Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
Een hervorming van de Franse wetgeving inzake abortusIeder jaar nemen in Frankrijk meer dan 200.000 vrouwen hun toevlucht tot clandestiene of semi-clandestiene abortusGa naar voetnoot1; 70% daarvan zijn gehuwde vrouwenGa naar voetnoot2. Wie beseft in welke bedenkelijke omstandigheden dit vaak gebeurt, welke persoonlijke drama's het meestal meebrengt en vooral hoe groot de kloof wordt tussen wetgeving en praktijkGa naar voetnoot3, kan moeilijk aan de indruk ontkomen dat een louter repressieve wetgeving of een struisvogelpolitiek niet langer houdbaar is. De vraag is echter, wat er dan wél moet gebeuren. Het document dat wij hier publiceren, is de vrucht van maandenlange gesprekken, waarvan het thema overigens veel ruimer was dan het abortusprobleem alleen: het hele domein van de beheersing van het leven. Oorspronkelijk was het niet direct bedoeld voor een groot publiek; vooral over het laatste deel (onze praktische voorstellen voor een ander beleid) is onze groep nog niet tot volledige eenstemmigheid gekomen, en dat zeggen wij ook. Maar wij achten het nodig reeds nu te proberen een eerste bijdrage te leveren aan het debat dat met de dag onontwijkbaarder wordt. | |
I. Motiveringen voor abortusLaten we beginnen met een aantal feiten, opvattingen, trends in de maatschappelijke en culturele context van vandaag, die te denken geven dat het abortusprobleem in de komende jaren niets van zijn scherpte zal verliezen. | |
[pagina 634]
| |
Abortus en contraceptieEr wordt wel eens gezegd dat het aantal zwangerschapsonderbrekingen geleidelijk zal verminderen met het veralgemeend gebruik van anticonceptionele methoden. Terecht wordt in het huidige debat daarop telkens weer de nadruk gelegd en gepleit voor een opener preventief beleid. Maar vermindering betekent nog niet verdwijning. Reeds nu is de mislukte contraceptie het motief dat veruit het meest wordt ingeroepen bij een abortusverzoek, zelfs in die landen waar voorlichting en opvoeding inzake geboortenregeling het verst gevorderd zijnGa naar voetnoot4. Hopelijk wordt ooit een volmaakt efficiënte en bewuste geboortenregeling mogelijk, maar voor het zo ver is, moeten we goed beseffen dat hoe meer de mensen tot een verantwoordelijke gezinsplanning worden aangespoord, hoe moeilijker zij een toch optredende, niet gewilde zwangerschap zullen aanvaarden. Het is mogelijk dat nieuwe produkten zoals de prostaglandines in de eerstkomende jaren reeds de gegevens van het probleem veranderenGa naar voetnoot5. Vermoedelijk zal de vrouw (die even ‘over tijd’ is) een beginnende zwangerschap, al dan niet als zodanig herkend, heel gemakkelijk zelf kunnen afbreken. Komen dergelijke middelen in gebruik, dan gaat men wellicht minder waarde hechten aan contraceptieve methoden. Kortom, er bestaat in de samenleving van vandaag een tendens om abortus en contraceptie op gelijke voet te stellen en die tendens zou wel eens kunnen versnellen. | |
