uit een aantal cijfers die door Le Monde Diplomatique werden gepubliceerd over de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Produkt en van de uitvoer der Verenigde Staten gedurende de jaren 1950 tot 1973 in vergelijking tot die ontwikkeling in enkele andere landen. Die andere landen zijn Japan, West-Duitsland, Frankrijk, Engeland en Italië. Telt men het nationaal inkomen van deze vijf landen en dat van Amerika over 1950 bij elkaar op, dan komt men op 405 miljard dollar, waarvan Amerika alleen er 288 miljard voor zijn rekening nam. Nagenoeg drie kwart dus. Driemaal zoveel als de andere vijf landen tesamen. De op schattingen gebaseerde cijfers voor 1973 komen tot een totaal van ruim 2500 miljard dollar, waarvan echter slechts de helft voor rekening van Amerika komt. De vijf landen samen zijn dus Amerika nabij gekomen. De cijfers over de uitvoer bieden eenzelfde beeld. Beliep de export van Amerika in 1950 nog evenveel als die van de vijf andere landen samen (15 miljard); in de schattingen voor 1973 komt Amerika met minder dan een kwart van het totaal uit de bus. Met 53 miljard dollar, terwijl West-Duitsland alleen 55 miljard haalt. Ook de betalingsbalans van Amerika vertoonde een steeds groter deficit. Vooral doordat de handelsbalans van een positief saldo ad bijna 5 miljard dollar in 1960 omsloeg naar een negatief saldo van 6,4 miljard dollar in 1972. Amerika is hard aan een herziening van zijn economie toe, wil het in samenwerking met de andere landen gezond blijven.
| |
● Internationale conflicten
Vietnam
Dreigde er in het begin van de maand nog stagnatie op te treden in de uitwisseling van krijgsgevangenen en in de afvloeiing van Amerikaanse militairen, de moeilijkheden die daaromtrent rezen, werden in de loop van de maand opgelost en tegen 't einde ervan zijn de laatste Amerikaanse krijgsgevangene en de laatste man van de gevechtstroepen naar patria teruggekeerd. Met uitzondering van een klein contingent, achtergebleven uitsluitend ter bewaking van de Amerikaanse ambassade. Intussen echter geen gebrek aan bestandsschendingen. Hoewel die aanvankelijk de indruk maakten van min of meer incidentele prikacties, namen zij tegen het eind van de maand meer geconcentreerde vormen aan en begonnen zij tegen de tijd dat de internationale commissie van toezicht haar werkzaamheden zou gaan beëindigen, de indruk te wekken dat zij dienden ter voorbereiding van een nieuw offensief van Noord-Vietnam tegen Zuid-Vietnam. Zo althans begreep President Thieu het en zo begreep het ook de Amerikaanse President Nixon.
Een dergelijk nieuw offensief zou men echter niet meer als een bestandsschending kunnen aanmerken; dat zou niets minder zijn dan een hervatting van de oorlog. Het zou betekenen, dat Hanoi het bestand alleen maar had getekend om de Amerikanen kwijt te raken, maar niet om vrede te sluiten met Saigon. President Nixon meende dat hij dit niet kon aanvaarden en richtte ter gelegenheid van de terugkeer van de laatste soldaat uit Vietnam in een toespraak tot het Amerikaanse volk een ernstige waarschuwing aan het adres van Hanoi. Als Hanoi zich niet aan het bestand wilde houden, zou Amerika hetzelfde kunnen doen en dan zou de hel wel eens opnieuw kunnen losbranden.
Om deze waarschuwing diplomatiek kracht bij te zetten nodigde hij President Thieu uit tot een officieel bezoek aan Amerika. Voor Thieu, die aan zijn twee- | |
| |
de ambtstermijn bezig is, vormde die uitnodiging als het ware de kroon op zijn bewind. Een dergelijke uitnodiging heeft hij, zo lang als hij President van Zuid-Vietnam is, nog nooit gekregen. Noch Johnson noch Nixon voelden er veel voor om hem officieel te ontvangen. Hij was - en is nog steeds - in Amerika hoogst impopulair. De Amerikaanse publieke opnie zag en ziet hem nog steeds als de grote dwarsligger tegen de vrede in Vietnam; als de gladde vogel, die erin is geslaagd duizenden Amerikaanse jongens voor zijn zaak de dood in te jagen. Hij heeft maar één keer de gelegenheid gehad President Nixon te ontmoeten op het eiland Guam, maar in Amerika werd hij niet ontvangen. Nu echter eensklaps wel. Met de nodige voorzorgen weliswaar. De President ontving hem niet in het Witte Huis, maar in zijn Californische buitenresidentie in San Clemente, waar geen grote demonstraties tegen zijn gast verwacht mochten worden. In Washington liet Nixon zich niet zien met Thieu samen. Thieu toonde zich overigens na zijn besprekingen zeer zelfbewust. Zuid-Vietnam kon Noord-Vietnam nu zélf wel aan, meende hij - ook zonder steun van Amerikaanse soldaten of vliegtuigen.
