Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 762]
| |
Japan en de Sovjet-unie
| |
‘Laatste revanchisten’De teruggave van vier Zuid-Koerilische eilanden: Habomai, Sjikotan, Koenasjiri en EtorofoeGa naar voetnoot1, in Japan ‘noordelijke gebiedsdelen’ genoemd, is en blijft een unanieme eis van de Japanse politieke partijen. De Russen zijn steeds verbitterd geweest over de ‘revanchistische eisen jegens de Sovjet-Unie’ en hebben het te berde brengen van deze kwestie toegeschreven aan ultra-rechtse en anti-communistische Japanse groeperingen. In feite echter is de Japanse Communistische Partij zelfs nog verder gegaan en heeft de gehele Koerilenketen opgeëist. De Japanse regering was het daarmee niet eens. De vier Zuid-Koerilische eilanden waren namelijk reeds Japans gebied lang voor de Japans-Russische overeenkomst van 1875, waarbij de toenmalige regering in St. Petersburg de Koerilen aan Japan afstond in ruil voor de zuidelijke helft van Sachalin. Een verder bewijs dat ook de Russen de vier Zuid-Koerilische eilanden als een integrerend deel van Japan hebben beschouwd is het feit dat de Sovjettroepen, die in de laatste dagen van de tweede wereldoorlog op de eilanden landden, weer vertrokken na de Japanse onvoorwaardelijke capitulatie op 2 september 1945. Toen de Amerika- | |
[pagina 763]
| |
nen, die ingevolge de overeenkomst van Yalta Japan zouden bezetten, enige weken later nog niet waren opgedaagd, keerden de Russische troepen terug. Bij de bezetting door de Russen werden ruim 18.000 Japanners van de Zuid-Koerilische eilanden verdreven. Sedertdien werden de vier eilanden ten noorden van Hokkaido door de Russen opnieuw gekolonialiseerd en werden industrieën opgericht. In strategisch opzicht zijn de genoemde eilanden voor de Sovjet-Unie eveneens van belang. Zij beheersen een doorvaart van de Russische onderzeeboten naar de Stille Oceaan en zij hebben bovendien rijke visgronden. Maar kennelijk zijn vooral andere redenen doorslaggevend voor de ontoegeeflijke houding van de Kremlinleiders. In 1960 was volgens N.S. Chroesjtsjov van teruggave der eilanden helemaal geen sprake, omdat dit verlangens naar andere grenzen bij de Duitsers en bij de Oosteuropeanen zou kunnen opwekken. Op het moment telt echter nog veel zwaarder, dat iedere concessie van de Sovjet-Unie aan Japan nieuw voedsel zou geven aan de historische aanspraken van de Chinezen op Russische gebieden. Voor de Russen zijn de Japanners de laatste ‘revanchisten’, nu de Bondsrepubliek door haar verdragen met de Sovjet-Unie en Polen alle gebiedsaanspraken liet varen. Volgens de Kremlinleiders gebruikt Japan zijn aanspraken op de Zuid-Koerilen om zijn betrekkingen met de Sovjet-Unie te bemoeilijken, zoals ook de Bondsrepubliek deed tot aan het sluiten van genoemde verdragen. Het zou volgens de Russen alleen aan de Japanners liggen of de verhouding tussen beide staten zal verbeteren en zal leiden tot een vruchtbare samenwerking. | |
Geschil over de KoerilenHet Nixon-Sato communiqué van 21 november 1969 met betrekking tot het overdragen op 15 mei 1972 van Okinawa aan Japan is mede een belangrijke drijfveer geweest voor de huidige eis van het Japanse volk tot teruggave van de ‘noordelijke gebiedsdelen’Ga naar voetnoot2. Het in 1951 door John Foster Dulles in elkaar gezette vredesverdrag tussen Japan en de Verenigde Staten en zijn Europese bondgenoten, dat op 8 september 1951 in San Francisco gesloten werd, werd niet door de Sovjet-Unie erkend. Eveneens mislukten in oktober 1956 de onderhandelingen tussen Japan en de Sovjet-Unie over het sluiten van een vredesverdrag. Maar de formele oorlogstoestand werd toen tussen beide landen opgegeven en men knoopte weer diplomatieke betrekkingen aan. | |
[pagina 764]
| |