Ontkoppeling van seksualiteit en vruchtbaarheidTerwijl tot voor kort vruchtbaarheid het eerste doel van het huwelijk was, wordt de seksualiteit vandaag tegelijk en vaak in de eerste plaats beschouwd als gericht op wederzijdse ontplooiing. Seksualiteit wordt losgemaakt van vruchtbaarheid. Dit is een culturele evolutie die onomkeerbaar lijkt en voor ons probleem van kapitaal belang is. Als immers de seksualiteit haar eigen rechten heeft en losgemaakt wordt van de vruchtbaarheid, ontstaat de tendens om iedere niet gewilde conceptie steeds meer als ‘niet bestaande’ te beschouwen. | |
[pagina 635]
| |
Andere tendens in de hedendaagse mentaliteit: de emancipatie en effectieve gelijkberechtiging van de vrouw. Zij wil niet meer overgeleverd zijn aan de willekeur van de man. Als zij een kind wil, wil zij ook zelf uitmaken wanneer. Naarmate zij meer aan het maatschappelijke leven gaat deelnemen, zelf een carrière kan opbouwen, zal zij ook daarin een motief zien om een zwangerschap die die activiteit in het gedrang brengt, te onderbreken. | |
Psycho-sociale motievenDe motieven van deze aard die het meest ingeroepen worden, vooral door vrouwen die al kinderen hebben, zijn vermoeidheid en uitputtingGa naar voetnoot6. Daar komen bij huisvesting en arbeid. (De vrees om haar werk te verliezen, is vooral voor ongehuwde moeders een sterk motief om haar toevlucht te nemen tot abortus). Andere veel voorkomende motiveringen, die onderling of met de vorige samenhangen: het gevoel van onbekwaamheid om een nieuw (of eerste) moederschap op zich te nemen; moeilijkheden met de opvoeding van de kinderen die er al zijn; verstoring van de eigen studies; leeftijd (te jong of te oud en in het laatste geval de vrees om een abnormaal kind te krijgen); moeilijke relatie met de partner; ziekte en de daaruit volgende vrees voor de gezondheid van moeder of kind; angst, als een vorige bevalling moeilijk is geweest; te korte afstand tussen twee zwangerschappen. Andere motieven zijn moeilijker uit de statistieken af te lezen. Bijvoorbeeld vrees voor ‘wat zullen de mensen zeggen’ en schuldgevoel (ongehuwde meisjes en overspel). Behalve deze laatste treden deze motiveringen zelden geïsoleerd op. Ze vormen een schijnbaar onontwarbaar kluwen van dwanggevoelens, die de vrouw in stilte en eenzaamheid moet dragen. Zij voelt zich in een onmogelijke situatie gedreven. Besluit zij tot abortus, dan gebeurt dat meestal na een dramatisch persoonlijk conflict. Het is m.a.w. niet zonder meer waar dat abortus alleen maar een teken is van ‘zedenverval’. Er te uitsluitend dat in zien, zou wel eens een alibi kunnen zijn. Zelfs als het in een aantal gevallen zo is, is dat nog geen reden om zich te ontveinzen dat het in de meeste gevallen helemaal anders gaat en om de ogen te sluiten voor de oorzaken ervan. | |
Invloed van wetenschap en politieke imperatievenDe hierboven staande overwegingen moeten aangevuld worden met andere, die het probleem van de abortus overschrijden maar steeds meer invloed hebben niet alleen op de mentaliteit inzake het abortusprobleem, maar op de manier waarop het wordt gesteld. | |
[pagina 636]
| |