In het Amerikaanse Congres echter wekte de rede van Nixon ernstige verontwaardiging bij de Democratische meerderheid, die de President voorhield dat het ondertekende bestand een eind heeft gemaakt aan de oorlogstoestand en dat hij nu niet meer gerechtigd is om krachtens een machtiging die Johnson indertijd onder valse voorwendsels het Congres heeft ontfutseld, opnieuw Amerikaanse strijdkrachten in het vuur te werpen. Openlijk is Nixon ervan beschuldigd in Amerika een eenmansregering te willen vestigen en het Congres wenst onder geen beding een nieuw avontuur in het Verre Oosten alleen omdat de President zich gepiqueerd voelt.
| |
Het Midden-Oosten
Op 1 maart gaf de ambassadeur van Saoudi-Arabië in Khartoum een afscheidsreceptie ter ere van de Amerikaanse zaakgelastigde Curtis Moore. Toen deze receptie ten einde liep, drong een uit acht man bestaand commando van de Palestijnse Zwarte-Septemberorganisatie het ambassadegebouw binnen, waar zij de gastheer, zijn vrouw en kinderen, hun eregast en diens opvolger, de Amerikaanse ambassadeur Cloe Noel, de Belgische kanselier Guy Eid en de zaakgelastigde van Jordanië gijzelden. Zij eisten vrijlating van een aantal in Jordanië gevangen genomen Palestijnen, waaronder de leider van El Fatah, Abou Daoud, alsook de vrijlating van de moordenaar van Bobby Kennedy plus natuurlijk het gebruikelijke vrijgeleide. Toen noch Jordanië noch Amerika zich bereid toonden hun eisen in te willigen, schoten zij de twee Amerikaanse en de Belgische diplomaat dood. Ziende dat zij met deze daad de zaak van de Palestijnen niet alleen in de Westerse, maar ook in de Arabische wereld zelf meer kwaad dan goed hadden gedaan, gaven zij zich tenslotte over onder vrijlating van de drie nog overgebleven gijzelaars. De Palestijnen die zij uit de Jordaanse gevangenschap hadden willen bevrijden, werden aanvankelijk ter dood veroordeeld; de Koning veranderde hun straf in levenslang. Soedan toonde zich weinig zachtzinnig tegenover de acht terroristen. Zij werden gevangen genomen en zullen voor de rechter moeten komen. Amerika heeft de hoop al uitgesproken, dat zij ter dood zullen worden veroordeeld en het convenieert Soedan erg slecht Amerika voor het hoofd te stoten.
Mocht men dit zien als een eerste wraakoefening na het neerschieten van een Lybisch vliegtuig door Israël vorige maand, overal in Europa leefde vrees dat meerdere pogingen tot wraakoefening zouden volgen.
Het bezoek van Hafez Ismael als persoonlijk afgezant van de Egyptische President Sadat aan Washington verscherpte eveneens de situatie. Ismael bereikte niets en kwam terug met de boodschap dat Amerika niet alleen geen duimbreed wilde wijken voor de verlangens van Egypte, maar bovendien nog nieuwe vliegtuigen ging leveren aan Israël. Aldus deelde Sadat tegen het eind van de maand mee. En uit deze situatie trok hij de consequentie, dat hij een sterker nationaal bewind zou gaan vormen, waarin hijzelf niet meer alleen als President zou optreden maar ook als zijn eigen Minister-President. Met veel nadruk kondigde hij aan, dat nu de voorbereidingen voor een nieuwe oorlog tegen Israël eerst recht moesten beginnen, omdat Egypte nu geen andere uitweg meer had, maar de hervormingen die hij in zijn kabinet aanbracht, wezen nauwelijks in die richting. Waar nieuwe ministers optraden, waren het gematigde figuren.