De in 1956 ontstane hooggestemde verwachtingen inzake de ontwikkeling van de betrekkingen tussen beide landen werden nauwelijks vervuld. Het handelsverkeer stagneerde geruime tijd en de voor Japan van groot gewicht zijnde diepzeevisserij leidde telkens weer tot conflicten en diplomatieke moeilijkheden. Nadat de Sovjet-Unie in 1959 bereidheid had getoond om te spreken over de dicht bij Hokkaido gelegen eilanden Habomai en Sjikotan, verhardde dit standpunt weer, nadat Japan in 1960 een veiligheidsverdrag met de Verenigde Staten had gesloten, waardoor Amerikaanse strijdkrachten op Japans grondgebied bleven. Acht jaar later, op 26 december 1968, het de Sovjet regering Japan weten, dat het voor de vriendschappelijke betrekkingen tussen beide landen schadelijk zou zijn, indien Tokio op teruggave van de Zuid-Koerilische eilanden zou blijven aandringen. Dit standpunt werd aan de toenmalige Japanse minister van buitenlandse zaken Aichi overgebracht, nadat deze verklaard had dat de toekomst van de ‘noordelijke gebiedsdelen’ de sleutel tot een consolidatie van de staatsbetrekkingen met de Sovjet-Unie vormde. | |
Aichi in MoskouIn september 1969 bracht minister Aichi een bezoek aan Moskou. Bij zijn onderhandelingen met de Kremlinleiders verlangde de bewindsman nadrukkelijk de spoedige teruggave van de vier Zuid-Koerilische eilanden. Onder verwijzing naar de ingetreden verbetering van de betrekkingen met de Sovjet-Unie verklaarde Aichi ten overstaan van premier Kosygin dat er zonder het sluiten van een vredesverdrag geen werkelijke vriendschappelijke betrekkingen tussen beide landen zouden kunnen bestaan en dat de voorwaarde voor het sluiten van het vredesverdrag de teruggave van de ‘noordelijke gebiedsdelen’ was. Kosygin gaf ten antwoord dat het niet aan de orde was het territoriale vraagstuk aan te vatten. De uit de tweede wereldoorlog daterende territoriale verdeling moest behouden worden. Want indien men ergens iets zou veranderen, zou zich dit als een griep naar elders uitbreiden. Daarom was de Sovjet-Unie niet bereid met Japan territoriale kwesties te bespreken. In Tokio zag men in deze uitlating van Kosygin een toespeling op de territoriale geschillen tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China. | |
KettingreactieTijdens Aichi's bezoek aan Moskou openbaarde zich duidelijk dat het belangrijkste obstakel voor een verdere ontwikkeling van de staatsbetrekkingen het probleem van de vier noordelijke eilanden was. Voor de Krem- | |
[pagina 765]
| |
linleiders was de toekomst van deze eilanden een uitgemaakte zaak. Daarom wilde Kosygin hierover niet meer spreken. Daarenboven was er voor het Kremlin op dat ogenblik iets heel anders dat besproken diende te worden, namelijk de organisatie van een collectief veiligheidssysteem voor Azië, waarbij met de belangen en de standpunten van alle staten rekening gehouden moest worden. De regerende liberaal-democratische partij in Japan maakte in haar verkiezingscampagne van december 1969 gebruik van het Okinawa-succes van de regering Sato en begon tevens een nieuw diplomatiek en propagandistisch offensief om van de Russen de Zuidelijke Koerilen terug te krijgen. De Russen reageerden op de Japanse eisen scherp. Zij waarschuwden tevens tegen de zich in Japan manifesterende ‘revanchistische stemming’. Het resultaat van de besprekingen tussen Nixon en Sato, in casu de Amerikaanse belofte Okinawa in mei 1972 aan Japan terug te geven, noemden de Russen als bewijs van ‘een nieuw militair-politiek bondgenootschap tussen twee imperialistische staten, een bondgenootschap met een openlijk agressieve strekking’. Deze wel zeer felle uitbarsting viel te lezen in een niet gesigneerd hoofdartikel van de Pravda op 16 december 1969. Formeel was dat geen officiële verklaring, maar dat dit artikel kort na een bijeenkomst van het politbureau en een voltallige vergadering van het Centraal Comité van de CPSU was gepubliceerd, deed toch wel vermoeden, dat men daarin de opvatting van de topleiding kon terugvinden. Men kon overigens slechts gissen naar de bedoelingen van deze publikatie. Waarnemers destilleerden er een Russische vrees uit met betrekking tot de militaire en politieke rol die Japan zou kunnen gaan spelen. En ook een vrees, dat een groeiend conflict met Japan over de vier Zuid-Koerilische eilanden een kettingreactie van gebiedseisen tegen de Sovjet-Unie zou kunnen uitlokkenGa naar voetnoot3. De Kremlinleiders voelden zeer goed aan, dat Japan binnen enige jaren een van de krachtigste mogendheden van Azië zou worden en als zodanig de uitbreiding van de Russische invloed in het Verre Oosten zou tegengaan. Ook waren de Kremlinleiders ongerust over toenadering tussen Washington, Tokio en Peking. | |