Van enorm belang in dit verband is de vooruitgang van de biologie en aanverwante wetenschappen. Vermelden we slechts de mogelijkheid om steriliteit op te sporen en te verhelpen, om in de toekomst zelf het geslacht van zijn kind te kiezen, om embryonale afwijkingen op te sporen en te voorkomen. Belangrijk hierin is niet het aantal praktische toepassingenGa naar voetnoot7, maar het feit alleen al dat nieuwe mogelijkheden open komen. Dat heeft onvermijdelijk een belangrijke weerslag op de mentaliteit. Hier wordt aan het leven geraakt en ieder voelt zich daar ten diepste bij betrokken, in hoop of vrees voor... ja, de toekomst van de mensheid. En vooral, worden ze eenmaal gevulgariseerd, dan gaan deze nieuwe technieken vanzelf deel uitmaken van het algemene culturele patrimoniumGa naar voetnoot8. Zij bevestigen de idee dat vruchtbaarheid en seksualiteit ontkoppeld moeten worden en doen, meer algemeen, de overtuiging postvatten dat alles wat de wording van het leven raakt, steeds meer zal afhangen van wat wij zelf willen en doén. Terzelfdertijd dragen nieuwe sociaal-politieke imperatieven bij tot een mentaliteitsverandering t.o.v. de problemen van het leven. Drie daarvan zijn belangrijk: de groei van de wereldbevolking, de sociale structuren, de handhaving van het genetisch patrimonium. Een ongeordende bevolkingsgroei blijkt een van de grootste gevaren te zijn die de mensheid bedreigen. De consequenties ervan - honger, onderontwikkeling, de onmogelijkheid om een ieder een behoorlijke opvoeding te geven of werk te verschaffen en een menswaardig levensniveau - kunnen in sommige landen een motief zijn om abortus op te nemen in het demografisch beleid. Naast strikt demografische overwegingen doen de heersende sociale structuren, ook in de ontwikkelde landen, velen twijfelen aan de toekomst: waarom zouden zij nog vele kinderen op de wereld zetten? Nauw daarmee verbonden is de vrees voor het toenemend aantal debiele en fundamenteel onaangepaste subjecten. Vroeger stierven die zeer jong, nu worden ze in leven gehouden, planten zich voort en kunnen leiden tot een degeneratie van het genetisch patrimonium. Sommige specialisten voorzien al dat binnen twee generaties de kosten voor de wereldgezondheid even hoog zullen zijn als voor onderwijs en opvoeding. Dit economisch aspect mag niet worden onderschat, tenminste niet op politiek niveau. De doorsnee | |
[pagina 637]
| |
burger wordt echter meer getroffen door het probleem van de onaangepastheid. Dat stelt hem voor de vraag: in hoeverre is het ethisch verantwoord kinderen ter wereld te brengen die onherstelbaar gestoord zijn? Zoals gezegd, is reeds nu de vrees voor een abnormaal kind een van de vaak vermelde abortusmotievenGa naar voetnoot9. Overigens, wanneer embryonale afwijkingen kunnen worden vastgesteld die de geboorte van een abnormaal kind laten voorzien, verzoekt de grote meerderheid van de ouders om abortus. Wordt de afwijking pas bij de geboorte geconstateerd, dan staan reeds nu vele ouders hun kind af om het over te laten aan de zorgen van de gemeenschap. Het aantal ernstige embryonale afwijkingen blijft misschien klein en klein het aantal ouders dat voor de zware - burgerlijke - verantwoordelijkheid komt te staan of zij een kind ter wereld kunnen brengen dat de gemeenschap ernstig ten laste zal zijn. Maar dat is niet het belangrijkste. Het feit alleen dat het mogelijk wordt (al is het nog lang niet realiseerbaar voor de hele bevolking) in het prenataal onderzoek (dat spoedig door steeds meer mensen gevraagd zal worden) sommige embryonale afwijkingen vast te stellen, heeft onvermijdelijk een weerslag op de mentaliteit en zal het gedrag ten aanzien van abortus beïnvloeden.