| |
| |
| |
● Nationale politiek
Nederland
- De kabinetsformatie. Wéér verstreek een volle maand zonder dat Nederland zich op het bezit van een volwaardig kabinet kon ‘verheugen’. Een volle maand zonder dat Nederland zelfs maar formateur Burger kwijt kon raken. Die man wist eenvoudig van geen opgeven. Hij moest en zou een kabinet Den Uyl formeren en wrong zich in allerlei vreemde bochten om de weg daarheen toch vooral open te houden. Grove bochten, zoals helemaal bij zijn politieke statuur paste. Zijn eerste zet in de maand maart kwam neer op niets meer of minder dan een inbraak in het huis der confessionele partijen. Eerst liet hij de Antirevolutionaire minister Boersma uit het zittende demissionaire kabinet Biesheuvel bij zich komen om hem een ministerszetel aan te bieden in een extra-parlementair kabinet Den Uyl. Burger wist maar al te goed, dat hij daarmee een zwakke plek in de wallen van de confessionelen raakte. Boersma immers is van oorsprong een vakbondsman en als er van iemand voldoende sympathie voor een links-georienteerd kabinet mocht worden verwacht, was het van hem. Hij liet zich dan ook inderdaad strikken. Kort daarop volgde een gesprek met de voorzitter van de Antirevolutionaire kamerfractie in de Senaat, prof. de Gaay Fortman, die nooit onder stoelen of banken stak, dat hij met het leiderschap van Biesheuvel over zijn partij weinig ingenomen was. Ook deze zegde zijn medewerking toe. Geconfronteerd met deze pijnlijke bres in hun gelederen staken de drie confessionele partijen de koppen nogmaals bij elkaar en zochten zij wederom contact met de formateur. Zij verklaarden zich bereid aan een extra-parlementair kabinet Den Uyl deel te nemen, mits hun in dat kabinet zeven zetels werden toebedeeld tegen tien van de drie progressieve partijen en mits zij een duidelijke inbreng konden leveren in het regeringsprogram. Burger hield de deur voor hen open doch probeerde opnieuw een bres te schieten in hun gelederen door botweg te stellen dat hij met
één van hen, de Christelijk-Historische Unie, niets te maken wilde hebben, aangezien de fractieleider van deze partij, de heer Tilanus, zich scherper dan een der anderen tegen een kabinet Den Uyl zou hebben opgesteld. De Christelijk-Historische partijraad had zich achter het beleid der beide andere confessionele partijen geschaard en Tilanus had - in ietwat andere maar nauwelijks scherpere bewoordingen - in feite hetzelfde gezegd als Biesheuvel en Andriessen. Burgers poging om de drie confessionele partijen van elkaar los te weken, berustte dus op een smoes, die hij later onder het motto van verkeerd te zijn ingelicht, moest intrekken en zachtjes wegwuifde. Aanvankelijk zag het er toen slecht voor hem uit. De KVP en de Antirevolutionairen verklaarden onder geen beding de band met de Christelijk-Historische Unie los te willen laten. Eerst toen naderhand Tilanus inderdaad zijn standpunt verscherpte en meedeelde dat hij ook zijnerzijds niets meer met Burger te maken wilde hebben, doch daaraan toevoegde, dat een eventueel meegaan van de beide andere confessionele partijen de samenwerking tussen de drie niet in de weg hoefde te staan, gingen KVP en AR toch weer met Burger overleggen. Over enkele punten was men het nu wel eens. Het kabinet zou extraparlementair heten en er zou ruimte in worden gemaakt voor zes confessionele ministers. Breekpunt werd nu het program. De confessionelen wilden daar tevoren in worden gekend, maar Den Uyl wilde van geen wijken weten. Men had zijn program met huid en haar te slikken. Punt uit!
Burger echter wroette verder. Hij liet zich nauwkeurig informeren hoe de verhoudingen lagen binnen de confessionele fracties. Dat er een aantal leden in die fracties zat, dat bereid was Den Uyl onmiddellijk na zijn optreden weg te stemmen, was bekend; maar hoeveel zaten erin die niet met deze lijn mee zouden gaan en een kabinet Den Uyl althans voorlopig zouden ‘gedogen’? Zouden er dat voldoende zijn om een meerderheid te vormen achter Den Uyl? Wederom: bressen schieten.
Intussen liet Andriessen de formateur weten, dat er nu definitief geen sprake meer kon zijn, dat de KVP meedeed aan een kabinet Den Uyl en dat zij ook haar daarvoor in aanmerking komende leden ten stelligste zou ontraden om zich door Burger te laten lijmen. Of zij een kabinet Den Uyl zou gedogen of niet, zou van de omstandigheden afhangen. Eerst moest Den Uyl maar eens met zijn program op tafel komen en eens precies ver- | |
| |
tellen wat hij in dat program van zo groot belang achtte dat hij er de portefeuillekwestie over zou stellen. Maar het was weer aan dovemansoren gepraat. Den Uyl weigerde vierkant te vertellen waar hij een halszaak voor zijn kabinet van zou maken.
Zo slingerde de kabinetsformatie heen en weer tussen hoop en vrees. Aan het einde van de maand stond het nog steeds niet vast of Burger nou zou slagen of niet.
