Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| ||||||||||
Voor de Wet
| ||||||||||
[pagina 672]
| ||||||||||
tot hem neerbuigen, want het verschil in grootte heeft zich zeer in het nadeel van de man gewijzigd. ‘Wat wil je nu nog weten?’ vraagt de wachter, ‘je bent onverzadigbaar’. ‘Iedereen streeft er toch naar de Wet te bereiken’, zegt de man, ‘hoe komt het dan, dat er in al die jaren niemand anders dan ik om toegang heetf gevraagd?’ De wachter ziet dat de man zijn einde nabij is en om de woorden nog tot zijn stervende zintuigen te laten doordringen, brult hij tegen hem: ‘Niemand kon hier toegelaten worden, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit de poort’. ‘Il faut qu'une porte soit ouverte ou fermée’ Vreemd en verwarrend is Kafka's verhaal ‘Vor dem Gesetz’Ga naar voetnoot1 mij altijd voorgekomen: van toen ik het voor het eerst hoorde in de proloog van Orson Welles' film The Trial tot nu toe. De vele interpretaties die het verhaal gekregen heeft, maken die bevreemding niet ongedaan. Misschien leiden ze zelfs, zoals de allereerste ervan, de exegese van de gerechtskapelaan in het negende hoofdstuk van Der Prozess, tot de ontmoedigende vaststelling: ‘Die Schrift ist unveränderlich, und die Meinungen sind oft nur ein Ausdruck der Verzweiflung darüber’. Eerder dan het aantal hypothesen met een te vermeerderen wil ik pogen de mogelijkheidsvoorwaarden daarvoor in de tekst zelf te releveren. Dit zal gebeuren aan de hand van een structurele benadering. De verhaaltheorie heeft de jongste jaren grote vooruitgang geboektGa naar voetnoot2. In het spoor van het lang onopgemerkt gebleven pionierswerk van de Russische etnoloog Vladimir Propp, die in 1928 een groot aantal volkssprookjes tot één model kon herleiden, heeft de Franse structuralistische school de narrativiteit, d.w.z. wat een verhaal tot verhaal maakt, bestudeerd en daarbij markante resultaten bereiktGa naar voetnoot3. De verhaalstructuren van een tekst zoals ‘Vor dem Gesetz’ liggen op een fundamenteler niveau dan de oppervlaktestructuren van de zinnen waaruit het is samengesteld. Niet al het gebeurde hoeft immers impliciet uitgedrukt te zijn en bovendien kan eenzelfde verhaal ‘vertaald’ worden in verschillen- | ||||||||||
[pagina 673]
| ||||||||||
de media (film, ballet, theater). Om een verhaal te analyseren, kunnen we dus geen gebruik maken van linguïstische eenheden als zinnen, maar moeten wij naar een dieptestructuur, waarvan wij de eenheden naar het voorbeeld van Propp functies zullen noemen. Hoe kunnen deze functies gedefinieerd worden? In tegenstelling tot een beschrijving, die de werkelijkheid vastlegt als een serie toestanden en feiten, laat een verhaal ze zien als een evoluerend verloop van gebeurtenissen. De oppositie statisch - dynamisch, die dit onderscheid bepaalt, volstaat echter niet om bijvoorbeeld de weergave van een scheikundige reactie geen verhaal te noemen. Er moet dus gespecificeerd worden dat een verhaal een menselijk gebeuren verbeeldt (ook een fabel stelt gehumaniseerde dierlijke of plantaardige activiteiten voor). De categorie menselijk tegenover nietmenselijk onderscheidt gebeurtenissen in handelingen en processen. Handelingen die een verhaal constitueren, noem ik functies. Deze verhaaleenheden kunnen beschreven worden als proposities uit de predikaat-logica, die bestaan uit een argument en een predikaat. Een functie is dan een propositie waarvan het argument een menselijk handelende entiteit is en het predikaat een menselijke handeling. B.v.: de man komt aan. Noodzakelijk voor het ontstaan van een verhaal is dat tenminste twee functies elkaar opvolgen; dit is echter geen voldoende voorwaarde, aangezien het dynamisch aspect van het verhaal een verband tussen deze functies vereist. De eenvoudigste manier om dit verband te leggen is verschillende handelingen toe te schrijven aan hetzelfde subject. De meest fundamentele verhaalvormen zijn dan die waarin één