Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 779]
| |
‘My name is Asher Lev’
| |
[pagina 780]
| |
de hoofdredacteur, waarin ik hem uitlegde, dat ik persoonlijk in ons land al bekend was met meer dan 250.000 joden en dat dit getal ongetwijfeld een zetfout zou moeten zijn: 25.000.000’. Tot aan de opkomst van het giftige Duitse fascisme was een zeker, betrekkelijk mild antisemitisme ‘en vogue’ bij vele Amerikaanse schrijvers van aanzien, zoals bij Edith Warton, Henry James, T.S. Eliot, Ezra Pound, Hemingway, E.E. Cumming e.a.. De Tweede Wereldoorlog en het langzaam doorsijpelende nieuws over de ontzetting der massamoorden in de Nazi-concentratiekampen deden het getij opnieuw keren. Men werd opnieuw filo-semitisch. In de moderne Amerikaanse literatuur zijn het de grote na-oorlogse joodse schrijvers, die het eerst en zeer suggestief de ‘vervreemding’, de ‘atomisering’ van de moderne mens in beeld hebben gebracht. In de post-industriële, gecomputeriseerde, door en door verbureaucratiseerde maatschappij is de enkeling een verloren man, hulpeloos en machteloos tegen de dossiers en de geprogrammeerde machines. Van autobiografieën en persoonlijke herinneringen (de eerste generatie Joods-Amerikanen, de immigranten) via de protestschrijvers tegen de onmenselijke arbeidsvoorwaarden in de fabrieken en de ‘sweat shops’ tot aan Saul Bellow's Herzog (1964), Bernard Malamud's Levin (1962) en Philip Roth's ‘Portnoy’ (Portnoy's Complaint 1969), voeren de hoofdpersonen, hoe verschillend ook van omstandigheden en karakter, een harde strijd, de oorlog van het individu tegen een maatschappij waarin geen aanpassing mogelijk blijkt en waartegen geen ander verweer overblijft dan het spel van de pias, de tragische komiekeling, de aloude Jiddische ‘schlemiel’ in de ‘setting’ van de ‘States’, ‘all over again’. Hoe meer deze ‘dramatis personae’ trachten vrede te vinden met hun gedepersonifiëerde omgeving, hoe treuriger hun dat mislukt en desondanks worden ze toch nooit werkelijk en voorgoed verslagen. Want - en dat is een treffende joodse paradox - hij die deze strijd wint, is de verliezer. Hier te verliezen betekent uiteindelijk te overwinnen. Succes corrumpeert, succes in deze gedemoraliseerde verconcurreerde rotwereld, waar volkerenmoord aan de orde van de dag is, corrumpeert pas goed en algeheel succes is hier de oorzaak van algeheel bederf. Of in de woorden van Ivan Gold, een joodse romanschrijver die in de vijftiger jaren zijn debuut maakte met een lang en komisch verhaal over joodse dienstplichtigen in Japan (Taub East): ‘There must be an outgroup. This is the divine order of things. If lucky enough to be one, rejoice!’ En ik zou hier aan willen toevoegen: ‘You have no choice’. Terug naar Chaim Potok. Potok is opgegroeid in een zeer rechtzinnig chassidisch milieu, zo'n milieu waar men het woord van God nog serieus nam, waar de rabbijn als werkelijk leider van de gemeenschap, naar zijn interpretatie van het woord van God, de levens van zijn volgelingen bepaalt. De jonge Chaim - zijn naam betekent ‘leven’ - kreeg trouwens zelf een | |
[pagina 781]
| |
rabbijnenopleiding, behaalde later zijn doktersgraad in filosofie aan de universiteit van Pennsylvanië, zat van 1955-'57 als legerrabbijn bij de strijdkrachten van de Verenigde Staten in Korea en is thans hoofdredacteur van ‘The Jewish Publication Society of America’. Hij is getrouwd, heeft drie kinderen, woont te Philadelphia, schrijft, schildert, fotografeert en reist. Na The Chosen en The Promise nu My name is Asher LevGa naar voetnoot1. Asher Lev betekent zoiets als ‘Geluk des Harten’ en het kind Asher is net als de kinderen in The Chosen en in The Promise de beminde enige zoon van een zeer orthodoxe, formidabele vader, een vader als een toren, een vader die als oprichter van bijbel- en talmoedhogescholen en als organisator van vluchtwegen voor vervolgde joden in Sovjet-Rusland, - we schrijven de jaren van Stalins beruchte ‘dokterscomplot’ - zijn sporen heeft verdiend en die daarenboven nog een goed en integer man is ook. Asher Lev, van vadersen moederszijde afstammeling van belangrijke chassidische families, toont al als heel jong kind een talent dat hem uit het nest zal doen vallen: hij tekent. Hij tekent alles wat hij kent en ziet: zijn ouders, zijn huis, zijn straat, al zijn verwanten en vrienden. Zijn diep-religieus milieu is veel meer dan een thuis en een school plus de synagoge. Zijn milieu wordt gevormd door een hechte en warme gemeenschap, waar de mensen elkaars hoeders en kameraden zijn. Tekenen, schilderen en beeldhouwen echter behoren niet tot het geheel van de joodse cultuur en al helemaal niet tot het chassidisch erfdeel. Kunst is een traditie van niet-joden en heidenen. In de gehele geschiedenis van de Europese kunst vind je praktisch geen godsdienstige jood die ook nog een groot schilder was. Asher Lev wordt wel een groot schilder en blijft toch een trouwe en observante jood. En dat houdt in, dat hij op het ogenblik van zijn definitieve succes, ondanks al zijn pogingen om erbij te blijven behoren, zozeer van zijn mede-chassidiem vervreemd is geraakt, dat hij het ouderlijk huis, d.w.z. zijn vaders huis in de heel brede zin, verlaten moet, mogelijk voorgoed. Een religieuze jood, door vele religieuze joden niet langer als een der hunnen geaccepteerd, voor niet-joden altijd een jood, een wereldburger, enkel nog maar thuis in de wereld der artiesten en zelfs dat niet ten volle; en helemaal wordt hij de outsider bij uitstek, het toppunt van de modern-menselijke leefsituatie van vervreemding en toch Asher Lev, iemand die het geluk meedraagt waar hij gaat, in zijn eigen hart. En dat spreekt immers vanzelf: als het koninkrijk Gods niet binnenin U is, waar in Godsnaam zou het dan kunnen zijn? |
|