De problemen die verband houden met de beheersing van het leven, krijgen aldus vanzelf en steeds meer een sociaal-politieke dimensie. Dat betekent dat zij ook steeds meer voor het publieke forum zullen worden gebracht en móeten worden gebracht. De wetgever zal er steeds minder de ogen voor kunnen sluiten. Temeer daar het verschil van wetgeving in de verschillende landen op zichzelf al een probleem vormt. Niet alleen zitten wij met het schandaal dat in Frankrijk (en België) alleen mensen met geld naar Engeland, Nederland of Zwitserland kunnen gaan, maar op die manier leggen wij ook de last van de medische en burgerlijke verantwoordelijkheid op de schouders van onze buren. Hoe dan ook, de aanpassing van de wetgeving zal rekening moeten houden met de veranderingen in mentaliteit en culturele context, waarvan wij hierboven, hoe onvolledig en bekritiseerbaar ook, enkele elementen hebben proberen aan te geven. Samenvattend noemen wij drie belangrijke factoren: 1) tot voor kort stelden wij ons tevreden met de kinderen die kwamen, te láten leven; vandaag gaan wij beseffen dat wij de middelen en de plicht hebben het leven te beheersen, de geboorten te rege- | |
[pagina 638]
| |
len, kinderen te dóen leven; 2) seksualiteit en vruchtbaarheid worden ontkoppeld; 3) alles wat de nataliteit betreft krijgt een nieuwe sociaal-politieke dimensie. Tegelijkertijd gaan wij steeds meer eigen vrijheid en eigen verantwoordelijkheid vragen waar het gaat om het in leven roepen van kinderen. Dat is vaak nog maar een wensdroom. Maar dit belet niet dat een ongewenste geboorte als een soort ‘vergissing’ kan worden beschouwd. De meeste ouders aanvaarden ook zo'n vergissing met vreugde en moed. Maar zal dat ook in de toekomst zo blijven, nu in steeds toenemende mate de mensen het recht opeisen om zelf te beslissen over onderbreking of voortzetting van de zwangerschap? | |
II. Gevaren van een verandering in de wetgevingEen verandering van wetgeving houdt gevaren in. De voornaamste lijken ons de volgende te zijn. | |
Geboortendaling?Zal een niet-repressieve wetgeving inzake abortus het aantal geboorten niet doen afnemen? Dat is een ernstige vraag, maar zelfs demografen hebben er geen ondubbelzinnig antwoord opGa naar voetnoot10. In het geheel genomen en over een lange periode schijnt een verandering van wetgeving de geboortencurve nauwelijks te beïnvloeden, in welk land ook: de beslissende factor blijkt altijd te zijn het verlangen naar een kindGa naar voetnoot11. In landen als het onze, waar contraceptie en clandestiene abortus worden toegepast, zal een versoepeling van de wetgeving waarschijnlijk niet veel weerslag hebben op het jaarlijkse geboortengemiddelde. (Overigens zijn er ook mét de bestaande wetgeving perioden van geboortendaling geweest). Op het eerste gezicht schijnt dit tegengesproken te worden door wat er in Engeland gebeurt. Daar is het aantal geregistreerde abortussen tussen 1969 en 1971 jaarlijks eerst met 30.000, daarna met ongeveer 40.000 toegenomen. | |
[pagina 639]
| |
Maar ten eerste zijn daar nogal wat Belgische en Franse vrouwen onder te rekenen (in 1971 16.000 Franse, naar het schijnt, en 2.073 Belgische volgens officiële gegevens)Ga naar voetnoot12. En ten tweede is het niet zeker dat de huidige geboortendaling in Engeland uitsluitend of vooral te wijten is aan de veranderde wetgeving. De ‘legale’ abortus is voorlopig alleen nog maar in de plaats gekomen van de clandestiene, zonder deze helemaal te hebben opgevangen. Het meest opmerkelijke gevolg van een versoepeling in de wetgeving is een vermindering van het aantal onwettige of buitenechtelijke geboortenGa naar voetnoot13. | |