persoon een evolutie op ruimtelijk, tijdelijk of existentieel vlak doormaakt (b.v. een levensverhaal, een reisverhaal, een metamorfose). In ons verhaal komen die drie dimensies voor: de ruimtelijke, als de buitenmanGa naar voetnoot4 bij de wachter aankomt; de tijdelijke, als hij een veroudering ondergaat (die hem kinds, blind, bewegingloos, verschrompeld en doof maakt); de existentiële, als hij sterft. Merkwaardig genoeg hebben de tijdelijke en existentiële factoren geen vat op de wachter. Dit creëert een tegenstelling tussen de twee personages, die door andere, beschrijvende, details verstevigd wordt (het rechtopstaan van de wachter tegenover het neerzitten van de man; het schrikwekkende uitzicht van de eerste tegenover het meelijwekkende van de tweede). Een aspect daarvan is de oppositie innerlijk - uiterlijk, die maakt dat wij de buitenman intuïtief als de held, de sympathieke figuur van het verhaal, be- | ||||||||||
[pagina 674]
| ||||||||||
schouwen. Aan hem worden immers predikaten toegeschreven als ‘überlegen, denken, entschliessen, vergessen, wissen’, die ons toegang verschaffen tot zijn innerlijk leven, wat voor de wachter niet het geval is. Intussen is al duidelijk geworden dat wij hier voor de meer ingewikkelde verhaalvorm staan, waarbij twee personages met elkaar geconfronteerd worden. De twee ruimtelijke verplaatsingen die in het verhaal voorkomen (de aankomst van de buitenman in het begin en het vertrek van de wachter aan het einde) kunnen resp. als het ingaan en het afbreken van de confrontatie worden beschouwd. De verhaalfuncties kan men in dit geval beschrijven als proposities waarvan het argument uit twee personen bestaat en het predikaat uit een handeling die beide personen met elkaar verbindt. B.v.: De man treedt in contact met de wachter. Een andere wijze waarop de eenheid van een verhaal bewerkt kan worden (de eerste was het toeschrijven van verschillende functies aan één subject) is het leggen van verbanden tussen de functies zelf. Het begrip implicatie uit de propositie-logica kan hier dienstig zijn. Hiermee wordt de verhouding van het type ‘indien A, dan B’ tussen twee proposities aangeduid, waarbij dus het voorkomen van B afhankelijk is van het voorkomen van A. Twee duidelijk door implicatie verbonden functies in ons verhaal zijn het verzoek van de buitenman om binnengelaten te worden en het antwoord van de wachter op dit verzoek: het tweede impliceert het eerste. Beide functies worden in de loop van het verhaal met stilistische variaties herhaald: ‘ein Mann vom Lande (...) bittet um Eintritt - der Türhüter sagt, dass er ihm jetzt den Eintritt nicht gewähren könne’; ‘Der Mann (...) fragt dann, ob er also später werde eintreten dürfen - “Es ist möglich”, sagt der Türhüter’; ‘Er macht viele Versuche, eingelassen zu werden - zum Schlusse sagt er immer wieder, dass er ihn noch nicht einlassen könne’. Het bestaan van implicatierelaties tussen de functies van een verhaal is een belangrijk middel om impliciete (niet-uitgedrukte) functies te ontdekken. De logische orde is daarbij de omgekeerde van de chronologische. D.w.z. dat we uit het bestaan van de functie antwoord wel het bestaan van de daaraan voorafgaande functie verzoek mogen afleiden, maar niet omgekeerd. Op de functie verzoek had immers ook géén antwoord kunnen volgen. In een verhaal blijft de keuzevrijheid doorgaans onaangetastGa naar voetnoot5. Een implicatie bestaat klaarblijkelijk ook tussen twee andere functies van het verhaal, nl. verbod en gehoorzaamheid. Door aan de poort te blijven staan onderwerpt de buitenman zich inderdaad aan het voorafgaande bevel | ||||||||||
[pagina 675]
| ||||||||||