- Sociale onrust. In het proces dat de Hoogovens eind februari tegen de vakbonden aanspanden en waarin zij de rechter vroegen de bonden een stakingsverbod op te leggen, viel begin maart de uitspraak, dat de bonden inderdaad niet met de staking mochten voortgaan. Voornaamste overweging was daarbij, dat de staking voor de bonden wel een rechtmatig middel is om voor de belangen van hun leden op te komen, maar niet om daarmee andere groepen werknemers, in casu de hoger gesalarieerden, ten aanzien waarvan zij eisten dat zij niet naar gelijke mate als de lager-betaalden in prijscompensatie en inkomensverbetering zouden delen, te benadelen. Prompt werd het werk bij Hoogovens hervat, doch meteen ging een nieuw stakingsparool door de hele metaalindustrie. In tal van bedrijven werden korte prikacties georganiseerd, waar regelmatig duizenden, soms enkele tienduizenden arbeiders bij waren betrokken. De werkgevers hielden echter het been stijf en maakten bekend, dat zij door een systeem van onderlinge toezeggingen enkele honderden miljoenen ter beschikking hadden om de stakingen uit te zingen. De vakbonden, die er nu al zo'n slordige vier à vijf miljoen - als het niet meer was - tegen aan hadden moeten gooien uit hun weerstandskassen, zaten er eigenlijk wel verlegen mee. Zij hadden deze weerstand niet verwacht en grepen tegen het einde van de maand gretig de mogelijkheid aan om de bemiddeling van Prof. Goudzwaard in te roepen, die inderdaad een formule wist te vinden waar beide partijen tenminste een grondslag voor een hervat gesprek in onderkenden. Eind van de maand waren de eigenlijke onderhandelingen over de nieuwe arbeidsovereenkomst in de metaalindustrie nog niet begonnen. - Intussen begonnen zich ook de hoger betaalde personeelsleden te weren. Hun eigen vakcentrale, die al langer bestond, maar in vergelijking tot de drie grote vakcentrales van de arbeiders slechts een gering aantal leden telde, kwam eensklaps in het centrum van de
belangstelling en eiste een zetel op in de Sociaal Economische Raad. De vakcentrales waren daar vierkant tegen en dreigden uit de Raad te stappen als dit verzoek werd ingewilligd, waar een kans op bestond, omdat de kroonleden van de Raad over de toelating van deze nieuwe vakcentrale zodanig verdeeld waren dat de kleinst mogelijke meerderheid van de Raad zich vóór toelating zou uitspreken. Deze crisis werd echter bezworen doordat de Raad uiteindelijk besloot de vakcentrale van het hogere personeel wél toe te laten, doch slechts met een adviserende stem en alleen over vraagstukken waar de belangen van het hogere personeel mee zijn gemoeid.
- Het Koninkrijks-statuut. In de loop van de maand maart is de koninkrijkscommissie, die een herziening moet voorbereiden van het Statuut dat Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen onderling verbindt, op het eiland Aruba bijeen geweest. Veel verder dan algemene gedachtenwisselingen schijnt men niet te zijn gekomen. Vier commissies zullen het probleem der statuutherziening in zijn verschillende onderdelen bezien. Een van deze commissies zal zich buigen over de staatsrechtelijke structuur, een tweede over de defensie, een derde over de diplomatieke vertegenwoordiging en een laatste over de economische problemen.
| |
Verenigde Staten van Amerika
- De Indianen. Van kolonialisme gesproken: in het begin van de negentiende eeuw leefden er evenveel Indianen in Amerika als Indonesiërs op Java. Onder het koloniaal bewind van de Nederlanders groeide het aantal Javanen tot zo'n vijftig miljoen; van de Indianen in Amerika bleven er nog geen half miljoen over. Hun jachtgebieden werden bij de trek naar het Westen onder de voet gelopen; hun bisonkudden werden afgemaakt; zijzelf beurtelings met plechtige verdragen zoet gehouden en uitgemoord, wanneer het de blanken goeddunkte die verdragen te schenden en hen verder naar het Westen op te jagen. Tenslotte werden de overblijfselen van hun stammen opgeborgen in uitgestrekte reservaten, waar zij, wijd verspreid, in hutten leefden, nauwelijks voorzien van - haast onmogelijk over zo'n spreiding aan
| |
| |
te brengen - gemakken als elektriciteit, waterleiding en sanitair. Meer dan de helft van wat er nog van de Sioux en de Oglalas is overgebleven, heeft geen werk; onderwijs genieten zij maar zeer weinig; hun gemiddeld inkomen ligt op 846 dollar per jaar; dat is iets meer dan een derde van de ruim 3000 dollar, die in Amerika als de grens van de armoede wordt aangenomen.