HandelsbetrekkingenJapan neemt een belangrijke plaats in onder de kapitalistische landen en de Russisch-Japanse handel is sterk gestegen sinds een handelsovereenkomst | |
[pagina 766]
| |
werd gesloten in december 1967. Tokio werd afnemer van Russische grondstoffen en leverancier van kapitaal- en consumptiegoederen. Voor de ontwikkeling van Siberië hoopten de Russen steun te krijgen van Japan; niet alleen kapitaal, maar ook machines en technici. Moskou verborg zijn teleurstelling niet over het feit dat Japan aarzelde om grote investeringen in de Sovjet-Unie te doen. Terwijl de Russen zelf grote projecten opzetten, in het bijzonder op het gebied van de mijnbouw, beperkte Japan zich tot enkele kleine projecten in de Sovjet-Unie voornamelijk op het gebied van de houtverwerking. De reden hiervoor was van politieke aard. Tokio wilde druk op Moskou uitoefenen om tot een oplossing te komen over de toekomst van de ‘noordelijke gebiedsdelen’. Op 21 september 1971 werd in Tokio een tweede handels- en betalingsovereenkomst voor een periode van vijf jaar getekend. Daarmee bevestigde Japan zijn rang van eerste niet-communistische handelspartner van de Sovjet-Unie. Ook werden toen documenten getekend over de kusthandel in de periode 1971-1975 en over de steun van beide regeringen aan de uitvoering van het algemeen akkoord van 18 december 1970 over Japanse leveranties aan de Sovjet-Unie ten behoeve van de aanleg van een zeehaven in de Bocht van Wrangel. Japan leverde hiervoor machines en materialen en stelde bovendien een krediet ter beschikking van 80 miljoen dollar. Het handels- en betalingsakkoord van september 1971 voorzag in een goederenverkeer ter waarde van 5,2 miljard dollar. Japan exporteert vooral machines, staal en chemicaliën; het importeert hout, olie, steenkool, ertsen en non-ferro metalen. Aan het akkoord was een lijst projecten betreffende grondstoffenwinning in Siberië toegevoegd, waarbij in het bijzonder de medewerking van Japan werd voorgesteld bij de exploitatie van de olievoorraden van Tjoemen. Inmiddels verbeterde ook het politiek klimaat tussen beide mogendheden. Aan Russische zijde kon dit toegeschreven worden aan verscherping van de tegenstellingen tussen de Sovjet-Unie en China alsook aan de Amerikaanse poging een brug te slaan tussen Washington en Peking. Moskou rekende gedurende de laatste maanden van 1971 op Japanse wederliefde, en de tussen Japan en de Verenigde Staten opgetreden meningsverschillen werden met opmerkzaamheid genoteerd. Victor Majewski wijdde daaraan een lang artikel in de Pravda. Volgens hem waren de ‘bijzondere betrekkingen’ tussen Tokio en Washington - het resultaat van de tweede wereldoorlog en de daarop volgende Amerikaanse bezetting - langzamerhand aan het afbrokkelen. President Nixon had Japan een paar vuile steken onder water gegeven door de aankondiging van zijn bezoek aan Mao Tse-Toeng, de wens tot revaluatie van de yen en de 10 procent importheffing. Majewski eindigde met het advies aan Japan om de Amerikaanse politiek | |
[pagina 767]
| |
in het Verre Oosten te doorkruisen en zijn afhankelijke houding ten opzichte van de Verenigde Staten af te leggen. | |