van de wachter. Ook hier verloopt de implicatie slechts in één richting. Op het verbod van de wachter had de buitenman immers ook kunnen reageren met een overtreding van dit verbod. De tot nu toe ontdekte functies kunnen nader geanalyseerd worden door na te gaan welke relaties zij instellen tussen de handelende personen (die wij naar het voorbeeld van Greimas actanten zullen noemen). De confrontatie tussen de actanten begint met de aankomst van de buitenman en zijn verzoek om toelating. Daar de poort tot de wet openstond, had de buitenman ook kunnen binnengaan zonder acht te slaan op de wachter (die daarop dan wel met een functie als verhindering had kunnen reageren). Door een verzoek aan de wachter te richten constitueert hij deze als determinerend voor zijn verder handelen. De functie verzoek stelt de relatie bestemmend - bestemd in tussen beide actanten. Die relatie bestaat echter slechts werkelijk voorzover de aangezochte actant zijn bestemmende rol aanvaardt (vgl. wat over de implicatie tussen beide functies is gezegd). Dit gebeurt hier door de functie antwoord. De relatie tussen een bestemmende en een bestemde actant noem ik bestemming. Deze relatie kunnen we ook in het functiepaar verbod - gehoorzaamheid herkennen. Het instellen ervan gebeurt nu echter in omgekeerde richting. Eerst stelt de wachter zich op als bepalend voor het verdere handelen van de man, die daarop door zijn gehoorzaamheid de bestemming aanvaardt Wat echter het verschil uitmaakt tussen beide functieparen is dat er in het tweede een object tussen beide actanten in staat, nl. de toegang tot de wet. De functie verbod kan dan omschreven worden als de weigering van de bestemmer om het object aan de bestemde toe te kennen, de functie gehoorzaamheid is een instemming met deze weigering van de kant van de bestemde. Noemen we de relatie tussen een bevel en het opvolgen daarvan overeenkomst, dan staan we hier voor een negatieve overeenkomst: de bestemmer draagt het object van de overeenkomst niet over op de bestemde en deze laatste aanvaardt dit. De wachter laat zijn verbod in het verhaal door een eigenaardige uitspraak volgen. Tot de man, die door de poort wil kijken, zegt hij: ‘Wenn es dich so lockt, versuche es doch, trotz meines Verbotes hineinzugehen (...)’. Deze woorden zijn in klaarblijkelijke tegenspraak met het daarvoren gegeven verbod. Zij heffen dit echter niet op. De wachter onderstreept niet alleen het voortbestaan van het verbod (‘trotz meines Verbotes’), maar zet het nog kracht bij door bedreigingen i.v.m. de eigen kracht en die van de volgende wachters. Die bedreigingen missen hun effect niet, want de buitenman besluit te wachten. Duiden we het bevel van de wachter aan met de functie gebod, dan moet de reactie van de buitenman daarop ongehoorzaamheid heten. Dit is meteen het derde door implicatie verbonden functiepaar van | ||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||
het verhaal. De relatie tussen deze functies kunnen we geen overeenkomst meer noemen, maar een breuk (d.i. een niet-overeenkomst). Uit een vergelijking van het tweede en het derde functiepaar blijkt dat de paradoxale situatie van de buitenman een breuk noodzakelijk maakte. De buitenman heeft maar één alternatief: ofwel gaat hij naarbinnen ofwel doet hij dat niet. In het eerste geval overtreedt hij het verbod, in het tweede geval het gebod van de wachter. Hoe hij ook handelt, hij kan de overeenkomst niet nakomen. Er is een onhoudbare toestand ontstaan. De analyses van Propp en Greimas i.v.m. het Russische volkssprookje tonen aan dat dit grosso modo uit drie delen bestaat: een problematische beginsituatie, een serie beproevingen van de held waaruit hij zegevierend te voorschijn komt, het herstel van de orde. In dit, ook op andere verhaalvormen toepasselijk, model moet het tweede deel de transformatie van de beginsituatie in de eindsituatie bewerken (b.v. door het overwinnen van de onruststokende vijand). Transponeert men dit model op ons verhaal, dan kan men de paradoxale beginsituatie als deel I identificeren, de pogingen die de buitenman aanwendt om toch toegang te krijgen, als deel II en de uiteindelijke mislukking als deel III. Waar de ondernemingen van de held in het sprookje