De jonge Indianen zijn hiertegen in verzet gekomen en hebben meer dan een maand lang in Zuid-Dakota de plaats Wounded Knee bezet. Zij werden daar belegerd en hebben zich tenslotte moeten overgeven. Maar zij hebben hun doel bereikt: de aandacht van de wereld is op hun lot gevestigd. Amerika zal er iets aan moeten gaan doen.
- Strenger recht. Een ander overblijfsel van de strijd tegen de Indianen is de bepaling in de Grondwet der Verenigde Staten, dat iedere burger het recht heeft vuurwapens te dragen. Daarvan plukt Amerika nu de wrange vruchten van zijn criminaliteit, die onvoorstelbare vormen heeft aangenomen. President Nixon heeft zich vastbesloten verklaard hier iets aan te gaan doen. Hij heeft het Congres aanbevolen het strafrecht te herzien in die zin, dat meer ernstige delicten aan de federale rechtspraak worden overgedragen en dat aan de rechters minder speling wordt gelaten in de bepaling van de strafmaat. Er zal meedogenloos moeten worden opgetreden, meent hij.
| |
Ierland
Premier Lynch heeft zich misrekend met het vervroegd uitschrijven van verkiezingen voor de Dail, het Ierse Parlement. De twee partijen die in oppositie tegen hem stonden, vielen elkaar nog net bijtijds in de armen en hebben tesamen vier zetels meer weten te winnen dan de Fianna Fail van Lynch. De nederlaag van Lynch wordt algemeen toegeschreven aan de ontevredenheid, met name onder de boeren, over zijn sociaal-economisch beleid. Dit was inderdaad niet zijn sterkste kant. Zijn opvolger, Liam Cosgrave, heeft intussen zijn nieuwe kabinet dan ook gepresenteerd met een sterk sociaal program. Het is echter een open vraag of hij het lang zal houden. Lynch heeft zich vóór de verkiezingen al, overrompeld door de slagkracht van zijn tegenstanders, overhaast op de ontwikkeling van een sociaal program ingesteld en zal dit, nu hij zelf in de oppositie is gedrukt, ongetwijfeld gaan uitdiepen. Hij geniet nog steeds een zeer grote populariteit in Ierland; hij staat aan het hoofd van één partij en hij beseft maar al te goed, dat Cosgrave er wel eens grote moeite mee kan krijgen de twee partijen die hij in zijn regering samen heeft gebracht, bijeen te houden. Dat hij zijn nederlaag dan ook niet als definitief beschouwt, blijkt uit het feit dat hij kort nadien heeft verklaard, niet in aanmerking te willen komen voor een kandidatuur bij de presidentsverkiezingen, die in mei of juni moeten plaats vinden en waarbij de langzamerhand legendarisch, maar ook héél oud geworden Eamon de Valera een opvolger zal moeten krijgen.
| |
Frankrijk
Het zag er na de eerste ronde van de Franse parlementsverkiezingen lelijk uit voor de drie partijen die tesamen de gaullistisch getinte regering vormden; het liep echter allemaal zoals voorzien was: bij de tweede ronde wendden zich tal van kiezers weer van links af. Dit betekende echter niet, dat zij terugkeerden naar het gaullisme. De regeringspartijen verloren bijna honderd zetels en een sterke regering kunnen zij niet meer vormen zonder de steun van de ‘réformateurs’, die tussen de twee verkiezingen in duidelijk te verstaan hebben gegeven dat zij niet voornemens waren met de linkse groepen in zee te gaan. Een meerderheid zouden zij daarmee trouwens nog nét niet kunnen vormen.
Aan het einde van de maand was de nieuwe regering nog niet gevormd, maar het stond wel vast dat Messmer premier zou blijven, dat enkele voormalige ministers niet zouden terugkeren en dat President Pompidou de nieuwe regering een sterk sociaal getint program zou aanbevelen.
| |
Noord-Ierland
Ulster blijft worstelen met de terreur. De buitenstaander krijgt de indruk, dat de Noord-Ieren er langzamerhand aan gewend raken bommen voor hun deur te vinden zoals de Nederlander melkflessen. Iedere maand, iedere week, bijna iedere dag is het weer raak.