Culturele ontaarding?Veel belangrijker is het gevaar dat zou ontstaan als de wet gewijzigd werd zonder een nationale consensus, veel breder dan een parlementaire meerderheid. De Staat is niet alleen verantwoordelijk voor de orde, maar ook voor het culturele patrimonium van de natie. Hij mag niet lichtvaardig wetten uitvaardigen die de meerderheid van de bevolking in het diepst van hun geweten kwetsen of een bres slaan in het impliciete of expliciete ethos van de bevolking in haar geheel. Welnu, de abortus raakt fundamentele vragen betreffende mens, leven, geloof... Dat culturele patrimonium ligt echter niet eens en voorgoed, onveranderlijk vast. Het hoort ook tot de taak van de Staat, aan wat zich in de veranderende mentaliteit van de bevolking vaak tastend een weg baant, gestalte te geven en de mogelijkheid om zich uit te drukken, de eigenlijke intentie ervan te ijken en datgene wat er waardevol in is, te ‘autoriseren’ (‘geldigheid geven’). Een verandering van wetgeving inzake abortus moet daarom gericht zijn op een betere bewustmaking van de bevolking betreffende de problemen van het leven, met name hun nationale en internationale politieke dimensie, op een grotere persoonlijke verantwoordelijkheid van een ieder in deze kwestie en op een grotere eerbied voor een ieders overtuiging, waarvan van niemand gevraagd wordt dat hij ze van de hand doet, maar wel verheldert en verdiept. Dat belet niet dat het voorbeeld van de heftige controverse die Engeland verdeelde in de maanden voor de uitvaardiging van de nieuwe wet (1967), ons tot omzichtigheid moet manen. Temeer daar de verdeeldheid in de publieke opinie in Engeland nog verre van geluwd is. Al spoedig is immers gebleken dat de wet heel breed werd geïnterpreteerd. Theoretisch is abortus slechts toegelaten wanneer de zwangerschap ‘de fysieke of mentale gezond- | |
[pagina 640]
| |
heid van de vrouw of van een reeds geboren kind in het gezin in het gedrang brengt of wanneer een ernstig risico bestaat dat het te verwachten kind zware fysieke of mentale afwijkingen vertoont’. Maar in de praktijk werd voor de 126.774 zwangerschapsonderbrekingen die in 1971 werden geregistreerd, slechts in 9 gevallen als motief opgegeven de ‘redding van de vrouw’, in 12 gevallen een ‘ernstig risico’ voor haar gezondheid, in 1.393 het ‘risico van een abnormaal kind’, in 4.249 een ‘gevaar voor de fysieke of mentale gezondheid van de reeds geboren kinderen’, in 97.114 een ‘aantasting van de fysieke of mentale gezondheid van de moeder’. Het is duidelijk dat termen als ‘risico’, ‘gevaar’, ‘aantasting’ vaag blijven en op om het even welk abortusverzoek toegepast kunnen worden. Om die reden zijn wij van mening dat de nieuwe wetgeving wezenlijk erop gericht moet zijn dat zij mensen die aan abortus denken, helpt om tot een gerijpte beslissing te komen, om die beslissing te objectiveren, om bewuster te worden van de verantwoordelijkheid die zij op zich nemen, eerder dan dat de wet een lijst opstelt van toegelaten gevallen of van motieven waarvoor men uit durft komen. | |
Misprijzen voor vrouw en leven?Als argument tegen iedere versoepeling van de wet voeren sommigen een eventueel ‘zedenverval’ aan. Mannen zullen in hun seksuele relaties nog onverantwoordelijker worden, de vrouw zal nog meer misprezen worden dan nu. Hoe ernstig ook, dit soort argumenten moet toch worden gerelativeerd. Men denke slechts aan de tegenwoordige situatie van de vrouw (de clandestiene abortus bestaat!), aan het bijna volledige gebrek aan opvoeding op dit gebiedGa naar voetnoot14, aan de morele eisen die een verantwoorde geboortenregeling stelt. En getuigt het van zoveel eerbied voor de vrouw als haar een zwangerschap wordt opgelegd die zij weigert? Tenslotte, het is verre van duidelijk dat de publieke