met succes worden bekroond, is dit in ons verhaal niet het geval. De eerste beproeving in het sprookje heeft als resultaat dat de held zich een helper verwerft. Daarmee contrasteert de bede om hulp die de buitenman aan de vlooien in de bontkraag van de wachter richt en die zonder resultaat blijft. De tweede beproeving eindigt met de overwinning van de held op de vijand. De corresponderende omkopingspogingen van onze held lopen op niets uit. In de derde beproeving wordt de held als dusdanig herkend. Van de verhoren die de wachter afneemt van de man en die o.m. naar zijn geboorteplaats vragen, wordt daarentegen gezegd dat zij ‘teilnahmlos’, ongeïnteresseerd, zijn: de held kan zich niet waarmaken. Opmerkelijk is dat de volgorde van de beproevingen in dit verhaal de omgekeerde is van die in het sprookje. Daar zijn ze door implicatie verbonden: de held heeft eerst een helper nodig vóór hij de strijd kan aanvangen en hij kan pas als held erkend worden door zijn overwinning. Het mislukken van alle pogingen van de buitenman maken hier soortgelijke implicaties onmogelijk. In het sprookje vormt de strijd tussen held en vijand het kernstuk van de beproevingen. Hij eindigt met de overwinning van de held, die automatisch ook de nederlaag van de vijand betekent. In ons verhaal wordt de strijd niet als een fysische krachtmeting voorgesteld, maar verschijnt de lichamelijke en geestelijke aftakeling van de buitenman als een nederlaag en de uiterlijke onberoerdheid van de wachter daarentegen als een overwinning. De nederlaag van de held leidt tot zijn volledige uitschakeling, de dood. | ||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||
Paradoxaal genoeg is deze fatale ontknoping toch een oplossing van het gestelde probleem. Om dit aan te tonen keer ik terug naar deel I, waar de onhoudbare situatie wordt gesteld. De wachter die de poort van de wet bewaaktGa naar voetnoot6, is zelf een soort negatie van die wet. Een wet bestaat immers uit een aantal regels, geboden en verboden, die, willen ze zichzelf niet opheffen, een coherent systeem moeten vormen: de wet mag niet terzelfdertijd hetzelfde gebieden en verbieden. Dit doet de wachter nu juist wel als hij de buitenman verbiedt binnen te treden en tegelijk gebiedt het toch te proberen. Tegenover de wet die hij bewaakt, vormt de wachter dus de anti-wet. Een wet bestaat echter slechts in zoverre er individuen zijn die ze als richtinggevend voor hun gedrag aanvaarden (wat eventuele overtredingen niet uitsluit). Door zijn verzoek aan de wachter accepteert de buitenman diens woord als wet. De bevelen van de wachter stellen de man echter voor onoverkomelijke moeilijkheden: elk van zijn handelingen kan als een overtreding van de wet beschouwd worden, aangezien zij alle in het alternatief binnengaan tegenover niet-binnengaan vervat liggen. De enige oplossing bestaat dan ook in een afzien van elke handeling, wat in het verhaal leidt tot de bewegingloosheid van de hoofdfiguur (zijn neerzitten naast de poort), tot zijn verkwijnen en, verabsoluteerd, tot zijn dood. Er rest mij alleen nog een verklaring te geven van wat men wel de ‘pointe’ van het verhaal zou kunnen noemen. Op de vraag van de buitenman hoe het komt dat in al die jaren geen andere mensen om toegang tot de wet verzocht hebben, antwoordt de wachter: ‘Hier konnte niemand sonst Einlass erhalten, denn dieser Eingang war nur für dich bestimmt. Ich gehe jetzt und schliesse ihn’. De twee hier voorkomende functies vraag en onthulling vertonen de bestemmingsrelatie die ook bij de functieparen van deel I aanwezig was. Zoals in het tweede en het derde functiepaar staat hier een object tussen beide actanten in. De wachter maakt dit object, dat we waarheid kunnen noemen, in tegenstelling met het object toegang tot de wet over aan de buitenman - al zal de stervende er geen gebruik meer van kunnen maken. De relatie tussen de functies vraag en onthulling noem ik informatie. De afwezigheid van informatie aan het eind van het verhaal impliceert een voorafgaande afwezigheid ervan. Als tegenhanger van het functiepaar vraag - onthulling verwacht men dus in het begin van het verhaal een functiepaar als zwijgen (d.i. niet vragen om informatie) - verzwijging (d.i. achterhouding van informatie). Wat is nu de inhoud van de eerst niet en tenslotte | ||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||