Intussen hebben de Noord-Ieren in het begin van de maand gelegenheid gekregen zich bij referendum uit te spreken over de vraag of zij bij Engeland willen blijven dan wel zich willen aansluiten bij
| |
| |
de Ierse Republiek. Aan de uitslag van dit referendum kon geen twijfel bestaan. De katholieken saboteerden het referendum, omdat de protestantse meerderheid tóch unaniem voor Engeland zou kiezen. Kort nadat aldus was komen vast te staan dat Ulster bij Engeland wilde blijven, publiceerde de Britse minister Whitelaw, die sedert een jaar in feite het bewind over Noord-Ierland heeft overgenomen, zijn reeds lang aangekondigde Witboek, waarin hij bekend maakte hoe Engeland zich voorstelt het Ierse probleem op te lossen. In grote trekken komt dit voorstel hierop neer, dat het Ierse Parlement wordt vervangen door een nieuw vertegenwoordigend lichaam, waarin de katholieken, anders dan in het oude parlement, naar evenredigheid zitting hebben. In dit lichaam zullen vijf afdelingen worden gevormd en het voorzitterschap daarvan zal worden gegeven aan protestanten zowel als katholieken. Die voorzitters vormen in feite de regering. Er zal geen minister-president meer optreden, doch een van de vijf afdelingsvoorzitters zal aan het hoofd van de ‘regering’ staan. Engeland blijft voorlopig de touwtjes in handen houden en met de Ierse Republiek zullen intensieve besprekingen plaats vinden met name over nauwere economische samenwerking. Uiteraard staan de militante protestanten over deze voorstellen op hun achterste benen, maar Whitelaw speculeert op de gematigde middengroepen, die alles liever aanvaarden dan voort te gaan met het terrorisme.
| |
Chili
De verkiezingen in Chili hebben President Allende weliswaar geen meerderheid verschaft in het Parlement, maar zijn aanhang in het wetgevend college toch aanzienlijk versterkt. In het lagerhuis, bestaande uit 150 leden, hadden de samenwerkende linkse partijen in 1969 57 zetels verworven; thans wonnen zij er 63. In de uit 50 leden bestaande Senaat, die voor de helft werd herkozen, wonnen zij twee zetels. Allende heeft bekend gemaakt, dat hij op grond van deze uitslag voort zal gaan op de weg naar het socialisme.
| |
Argentinië
Officieel hebben de verkiezingen in Argentinië nog geen President opgeleverd, omdat nog geen van de kandidaten de absolute meerderheid heeft verworven. De Grondwet schrijft in dat geval een tweede verkiezing voor, maar eigenlijk heeft dat nauwelijks meer enige zin omdat tot ieders verrassing - tot pijnlijke verrassing het meest van de militairen - de kandidaat van de Peronisten, Hector José Campora, op 11 maart 49% van de stemmen op zich verenigde. Generaal Lanusse, de zittende President, erkende reeds 's anderendaags, dat Campora in feite de overwinning reeds had behaald. Campora, van huis uit tandarts en chirurg, behoort tot de oude garde van Perón. Van hem gaat het verhaal, dat toen Péron hem eens vroeg hoe laat het was, hij antwoordde: elke tijd, die U belieft, mijnheer de President. Hij heeft de verkiezingen gewonnen onder de leus: Stem Campora, stem Perón. Tegen het eind van de maand is hij naar Rome gereisd om zijn idool te ontmoeten en met hem te overleggen wat er nu in Argentinië gaat gebeuren als de nieuw-gekozen President op 25 mei zijn ambt moet aanvaarden. Komt Perón vóór die tijd naar Argentinië terug? Zekerheid daaromtrent bestaat niet. De kans is groot, dat Perón pas zal terugkeren als Campora goed en wel als President is geïnstalleerd. Of hij inderdaad zal worden geïnstalleerd, moet nog worden afgewacht. De militairen hebben wel ruimschoots vóór de verkiezingen verzekerd dat zij de uitspraak van de kiezers zouden eerbiedigen, maar zij verbonden daaraan wel bepaalde voorwaarden. De voorwaarde o.a. dat zij de regering zouden blijven bijstaan in ieder geval in de strijd tegen ultra-links. Over die voorwaarde hebben Campora en Perón geen woord losgelaten. Het blijft dus heel goed mogelijk, dat de militairen toch nog een stokje voor de terugkeer van Perón zullen steken. En als zij dat niet doen, wordt het de vraag welke rol
Perón nu precies in het Argentijnse staatsbestel zal gaan spelen. Die van super-President? Die van ‘grand old man’ achter de schermen?
De overwinning van de Peronisten vormt overigens een nieuwe schakel in de keten van een duidelijk anti-Amerikaanse stemming in Latijns-Amerika. Chili, Mexico en Peru beginnen steeds meer neiging te vertonen om ondanks alle pressie van Amerika contacten te zoeken niet alleen met Europa maar ook met de communistische wereld. Perón voerde tijdens de Tweede Wereldoorlog al een duidelijk anti-Amerikaans en pro-Hitleriaans be- | |
| |
wind en heeft zich de laatste tijd een groot bewonderaar genoemd van Mao Tse Toeng, die hij beslist wil gaan bezoeken. Amerika krijgt het moeilijk in wat het tot voor kort als zijn achterland beschouwde.