Russische belangstelling voor JapanJarenlang had Tokio met betrekking tot de buitenlandse politiek geen enkel initiatief behoeven te nemen. Men conformeerde zich aan Washington. Maar plotseling, door de Amerikaanse toenadering tot de Chinese Volksrepubliek en de Amerikaanse protectionistische economische politiek, bleek deze relatie onbetrouwbaar, vielen de oude zekerheden weg en drong zich de noodzaak op een eigen houding te vinden, een zelfstandige politiek te formuleren, een die niet meer identiek behoefde te zijn met de Amerikaanse. Desalniettemin was de toenadering tussen Moskou en Tokio een uitsluitend Russisch initiatief. De eerste aanwijzing voor een toenadering was het bezoek van de voorzitter van de Japanse senaat, Kono, aan president Podgorny. Kono kreeg van het Sovjet staatshoofd te horen dat de Russen zich bezorgd maakten over de intensivering van de betrekkingen tussen Japan en China. Podgorny stelde daarom voor zo snel mogelijk een vredesverdrag tussen Moskou en Tokio te sluiten en de teruggave van de Zuidelijke-Koerilen in latere besprekingen op te lossen. De teruggave van Okinawa door de Amerikanen was slechts een geste, aldus Podgorny, want deze behielden er nog belangrijke steunpunten. Het moment van het diplomatieke Russisch offensief was goed gekozen. Japan was, zoals reeds vermeld, na de Amerikaans-Russische ontwikkelingen begonnen zijn buitenlandse politiek te herzien en het was de Kremlinleiders niet ontgaan hoezeer de Japanners ontstemd waren over Nixons economische maatregelen. Bovendien werden de herhaalde verzoeken van de toenmalige premier Sato aan Peking om voor een bezoek te worden uitgenodigd door Tsjoe En-Lai geweigerd. Het hoofddoel van Moskous politiek in Noordoost-Azië was steeds geweest de Japanners zoveel mogelijk van de Amerikaanse invloed los te weken. Dit was tot op heden niet gelukt en bovendien was daar China bijgekomen als tweede invloedssfeer. De vraag was in hoeverre minister Gromyko deze ontwikkeling bij zijn bezoek aan Tokio in januari 1972 kon tegenwerken en hoever de toenadering tussen Moskou en Tokio kon gaan. Niemand verwachtte in politieke kringen te Tokio dat Gromyko de Zuidelijke-Koerilen als een cadeau voor Japan zou meebrengen. Wat men wel had verwacht was dat de Sovjet-Unie zich soepeler zou opstellen in de stagnerende besprekingen over projecten in Siberië. Overigens was het economische aspect van het verwachte bezoek maar een bijkomstige aangelegenheid. De inzet was hoge politiek en in regeringskringen wachtte men met spanning op de afloop van Gromyko's bezoek. | |
[pagina 768]
| |
Russische persstemmenIntussen was de kritiek in de Sovjet-Unie op het verdrag tussen Japan en de Verenigde Staten over de teruggave van Okinawa bijna verstomd. In voorbeschouwingen over Gromyko's bezoek spraken de Sovjetkranten over de constructieve realistische opvattingen van Japan. Dit land had volgens de Russen begrepen dat het nodig was om deels ‘objectieve’ deels ‘kunstmatige’ hindernissen te overwinnen om te komen tot wederzijds voordelige samenwerking met de Sovjet-Unie. Sinds de aankondiging van Nixons bezoek aan Peking waren de Russische kranten in deze toonaard gaan schrijven. De mildere toon ten opzichte van het eilandenrijk hing natuurlijk samen met de toenemende verslechtering van de Russisch-Chinese betrekkingen en met de toenadering tussen de Verenigde Staten en China. Het commentaar in de Pravda bevatte ook nog een toespeling op de situatie in het Verre Oosten. Japan en de Sovjet-Unie hadden beiden belang bij vrede en veiligheid in het Verre Oosten. Japan koos geen partij in de strijd tussen Moskou en Peking, maar streefde naar een evenwicht met de Volksrepubliek China. Het meningsverschil tussen Japan en de Sovjet-Unie over de Zuid-Koerilische eilanden bleef bestaan en de Japanners konden beter niet proberen uit de zogenaamde territoriale kwestie politieke munt te slaan. Volledige normalisering van de betrekkingen werd bovendien verhinderd door de buitenlandse bases in Japan, aldus de Pravda. | |