wel verstrekte informatie? Het antwoord van de wachter dat de poort slechts voor de buitenman bestemd was, houdt in dat niet de wachter, maar een niet-gespecificeerde kracht of omstandigheid het object toegang tot de wet voor de buitenman bestemde. In die zin was het vroegere antwoord van de wachter dat hij de man toen geen toegang kon verlenen, maar later misschien wel, geen echte leugen: de wachter kon niet over toegang of niettoegang beschikken, maar moest wachten tot de buitenman zelf het besluit nam binnen te treden. De fout lag eerder bij de buitenman die toen hij bij de poort kwam, vergat te vragen of de wachter hem wel toegang tot de wet kon verlenen, en hem door zijn verzoek meteen bestemmer van zijn handelen maakte, daardoor het hele verhaal met zijn noodlottige afloop ontketenend. Het schokeffect dat de onthulling op de lezer maakt, ontstaat dan ook door het plotselinge besef dat die hele ontwikkeling niet noodzakelijk geweest was. Zo krijgt de gestelde problematiek een andere oplossing: de uitschakeling van de wachter. Tragisch ironisch en stilistisch effectief is het feit dat de onthulling van deze oplossing samenvalt met de verwerkelijking van de eerste oplossing (de dood van de buitenman). Deze ‘pointe’ beschrijft het hele naratieve gebeuren als onnoodwendig: de man die zijn lot in het begin van het verhaal in de handen van de wachter legt, had er zelf over moeten beschikken om toegang te krijgen tot de wet. In zijn antropologische studies wijst Claude Lévi-Strauss erop dat elke mythe een discursieve (in de tijd verlopende) uitdrukking is van een logisch (op tegenstellingen gebaseerd) model. De folkloristen E. Köngäs en P. MarandaGa naar voetnoot7 beschrijven dit structureel model als de correlatie tussen een schijnoplossing en een schijnresultaat enerzijds en een eindoplossing en een eindresultaat anderzijds. Tot een dergelijk model kan ook ons verhaal worden teruggebracht. ‘Vor dem Gesetz’ is echter een soort negatieve mythe, waarin de held de nederlaag lijdt. Vandaar dat de oppositie schijnoplossing - schijnresultaat er de plaats inneemt van de oppositie eindoplossing - eindresultaat, die zelf alleen als een mogelijkheid verschijnt. De door de held in dit verhaal gekozen oplossing was een afzien van zijn vrijheid, het resultaat daarvan was het verschijnen van de door de wachter vertegenwoordigde niet-wet. De op het einde gesuggereerde oplossing is dat de man zijn zelfbeschikkingsrecht had moeten behouden, het resultaat was dan het verkrijgen van de wet geweest. Het mythisch model wordt dus:
Een dergelijk model kan zowel verhalen als interpretaties daarvan genere- | ||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||
ren. Ons verhaal ontstaat door de logische tegenstellingen binnen het model tot transformaties te maken. Als volgt: aliënatie < niet-wet ≃ vrijheid > wet (de onderwerping van de buitenman leidt tot zijn niet-toegang, waar een vrije beslissing hem de toegang tot de wet had geschonken). Meteen wordt ook de verwantschap van ‘Vor dem Gesetz’ met de roman Der Prozess duidelijk. De rechtbank (die een niet-wet voorstelt, aangezien haar bepalingen onbekend zijn) heeft slechts macht op K. omdat hijzelf ze als dusdanig aanvaardt. In zijn dagboek (24 januari 1915) schrijft Kafka dat hijzelf de zin van het verhaal pas begrepen heeft toen hij het voorlas aan zijn Berlijnse verloofde. De ‘exegese’ die hij in Der Prozess op het verhaal laat volgen, is echter slechts een opeenhoping van sofistische tegensprakenGa naar voetnoot8. Het