moraliteit er slechter aan toe is in de Oosteuropese landen, waar de abortus gelegaliseerd is, dan in het Westen... Niets bewijst overigens dat de huidige zorgeloosheid van de wet ten aanzien van dit probleem een betere waarborg is voor de publieke moraliteit. Het is even goed mogelijk dat een veranderd beleid, op een verstandige manier aan het land gepresenteerd, ertoe bijdraagt dat heel de bevolking zich beter bewust wordt van de ernst van het probleem. Verder vreest men dat een verandering van wetgeving inzake abortus onvermijdelijk leidt tot een radicale verandering in de eerbied voor het leven na de geboorte. Wie vandaag abortus toelaat, laat morgen kindermoord, euthanasie, om het even welke vorm van eugenetische manipulatie toe. | |
[pagina 641]
| |
Maar wie met dit argument uitpakt, vergeet dat andere landen abortus toelaten zonder daarom kindermoord, euthanasie enz. toe te laten. En met welk recht oordelen wij over de moraliteit van anderen en suggereren wij dat wie een legalisering van abortus voorstaat, zo barbaars zou zijn, dat hij geen onderscheid meer maakt bijvoorbeeld tussen abortus en kindermoord? Wel moet die ‘publieke moraliteit’ in de mate van het mogelijke worden verhelderd en daarin hebben de politici hun verantwoordelijkheid. Iedere verandering in de wetgeving veronderstelt dan ook noodzakelijk dat nauwkeurig wordt gedefinieerd wat abortus is, dat de betekenis en de draagwijdte ervan duidelijk worden omschreven en dat men zich duidelijk bewust is van de verantwoordelijkheid welke de individuen en de gemeenschap hiermee op zich nemen. Op dit punt van onze reflectie kunnen wij er niet aan ontkomen, stelling te nemen over wat in de grond een zwangerschapsonderbreking betekent. | |
III. Een kind in het leven roepenIs het embryo, ja dan neen, een menselijk wezen? | |
Relativiteit van het biologischeDe theoretici gaan meestal uit van biologische gegevens. Duidelijkheidshalve (een beetje karikaturaal) kunnen we twee posities onderscheiden. De enen zeggen: er zijn in de ontwikkeling van het embryo verschillende drempels; beneden een bepaalde drempel is er geen sprake van menselijk leven in de strikte zin. De anderen: de ontwikkeling van het embryo, die door de conceptie op gang wordt gebracht, is een continu proces; vanaf de conceptie hebben we te maken met menselijk leven in wordingGa naar voetnoot15. Een typisch voorbeeld van de ‘drempeltheorie’ is het volgende syllogisme. Specifiek menselijk leven is bewust leven, maar bewust leven verschijnt pas in een bepaald stadium van de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel; welnu, de connecties tussen de cellen van de hersenschors komen niet tot stand vóór de 5e maand van de zwangerschap; vóór de 5e maand is het embryo dus geen menselijk wezen. Dit soort argument is gemakkelijk te weerleggen. Het is juist dat de verschillende zones van het zenuwstelsel niet op hetzelfde ogenblik functioneel worden; vóór de 5e maand zijn bijvoorbeeld misschien nog niet alle cellen van de hersenschors aanwezig, hebben ze nog niet de ontwikkeling noch de plaats die ze later krijgen; de verbin- | |
[pagina 642]
| |
dingen tussen de cellen zijn nog niet allemaal gevormd. Maar men heeft reeds vanaf de 70e dag op de hersenuitstulping (vanaf de 5e maand op de hersenschors) elektrische activiteit geregistreerd die de werking van geïnterconnecteerde celverzamelingen verraadt. En zelfs al zijn die connecties nog niet functioneel, ze zijn potentieel aanwezig en komen gaandeweg tot ontwikkeling, om hun definitieve vorm pas aan te nemen als het individu ongeveer 14 jaar is. Dit voorbeeld laat zien dat het uitermate moeilijk is, het menselijk leven te definiëren uitsluitend op grond van