Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 772]
| |
De taaiheid van de religie in de U.S.S.R.
| |
Het standhouden van de religieIn een studie over ‘De mens in de baptistengemeente’Ga naar voetnoot2 wijst L.N. Mitrochin op wat hij een bekend feit noemt: ‘De religieuze groepen staan onder sterke druk “van buiten”. Het zijn immers groepen of verenigingen van mensen die in sterke mate afwijken van de gezagsdragers in dit land wat betreft hun | |
[pagina 773]
| |
opvattingen en morele waarden’. Toch geven de verschillende collectieven van gelovigen blijk van een verbazingwekkende stevigheid en standvastigheid. Bij de verklaring van dit verschijnsel, zegt deze socioloog, moet men alle eenzijdigheid zien te vermijden. Te vaak immers schenkt men vooral aandacht aan de conceptuele analyse van de religieuze ideologie en beschouwt men de invloed van de religie op de mensen in het kader van de verhouding ‘religieuze ideologie - individu’. Voor een wetenschappelijke verklaring van de religie in haar huidige verschijningsvormen is een dergelijke benadering onvoldoende. Een vergelijking tussen religieuze stellingen en wetenschappelijke waarheid heeft slechts een beperkte waarde. De religieuze ideologie wordt beheerst door andere wetten dan de wetenschappelijke theorie, ze weerspiegelt andere behoeften en legt een andere inhoud vast. ‘Wetenschap streeft ernaar de objectieve wetten van de werkelijkheid te ontdekken, kennis te verwerven die gezuiverd is van subjectieve - ideologische en individuele - verdraaiing en inbreng. Maar de religie verschijnt juist als de vervulling van deze subjectiviteit; het is een bijzondere uitdrukkingsvorm van een illusoire sociale ervaring, van een waarneming van de wereld, van een aanvoelen. Het is een manier van innerlijk emotionele, voluntaristische aanpassing van de mens aan de objectieve voorwaarden van het bestaan’. In dat perspectief is de taaiheid van de religie te verklaren door het feit dat hij beantwoordt aan de behoefte van sommige mensen om hun eigen sociale ervaring een religieuze zin te verlenen. Zij begrijpen op hun manier de waarheid en de zin van het leven, dank zij de maatschappelijk betekenisvolle en inhoudrijke symbolen en beelden die de religie hun biedt via de godsdienstige gemeente. Onderzoekingen hebben ook aangetoond dat sommige mensen tot religie komen wanneer zij ‘onverstandig’ worden bejegend. Ruwheid, harteloosheid en onrechtvaardigheid in de maatschappij drijven sommige mensen naar de sekten, waar ze waarheid en gerechtigheid hopen te vindenGa naar voetnoot3. Onder de factoren die het religieuze gevoel van de mensen voeden, zien Suchov en Lopatkin een aantal sociaal-psychologische factoren, zoals het verlies van het geloof in de mens, het geloof in de gerechtigheid enz.. Ook in de socialistische landen voeden deze elementen het religieuze gevoelGa naar voetnoot4. | |
[pagina 774]
| |
Religiositeit bij de jeugdOok bij de jeugd constateert men een nieuwsgierige belangstelling voor religie. Er worden zelfs voorbeelden geciteerd van leden van de communistische jeugdverenigingen die actief optreden voor de godsdienst, als ze vaststellen dat de ideeën die hun door school en film ingeprent worden, in het werkelijke leven onvoldoende worden gerealiseerdGa naar voetnoot5. Deze belangstelling van de jeugd voor de religie is een groter probleem dan de taaiheid van de religie bij de ouderen. Vooral in het licht van de atheïstische opvoeding van de jongeren wordt hieraan veel aandacht besteed, o.m. door I.I. Ogryzko in zijn recent boek, Kinderen en religieGa naar voetnoot6. Bij de behandeling van de vraag naar de oorsprong van religie bij kinderen wijst hij in de eerste plaats op de ontvankelijkheid van het kinderlijk gemoed. Dit is wel niet in staat religie te doen ontstaan, maar het maakt het kind veel kwetsbaarder dan de volwassene voor