Gromyko 's bezoek aan TokioNa dergelijke Russische persstemmen beleefde men in Tokio een verrassing toen minister Gromyko akkoord ging met het aanknopen van onderhandelingen over een vredesverdrag tussen de beide landen zonder zijn gesprekspartners te vragen af te zien van hun aanspraken over de ‘noordelijke gebiedsdelen’. Gromyko bestempelde het onderwerp als een moeilijke kwestie, iets dat in Japanse regeringskringen als een versoepeling van de Sovjethouding terzake werd opgevat. Daar stond echter tegenover dat Gromyko geen enkele toezegging deed. Maar het feit dat Moskou sinds de dialoog tussen Peking en Washington degene was die naar de gunsten van Tokio dong, bracht Japan in een gunstige positie. Het Russische aanbod om samen te werken bij de winning van aardolie in Tjoemen (in Siberië) was eveneens zeer aanlokkelijk voor bepaalde kringen in het zakenleven, hoewel de aanleg van een pijpleiding door de Japanners de dialoog met China in gevaar kon brengen. De politieke kringen in Japan waren verdeeld. Enerzijds waren er degenen | |
[pagina 769]
| |
die aan de normalisatie van de betrekkingen met China de hoogste prioriteit verleenden, anderzijds was er de groep van zgn. Japanse ‘Realpolitiker’ die geneigd leken te zijn hun natuurlijke antipathie voor de Russen te overwinnen en toenadering tot hen te zoeken. Zij hoopten hierdoor in de eerste plaats de teruggave van de ‘noordelijke gebiedsdelen’ te kunnen bewerkstelligen en in de tweede plaats Peking tot een soepeler houding te kunnen dwingen door gebruik te maken van de dreiging van een ‘samenwerking’ tussen Japan en de Sovjet-Unie. De regering Sato slaagde er niet in een keus te maken tussen deze beide mogelijkheden. Daarom uitte Sato de wens de betrekkingen met beide mogendheden in hetzelfde tempo te verbeteren. Om die reden ook voelde Tokio er niets voor zich aan te sluiten bij een collectief Aziatisch veiligheidssysteem, zoals door Gromyko werd voorgesteld, als China daarvan geen deel uitmaakte. | |
Chinese hulp tegen MoskouTerwijl Andrej Gromyko de Japanners trachtte te verleiden met kleine concessies, liet Peking weten dat het bereid was de betrekkingen met Tokio te normaliseren. Hieraan was wellicht ook debet de aanwezigheid van de meer dan een miljoen man sterke Russische troepenmacht langs de grens met China. In plaats van bezorgdheid uit te spreken over de verdubbeling van de Japanse militaire uitgaven in de komende vijf jaar, verwelkomde Tsjoe En-lai een redelijke groei van de Japanse militaire kracht als een mogelijk tegenwicht tegen de agressieve bedoelingen van de Sovjet-Unie in Azië. Tsjoe En-lai vervolgde dat wanneer de Russen hun vloot regelmatig zouden laten patrouilleren ten zuiden van de Straat van Korea of wanneer zij directe militaire operaties tegen Japan zouden beginnen, hij zich een situatie kon voorstellen waarin China Japan te hulp zou komen, zelfs naast Amerikaanse strijdkrachten. In dit verband leverde premier Tsjoe En-lai in januari 1973 een opmerkelijk commentaar met betrekking tot het Japans-Amerikaanse veiligheidsverdrag. Gezien de Russische bedreiging was dit verdrag volgens Tsjoe En-lai onvermijdelijk, omdat Japan de Amerikaanse nucleaire paraplu nodig had. In de Chinees-Japanse betrekkingen was daarentegen het verdrag echter overbodig. Hiermee werden vroegere uitlatingen van Tsjoe En-lai nog verduidelijkt. | |
De Japanse diplomatie in bewegingDe op 20 januari van dit jaar uit China teruggekeerde Japanse minister voor handel en industrie Nakasone was de eerste Japanse bewindsman die | |
[pagina 770]
| |