biologische drempels in een proces dat een continuum vormt. De analogie met de dood is in dit verband verhelderend. Er zijn verschillende criteria om de dood vast te stellen: afwezigheid van autonome ademhaling (maar die kan ook optreden bij kinderverlamming b.v.), stilstand van het hart (maar het hart kan voor een tijd kunstmatig vervangen worden), een ‘vlak’ encefalogram (maar sommige drugs hebben hetzelfde effect), afwezigheid van reflexen (met name van het oog, maar weer kan dit een andere oorzaak hebben), enz.. Geen van die criteria geldt op zichzelf alleen. Bovendien is sterven een geleidelijk proces. Wanneer is een mens dood? Daarop kun je geen antwoord geven tenzij door een ‘constatering’ die iets arbitrairs heeft, een stuk menselijke verantwoordelijkheid en soms een zware beslissing veronderstelt (b.v. wanneer een behandeling wordt stopgezet). Kortom, over een aantal criteria heen, hangt de dood af van een formele vaststelling van een onomkeerbaar proces. Op een analoge manier kun je redeneren over het begin van het leven. Er zijn geen drempels die zodanig in het biologische proces zitten ingebouwd, dat ze streng objectief gedefinieerd kunnen worden. M.a.w. wie het menselijk leven wil definiëren op grond van een biologische drempel, formuleert niets anders dan een gedeeltelijk arbitraire vaststelling, die per slot van rekening betrekking heeft op de ontwikkelingsgraad van een evolutief proces. De tweede positie wijst dit arbitraire element af en stelt dat er in de evolutie van dat proces helemaal geen discontinuïteit is: er is menselijk leven vanaf de bevruchting. Het embryo vertoont misschien nog niet alle kenmerken van een menselijk wezen, maar het levensproces is reeds op gang gebracht; wie dat onderbreekt, tast dus een menselijk leven aan dat tegelijk nog moet komen en er potentieel reeds is. Ook deze positie is vatbaar voor kritiek. Het proces dat door de bevruchting op gang wordt gebracht, is niet met zekerheid continu noch volledig autonoomGa naar voetnoot16. Inderdaad, niet alleen wordt de helft van de bevruchte eitjes spontaan door het organisme van de moeder uitgestoten, maar opdat een menselijk wezen tot ontwikkeling zou komen, is er eerst bevruchting nodig, | |
[pagina 643]
| |
vervolgens innesteling, vervolgens... enzovoort. De wording van het embryo hangt dus af van een aantal voorwaarden die niet altijd gerealiseerd worden in of door de natuur; deze kan het embryo verwerpen. Een rigoureus en continu proces zou alleen mogelijk zijn als de natuur vervangen werd door een kunstmatig milieu (wat een hersenschim is). Wie dus van een worden spreekt dat in het embryo is ingeschreven, bezondigt zich aan een onrechtmatige veralgemening en een (minstens gedeeltelijk) abstracte projectie: het ‘reeds’ roept het ‘nog niet’ op, ongetwijfeld; maar het ‘nog niet’ veronderstelt meer en heeft andere factoren nodig - die van het omgevende milieu - die met het ‘reeds’ nog niet werkelijk zijn gegeven. De voorstanders van deze twee posities gaan elkaar te lijf met massieve argumenten. Die van de ‘drempeltheorie’ werpen de anderen b.v. voor de voeten dat zij ‘de vrucht van een miskraam toch ook niet als een menselijk wezen beschouwen’. Waarop de anderen terugbijten: ‘het is toch ook geen wolvevrucht!’ Een fanatief dovemansgesprek! Waarom? Omdat iedereen voor zijn stelling argumenten naar voren brengt terwijl hij eigenlijk iets anders in het achterhoofd heeft. Is de verbetenheid waarmee iedereen de objectieve realiteit van het embryo wil definiëren, geen mom waarachter de angst schuilgaat om zelf zijn verantwoordelijkheid op te nemen? Als je drempels kunt vaststellen, baken je zones af van wat toegelaten is en verboden; dat dispenseert je van een bewuste en vrije stellingname en maakt de abortus minder erg. Omgekeerd, affirmeer je dat er menselijk leven is vanaf de conceptie, dan dreig je de mens alle vrijheid te ontzeggen ten aanzien van het leven, eigenlijk uit vrees voor het gebruik dat hij ervan kan maken. Op de verantwoordelijkheid die iemand op zich neemt als hij een zwangerschap onderbreekt, komen wij verder terug. | |