religieuze invloed. Die invloed gaat vooral uit van gelovige familieleden, onder wie, zoals men weet, de grootmoeder vaak een bijzondere plaats inneemt. De ouder hoeft niet eens altijd bewust religieus te zijn: ook als gelovige ouders hun kinderen vrij laten op religieus gebied, gaat het kind vaak de ritussen van de ouderen nabootsen. Zelfs zijn er gevallen bekend waar de familie volledig ongelovig is, maar het kind of de jonge mens toch religieus wordt onder invloed van contacten met gelovigen buiten de familie. In dit verband wijst Ogryzko op de activiteiten van religieuze organisaties onder de jeugd en tevens op de tekorten van de atheïstische propaganda en opvoeding op schoolGa naar voetnoot7. Ogryzko handelt ook over de schade die de religie berokkent aan kinderen. Religie is een anti-wetenschappelijke instelling, die de verstandelijke ontwikkeling tegenwerkt en kinderen geestelijk verarmt. De christelijke moraal, die immers gevormd is in een slavenmaatschappij en zich verder ontwikkeld heeft in feodale en kapitalistische verhoudingen, verminkt het kind. Zij is individualistisch en gericht op het hiernamaals, terwijl de communistische moraal collectief ingesteld is en gericht op het leven hier en nu. Bovendien worden kinderen die thuis religieus en op school atheïstisch worden opgevoed en zowel hun ouders als hun leraren naar de ogen willen zien, onoprecht. Zelfs schaadt de religie de gezondheid van de kinderen: er wordt te weinig gedaan voor hun lichamelijke opvoeding; bij ziekte is de religie oorzaak van onwetenschappelijk gedragGa naar voetnoot8. Uitvoerig brengt Ogryzko | |
[pagina 775]
| |
de atheïstische opvoeding zowel binnen als buiten de school ter sprake. In de vorming van de nieuwe mens moet plaats ingeruimd worden voor een kritiek van de religie; deze moet het antiwetenschappelijk karakter van de religie aantonen, haar klassegebondenheid en haar conservatieve aardGa naar voetnoot9. Door het grote belang dat Ogryzko aan de religiositeit van de jeugd en meer speciaal aan de atheïstische opvoeding hecht, bevestigt hij indirect de indruk dat de religie bij de jeugd in de U.S.S.R. groeit. Een ander werk daarentegen, Jeugd en atheïsmeGa naar voetnoot10, waarin verschillende auteurs aan het woord komen, spreekt uitdrukkelijk de geruchten tegen als zou ‘het aantal gelovige jongeren toenemen en de religieuze gemeenten zich verjongen’. De tegenstanders van het atheïsme moeten hun wensen niet voor werkelijkheid nemen. In een analyse van de ontwikkeling van het atheïsme in de grote massa van de jongeren en van de oorzaken waarom enkele jongeren zich toch voor religie blijven interesseren, handelen de auteurs in het bijzonder over de activiteit van de religieuze organisaties op dit gebied. In de Orthodoxe Kerk b.v. ziet N.S. Gordienko de volgende manieren om te zoeken naar invloed op de jongeren: het religieuze onderricht wordt actueel gemaakt; de eisen voor de kerkgangers worden lager gesteld; er wordt gestreefd naar verjonging van de kerkelijk-theologische kadersGa naar voetnoot11. Wat de criteria van de religiositeit betreft, moet men rekening houden zowel met het bewustzijn als met het gedrag. Ritualisme bijvoorbeeld - alleen de vorm van de religie zonder de inhoud - is geen criterium van religiositeitGa naar voetnoot12. Toch heeft het objectief gezien een zekere religieuze betekenis: wie aan religieuze riten meedoet, sluit op een of andere manier aan bij een religieuze groep; de jonge mens wordt aldus in religieuze verhoudingen betrokken. En ook subjectief gezien is ritualisme niet helemaal onschuldig: het laat sporen na in de psychologie van de jonge mens. Over de al dan niet religieuze betekenis van het bijgeloof van jonge mensen verschillen de auteurs van mening. In hetzelfde werk wordt naast de activiteit van de religieuze organisaties onder de jeugd ook de opleiding van atheïstische kaders besprokenGa naar voetnoot13. De sociologen die in dit werk aan het woord komen, behandelen de religie onder de jeugd als een praktisch probleem. Minder aandacht besteden zij aan de betekenis van het fenomeen in de huidige omstandigheden. De | |