slot van het negende hoofdstuk licht de sluier op. Als de gerechtskapelaan zich van K. verwijdert, roept deze hem terug, al moet hij eigenlijk naar de bank. De geestelijke wijst hem op die tegenspraak, maar K. wil toch bij hem blijven (en dus ook bij de rechtbank waartoe zijn gesprekspartner behoort). De laatste woorden van de kapelaan interpreteren zowel het verhaal als de roman: ‘Das Gericht will nichts von dir. Es nimmt dich auf, wenn du kommst, und es entlässt dich, wenn du gehst’. Verdere interpretaties van het verhaal kunnen ontstaan door het model met semantische inhouden te vullen. In een metafysische duiding wordt de wet waarheid of God, de niet-wet de erfzonde, de vrijheid het ideaal en de aliënatie het menselijk tekort; een psychoanalytische lectuur zal in de nietwet de vader, in de wet de vrouw-moeder, in de aliënatie de psychose en in de vrijheid het ego van de patiënt Kafka herkennen... Interessant omdat zij in tegenstelling met een psychoanalytische benadering een minimum aan semantische investering vereist, lijkt mij een beschrijving van de toestand van de held in sociaal-psychologische termen. Onderzoekers in Palo Alto (Californië) ontdekten bij hun patiënten een speciaal soort schizofreen patroon, de zgn. ‘double bind’ (dubbele verplichting)Ga naar voetnoot9. De componenten daarvan zijn: twee of meer personen waarvan één slachtoffer, een herhaling van de ervaring, een primair negatief bevel, een secundair bevel dat op een meer abstract niveau met het eerste in strijd is en zoals het eerste gepaard gaat met sancties, een tertiair verbod om het terrein te verlaten. De gelijkenis tussen parabel en ‘double bind’ is opvallend. Het primaire bevel bestaat hier in het verbod om binnen te treden, het secundaire bevel dat daarmee strijdig is, in het gebod om wel binnen te treden (de uitspraak | ||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||
van de wachter ‘versuche es doch, trotz meines Verbotes hineinzugehn’ komt overeen met een van de vormen die dit bevel volgens de auteurs kan aannemen, nl. ‘do not submit to my prohibitions’), de sancties liggen vervat in het schrikwekkend uiterlijk van de wachter, de herhaling van de ervaring ligt geïmpliceerd in het voortduren van de onhoudbare situatie, die het de man bovendien onmogelijk maakt van de poort weg te gaan. Volgens deze theorie kan geen enkel individu bij het optreden van ‘double bind’ nog een onderscheid maken tussen ‘logische types’. Deze laatste notie, die ontleend werd aan Bertrand Russell, slaat op een zekere hiërarchie van betekenissen: in de communicatie dient men een onderscheid te maken tussen betekenissen en betekenissen die deze betekenissen surdetermineren (zo kan b.v. het gebruik van een toon een mededeling ironisch laten overkomen; in dezelfde orde bevindt zich het spelen met geest en letter, dat volgens UyttersprotGa naar voetnoot10 de exegese van de kapelaan kenmerkt). In een ‘double bind’ is het echter onduidelijk of het gebod het verbod surdetermineert, of omgekeerd. Vandaar de verwarring bij het slachtoffer. Volgens de onderzoekers van Palo Alto verinwendigt het slachtoffer de contradicties waarmee hij wordt geconfronteerd, tot het ziektebeeld schizofrenie. In dat geval treedt er geen objectieve bevelgever meer op, maar leiden tegenstrijdige obsessies en fobieën de patiënt tot vertwijfeling. Hoe een dergeijlke bewustzijnssplitsing tot het blokkeren van het handelen leidt, maakt Alan WattsGa naar voetnoot11 duidelijk in zijn vergelijking van de menselijke geest met een feedbacksysteem, dat ontregeld wordt als de hiërarchie tussen de middelen tot zelfcontrole zoek raakt. Zonder de auteur daarom op een psychiatersdivan neer te vlijen, kan men in het Kafkaiaanse universum tal van schizoïde trekken ontdekken. Voor Kafka, zoals voor de man ‘vor dem Gesetz’ betekende de dood niet alleen vernietiging, maar ook bevrijding van de tegenstellingen die hem verscheurden. |
|