| |
Paraguay
Generaal Alfredo Stroessner is voor de vierde maal gekozen tot President van Paraguay, dat hij reeds vanaf 1954 met niets ontziende terreur regeert zonder ook maar iets te doen om de meer dan ellendige sociale toestanden te verbeteren of orde te scheppen in de staatsfinanciën. Zijn ambtstermijn loopt nu tot 1978; hij zal dan tot de kleine groep der langst-regerende dictatoren van Latijns-Amerika behoren. Alleen Porfirio Diaz van Mexico hield het langer uit. Geruchten willen, dat hij in 1978 het presidentschap wil overdragen aan zijn zoon, die nu nog luitenant is bij de luchtmacht. Daarmee zou hij - na Papa Doc van Haïti - de tweede zijn, die in deze tijd een soort familieregering tracht te stichten.
Stroessner leeft nu reeds enkele jaren in verklaarde vijandschap met de kerk. Hij heeft al ettelijke priesters - acht jezuïeten o.a. - het land uitgezet en een Paraguaans priester door de politie laten arresteren en door de mangel halen op een wijze zoals Latijns-Amerikaanse dictatoren dat kunnen. Het orgaan van de bisschoppen is verboden. De hulpbisschop van Montevideo, die een bemiddelingspoging wilde doen, werd bij zijn aankomst in Paraguay bekogeld met eieren en tomaten - in opdracht van de politie.
Arm Paraguay.
| |
België
De kredieturen zijn gestemd
Begin april werd de wet op de ‘kredieturen’ gestemd. Deze eis werd reeds veertig jaar geleden door de vakbonden geformuleerd en kreeg nu voor het eerst erkenning, zij het in een beperkte vorm. Werknemers onder de veertig jaar die cursus lopen in avond- en weekendonderwijs, krijgen deels op kosten van de gemeenschap, deels op kosten van hun werkgever, recht op een aantal vrije dagen zonder loonverlies. Vanwege de budgettaire moeilijkheden van het ogenblik (het voor 1973 voorziene deficit van 12 à 16 miljard op de begroting, waarvoor een ‘hakbijlcomité’ eventjes 8 miljard zoekt te besparen) werd de groep studenten-arbeiders die voor die kredieturen in aanmerking komen, voorlopig beperkt tot de derdejaarsstudenten 1972-1973 van de cursus ‘sociale promotie’, d.i. het voortgezet beroepsonderwijs door de Staat georganiseerd. Hun aantal wordt geschat op 'n 40.000. Dit jaar zou de vergoeding zowat 20.000 F. per man ten laste van het Rijk bedragen (wat 400 miljoen betekent) en nog eens zoveel ten laste van de werkgevers. Volgend jaar wordt de toepassing van de wet uitgebreid tot de tweedejaars.
De discussie werd vooral gevoerd rond de optiek van de wet, die de beroepsopleiding promoveerde daar waar ook algemeen vormende cursussen in aanmerking zouden moeten komen. Ook over de beperking van de rechthebbende
| |
| |
groep werd gediscussieerd. Als tegemoetkoming aan de eis van de CVP werd een bijkomend ontwerp beloofd ten voordele van de zelfstandigen die een patroonsopleiding volgen. Bovendien lijkt de tekst van de gestemde wet vatbaar voor uitbreiding.
Voor wie aan de rechtvaardigheid van deze eis zou twijfelen, nog deze overwegingen. Het budget voor onderwijs zal dit jaar vermoedelijk 100 miljard BFr bedragen. Maar nog steeds blijven arbeiderskinderen helemaal onderaan de onderwijsladder hangen. Zij hebben nog steeds vier keer minder kans op hogere studies dan hun rechtmatig zou toekomen. Wie het reeds beter heeft van bij de aanvang, wordt via het onderwijs nog eens meer gesubsidieerd en krijgt gemakkelijker toegang tot de beter betaalde beroepen. Terwijl de langere studies van hun leeftijdgenoten betaald worden door de gemeenschap, brengen jonge arbeiders, door hun produktie en de belasting die zij op hun loon afdragen, reeds geld op voor de gemeenschap. Het water stroomt nog steeds naar de zee!
| |
Sociaal akkoord en mistevredenheid bij Ford-Genk
In de week van 12-17 maart was er opnieuw herrie in de Fordfabrieken te Genk. De aanleiding was de nieuwe collectieve overeenkomst, die met een zeer nipte meerderheid van 50,38% door de arbeiders was aanvaard. Er ontstond een spontane staking, die opnieuw de aandacht vestigde op de onoplosbare problemen die een modern reuzebedrijf kan doen ontstaan.