[pagina 776]
| |
hoofdklemtoon ligt op het falen van de opvoeding: vooral daaraan is de belangstelling van de jeugd voor religie te wijten. | |
Verjonging van de religieuze kadersEen aspect van de vitaliteit van de religie is ook de verjonging van de kaders in de Orthodoxe Kerk, waarover Gordienko vroeger reeds gesproken had in zijn boek De hedendaagse Orthodoxe KerkGa naar voetnoot14. In het patriarchaat van Moskou is een verjongingsproces aan de gang in de kerkelijke leiding en de theologische kaders. Jonge vertegenwoordigers van het episcopaat met een goede theologische vorming krijgen belangrijke leidende posten. Velen van hen zijn pas in de tweede helft van de jaren twintig geboren en waren pas 30 toen ze bisschop werden of een andere hoge functie kregen. Zo zijn de conservatief denkende, traditionalistisch ingestelde hiërarchen van de oude stempel vervangen door een nieuwe generatie van kerkbedienaren. In zijn reeds geciteerde recentere artikel in Jeugd en atheïsme spreekt Gordienko van 25 bisschoppen die de laatste 10 jaar gewijd zouden zijn en pas 30 waren. Na de oorlog is een bijzondere inspanning gedaan voor de opleiding van de geestelijkheid; in betrekkelijk korte tijd werden 8 seminaries en 2 geestelijke academies geopend. De jongeren die er naar toe gaan, zijn volgens Gordienko verschillend gemotiveerd: er zijn er die gedreven worden door oprecht geloof, anderen door koude berekening; weer anderen komen er in terecht door een bijzondere samenloop van omstandigheden. Deze jongere geestelijken begrijpen beter de geest van de tijd waarin de gelovigen leven en zijn ook dynamischer. Dit leidt tot een activering van de kerkelijke en religieuze activiteit, o.m. onder de jeugd. | |
Hernieuwde bezinningIn de kringen van het wetenschappelijk atheïsme roept deze taaiheid van de religie op tot een nieuwe bezinning. In een artikel van 1967, Over de oorzaken en voorwaarden van de levenskracht van de religieuze restenGa naar voetnoot15 verklaren Kapparov en Cernjak dat men over veel materiaal beschikt in verband met dit probleem, maar dat het theoretisch niet genoeg doordacht is. De verschillende opvattingen terzake vatten zij als volgt samen: 1) Sommige auteurs beweren dat met de overwinning van het socialisme de wortels van de religie in het maatschappelijk leven volledig uitgeroeid zijn. 2) Volgens anderen zijn deze wortels alleen maar ‘ondermijnd. 3) Een derde categorie | |
[pagina 777]
| |
is van mening dat religieuze opvattingen nog altijd gevoed worden door sommige factoren van de socialistische werkelijkheid zelf. 4) Weer anderen beweren dat niet alleen de maatschappelijke wortels, maar ook de oorzaken van het behoud van de religie uitgeroeid zijn. Het artikel zelf wijst erop dat de oorzaken voor de taaiheid van de religie in elk stadium van de maatschappelijke ontwikkeling concreet en historisch bepaald zijn. Het bewustzijn van het individu, dat uiteraard sociaal is, wordt bepaald door verschillende factoren: algemene factoren, die het wezen van een gegeven staat of stelsel uitdrukken; bijzondere factoren, eigen aan een bepaalde nationaliteit of groep, die ofwel aangepast zijn aan de socialistische staat ofwel er vreemd aan zijn; individuele gewoonte- en familie-invloeden, die tengevolge van allerlei ‘overblijfselen’ al dan niet aangepast zijn aan het socialistische bestel. Het specifieke nu van de sociale aard van de religieuze overleefsels onder het socialisme zou hierin bestaan, dat ze niet bepaald zijn door de algemene sociaal-economische en politieke verhoudingen, maar door de bijzondere en individuele