Peking heeft bezocht na het aanknopen van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen in september 1972. In Peking vestigde zich inmiddels een Japanse zaakgelastigde en de Chinese diplomatieke vertegenwoordiger arriveerde in Tokio begin februari 1973. Waarschijnlijk in het voorjaar zal tot uitwisseling van ambassadeurs worden overgegaan. De economische en culturele betrekkingen van Japan met Taiwan werden door de oprichting van particuliere instellingen geregeld. De reis van minister Nakasone was bedoeld om de eerste vruchten van de normalisatie van de staatsbetrekkingen te plukken. Artikel 9 van het Chinees-Japanse communiqué van september 1972 voorzag in het sluiten van overeenkomsten tussen beide landen inzake handel, scheep- en luchtvaart, visserij en dergelijke. Met de uitwerking hiervan maakte men afgelopen januari een begin. Tijdens deze besprekingen was onder andere duidelijk gebleken dat de Chinezen de kwestie van de luchtverbinding tussen beide landen niet wilden overhaasten en graag een beperking zouden willen zien van Japans lucratieve luchtverkeer met Taiwan. In de betrekkingen met de Sovjet-Unie was door de Japanse Chinapolitiek een zekere verkoeling opgetreden. De bij het bezoek van Gromyko in het vooruitzicht gestelde onderhandelingen over het sluiten van een vredesverdrag hadden weliswaar in oktober 1972Ga naar voetnoot4 plaatsgevonden en zouden in de tweede helft van dit jaar worden voortgezet, maar na minister Ohira's bezoek aan de Sovjet-Unie werd de Sovjetpers duidelijk scherper met betrekking tot de kwestie van de vier Zuidelijke Koerilen-eilanden. Hier zij vermeld dat ook Ohira's Russische gesprekspartners de Japanse eis tot teruggave van de eilanden ten noorden van Hokkaido hadden verworpen. Desalniettemin liet minister Ohira afgelopen januari doorschemeren dat de territoriale kwestie geen band had met de eventuele Japanse deelneming aan de exploitatie van Siberië. Een beslissing over deze zaak is niet vóór de zomermaanden te verwachten, maar de Japanse bereidheid tot deelname in de Siberische projecten lijkt gestegen, nu ook de Verenigde Staten mee willen doen, waardoor de politieke springstof van deze kwestie tegenover de Volksrepubliek China verminderd is. Aldus mag worden verwacht dat de door toenadering tot China op een dood punt belande betrekkingen tussen Japan en de Sovjet-Unie ook weer in beweging zullen komen. In de betrekkingen met de Verenigde Staten blijft het handelsverkeer een grote last vormen. Men rekent voor 1972 met een tekort op de Amerikaanse handelsbalans met Japan van minstens 4 miljard dollar, wat Washington ertoe brengt met des te meer klem op maatregelen in Tokio aan te dringen. De tot op heden in dit verband genomen Japanse maatregelen acht men in Amerikaanse regeringskringen lang niet voldoende. | |
[pagina 771]
| |
De wolken van het Japans-Amerikaanse handelsconflict hebben zich eerder verdicht, terwijl het bondgenootschap met de Verenigde Staten vermoedelijk voor Japan ook in de huidige periode van beweeglijke Azië-diplomatie het leidend beginsel blijft. Maar dat ontheft Japan niet van de verplichting in de gewijzigde wereldsituatie zelfstandiger te handelen. Integendeel, zoals de vroegere Amerikaanse ambassadeur in Tokio, Reischauer, schreef: Japan kan niet meer als vroeger alleen op krachten van buitenaf reageren, omdat de wereld nu op Japan reageert en van Tokio initiatieven verwacht. Ook president Nixon heeft in zijn inaugurale rede van 20 januari 1973 de Japanse regering opgeroepen meer verantwoordelijkheid op zich te nemen. Nu de oorlog in Vietnam afgelopen is, en in verband met de grotere verantwoordelijkheid die Washington van Tokio vraagt en het Japanse handelsoverschot tegenover de Verenigde Staten, staat de vraag naar de Japanse economische bijdrage aan de wederopbouw van Indo-China centraalGa naar voetnoot15. In het bijzonder wordt deze vraag gesteld omdat het eilandenrijk zich politiek niet wil engageren, maar Indo-China vooral vanuit economisch gezichtspunt blijft bezien. Japanse economische hulp zal niet alleen naar Zuid-Vietnam gaan. Met Hanoi bestaan vele niet-officiële contacten, ook al is nog niet duidelijk in hoeverre Hanoi voor Japan in economisch opzicht zal openstaan. Ook hier blijft de regering Tanaka voorzichtig, al gelooft men in Japanse zakenkringen dat de Noordvietnamese noot lichter te kraken zal zijn dan de Noordkoreaanse. |
|