Ford-Genk vertoont drie specifieke kenmerken: 1) Het bedrijf werd praktisch integraal met gelden van de gemeenschap ingeplant. De infrastructuur kostte miljarden aan Staat, provincie en gemeente. Er worden honderden miljoenen intrestsubsidies gegeven op de goedkope leningen waarmee dit wereldbedrijf zijn investeringen financierde. 2) De bedrijfsorganisatie is er tot het uiterste doorgedreven. Arbeidssplitsing en arbeidstempo laten geen voldoening meer toe over het uitgevoerde werk. De maximumproduktie wordt met kadaverdiscipline afgedwongen. Herhaaldelijk hebben de arbeidersorganisaties Ford-Genk vergeleken met een concentratiekamp. 3) De voornaamste reden voor de inplanting te Genk was de hoge werkloosheid en dus de lage lonen in de streek. De dreiging van de mijnsluitingen was de uitverkozen sfeer voor de Fordmensen om economisch voordeel te behalen. Aanvankelijk lagen de lonen tot 20 F. per uur lager dan bij gelijkaardige bedrijven te Antwerpen. Ford eiste - als voorwaarde voor de vestiging - dat de vakbonden een overeenkomst zouden sluiten waarin ze deze situatie van lagere lonen gedurende vijf jaar zouden aanvaarden. Wat ook gebeurde. Nu dit akkoord afgelopen is, wordt gestreefd naar dezelfde lonen als in Antwerpen.
De onderhandelingen die dit voorjaar werden gevoerd voor een nieuw collectief akkoord, leken op een staking te zullen uitlopen. Een eerste ontwerp-overeenkomst werd door de arbeiders verworpen. De voornaamste reden lag bij het zaterdagwerk dat in het akkoord nog was voorzien en niet gewild wordt door de arbeiders. Een tweede ontwerp werd dus wel aanvaard. Het voornaamste punt hierin is een loonsverhoging van 14 F. per uur, gespreid over twee jaar.
| |
| |
Op 13 maart werden er echter optochten gehouden in de fabriek, en 's anderendaags wist een sterk stakerspiket het grootste gedeelte van de arbeiders buiten te houden. De vakbonden besloten een referendum te houden per brief over het al of niet voortzetten van de staking. Indien 66% van de arbeiders zich voor de staking uitspraken, zouden de vakbonden de staking erkennen. Het referendum gaf als uitslag een meerderheid van 60% voor de staking - onvoldoende dus volgens de syndicale normen - en het werk werd hervat. Een meerderheid van 60% voor het verder staken, na een akkoord dat financieel gezien zeker goed te noemen is, is toch wel een bijzonder verschijnsel.
In vakbondskringen werd de herrie grotendeels toegeschreven aan het optreden van de gauchistische beweging Amada (Alle Macht Aan de Arbeiders). Naar onze mening is dit onjuist. Deze maoïsten duiken overal op waar er herrie is, maar ze veroorzaken die niet. Ze zijn een post factum verschijnsel. Intelligenter was de verklaring dat de ontevredenheid in zulk een modern bedrijf niet meer te verdoezelen is. De voortdurende onrust in auto-assemblagebedrijven is een internationaal verschijnsel. Er is zonder twijfel een coïncidentie tussen die ourust en de aard van de bedrijfsorganisatie, die tot het meest onmenselijke behoort wat de welvaartsstaat te bieden heeft.
De Volksunie deed ook haar duit in het zakje en verklaarde de malaise ‘doordat de zg. representatieve syndicaten het contact met hun eigen basis hebben verloren en aan de arbeiders sociale programmaties en werkvoorwaarden opleggen zonder hen daarbij enige inspraak te verlenen’. De V.U. doelde hiermee niet alleen op de Fordstaking maar op de nieuwe keten van spontane stakingen die België nu kent. De uitleg van de V.U. over de tegenstelling tussen sociale programmatie en spontane stakingen lijkt ons echter nogal oppervlakkig. Het is een feit dat de vakbonden steeds meer een leidende rol spelen in de politieke gemeenschap. Ze onderhandelen rechtstreeks met de regering en nemen a.h.w. samen met de regering een reeks beslissingen. Met de holdings en de partijbureaus vormen ze een geconcentreerd beslissingscentrum van de staat. Wanneer je die staat ‘kapitalistisch’ noemt, dan is de consequentie, dat de vakbonden hetzelfde adjectief opgeplakt krijgen.
De spontane stakingen mogen o.i. echter niet alleen gezien worden als een verzet tegen deze situatie, maar als de noodzakelijke en welgekomen correctie op het hele systeem. Juist die spontane stakingen laten toe sociale programmatie en de integratie in de besluitvorming over de staat als globale politiek vooruit te brengen. De werkgevers hebben dit allang begrepen. Het verschijnsel van de spontane stakingen zit in feite reeds verwerkt in de collectieve akkoorden, en wordt dan ook geduldig verdragen.
8-4-'73
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|