factoren. Het afsterven van de religie zal dus des te effectiever gebeuren, naarmate men erin slaagt die specifieke levensvoorwaarden van sommige groepen en personen te doen verdwijnen die niet overeenkomen met de algemene tendensen in de ontwikkeling van de socialistische maatschappij. Enigszins in dezelfde lijn ligt de stelling van Suchov, dat de vernietiging van de maatschappelijke wortels wel een noodzakelijke maar niet een voldoende voorwaarde is voor het verdwijnen van de religie. Religie kent immers ook een betrekkelijk zelfstandige ontwikkeling, waarin vooral de religieuze groeperingen en de traditie een rol spelen. Dit blijkt o.m. uit het feit dat de nieuwe generatie de religie aanneemt zoals die in een bepaalde maatschappij verspreid isGa naar voetnoot16. Twee jaar later verscheen in hetzelfde tijdschrift een bezinning over de ‘Maatschappelijke functie en toekomst van de religie’Ga naar voetnoot17, waarin Attila Ag een theoretische verklaring tracht te geven voor het voortleven van de religie in de socialistische maatschappij. Het sluit aan bij de door ons reeds behandelde ideeën van Mitrochin, maar verwoordt deze meer theoretisch. In de vroegere gesacraliseerde maatschappijen had de religie op het niveau van het sociale leven een organiserende, een regulerende en een communicatieve functie. De socialistische revolutie voerde de scheiding door van kerk en staat en beroofde de kerk van haar materiële basis, waardoor ze haar wereldlijke macht en de ermee gepaard gaande organiserende functie verloor. Door het verlies van haar cultureel monopolie is ook de reguleren- | |
[pagina 778]
| |
de functie van de religie in de socialistische maatschappij praktisch onbestaande. Haar communicatieve functie treft men echter nog aan bij bepaalde categorieën van mensen, die op een of andere manier vreemd zijn aan het algemeen maatschappelijke leven en in de religie een aangepaste bewustzijnsvorm of populaire logica vinden. In de huidige socialistische maatschappij is er immers op verschillende plaatsen nog een duidelijk tekort aan reële gemeenschap en communicatie. Er is de achterstand van bepaalde bevolkingsgroepen of van bepaalde gebieden. Er is het verschil tussen stad en platteland, tussen geestelijke en lichamelijke arbeid. In hun persoonlijk leven dragen sommige mensen nog de littekens van vroegere rampen zoals b.v. de oorlog; er is ook de angst voor de toekomst. Er zijn de problemen van ziekte en dood. Dit verklaart waarom sommigen zich vervreemd voelen en de zin van hun leven, de zin van goed en kwaad niet verstaan in de termen van de communistische moraal. Zij vinden dan een illusoire compensatie in de logica van de religie, die hun een antwoord geeft op de fundamentele levensvragen en hen (o.m. in de rite) bruikbare gedragspatronen aanbiedt. Ag merkt uitdrukkelijk op, dat hij zich in deze theoretische uiteenzetting heeft willen beperken tot het aangeven van de grote tendensen en dat voor een vollediger beeld van de toestand van de religie in de huidige tijd nog veel concreet sociologisch onderzoek nodig is. Ook aan een duidelijke prognose waagt hij zich niet, al gelooft hij dat de religie in haar communicatieve functie steeds meer naar het privé leven teruggedrongen wordt: ze wordt herleid tot een pure religieuze ideologie, die nog vlugger zal afsterven dan andere wereldlijke ideologische bewustzijnsvormen. De wereldlijke varianten van de burgerlijke ideologie krijgen immers meer betekenis, terwijl de religie naar de achtergrond verdwijnt. Hoe interessant deze bezinning van Ag op het eerste gezicht ook is, toch brengt zij over de communicatieve functie in de grond alleen maar dezelfde grondgedachte naar voren in een nieuwe vorm: de communicatieve functie van de religie bestaat er immers in, een fictieve oplossing te bieden voor de tegenstelling tussen individu en gemeenschap. |
|