Relationeel karakter en unieke eigenheid van het menselijke zijnDe vraag is, of wie zich uitsluitend aan het biologische houdt, niet toegeeft aan een soort integraal materialisme en de rol van de ouders uitsluitend beperkt tot de voortplantingsfunctie. ‘Gewone mensen’ beseffen dat heel goed; zij hebben lak aan theoretische disputen. Als zij het embryo willen definiërenGa naar voetnoot17, beroepen zij zich direct op wat theoretici al te gemakkelijk ‘sentimentele’ criteria noemen. En inderdaad, je kunt het individu niet opsluiten in de afhankelijkheid van een onpersoonlijke ‘natuur’, noch het met een ‘abstract’ leven krediteren. Wezenlijk voor het menselijke zijn is, dat het, hoe afhankelijk ook van een specifieke natuur, die natuur transcendeert; menselijk zijn bezit niet het leven, het is déze levende; het is niet zo | |
[pagina 644]
| |
gepreconditioneerd, dat het niet meer moet worden wat het is. Ouders geven het kind geen abstract leven en geen abstracte natuur door, maar verwekken het tot een zowel relationeel als uniek bestaan. ‘Relationeel bestaan’: niet alleen is het menselijke zijn afhankelijk van verschillende fysieke, familiale, sociale milieus, maar het manifesteert zich als menselijk door zijn vermogen om in relatie te treden met de wereld en de anderen; het kan zichzelf niet anders realiseren dan in die relatieGa naar voetnoot18. De mens bestaat niet uitsluitend door en voor zichzelf, maar met en voor anderen; de anderen moeten hem voor zichzelf doen zijn. In die relatie met anderen ontvangt, ontdekt, beleeft het individu zijn uniciteit, zijn uniek eigen zijn. Welnu - en dit is voor ons onderwerp natuurlijk van kapitaal belang - dit tegelijk uniek en relationeel karakter (dit ‘eigen zijn’ dat erkend en vermiddeld wordt in en door de relatie met anderen) is datgene waarin de mens niet alleen zijn persoonlijke ontplooiing, maar zijn doel, zijn reden van bestaan vindtGa naar voetnoot19. Die relatie is geen eenrichtingsverkeer. Een kind vindt zijn reden van bestaan niet uit zichzelf alleen, door in relatie te treden met anderen, maar ook door de relatie die anderen aangaan met hem. ‘Anderen’, dat zijn in de eerste plaats zijn ouders, vooral zijn moeder. Wij willen hier niet een theorie over liefde en huwelijk ontwikkelen; wij volstaan met iets wat iedereen wel zal beamen, maar dat voor ons onderwerp van essentieel belang is: een kind wordt slechts heel zelden ‘ontvangen’ om zichzelfswil. Is dat zelfs mogelijk? Het is in de eerste plaats het voorwerp van een begeerte, men stelt het zich in eerste instantie voor in functie van een bepaalde relatie (tot zichzelf, tot het gezin, tot de huwelijkspartner) die men wil creëren of instandhoudenGa naar voetnoot20. Slechts gaandeweg, naargelang het embryo zich ontwikkelt, realiseren de moeder en de vader zijn aanwezigheid en erkennen zij het om zichzelfswil. Wat betekent dat ‘erkennen’? Niet noodzakelijk blij aanvaarden of zelfs willen. Het bestaat wezenlijk hierin, dat de moeder - zij in ieder geval - het kind dat in haar groeit, van haar eigen lichaam onderscheidt; zij eigent het zich toe, niet meer als een ding in haar, maar als iets waarvoor zij verantwoordelijk is; en tegelijk doet zij er afstand van, beseffende dat zij nu de | |
[pagina 645]
| |
plicht heeft het zijn eigen zijn te geven. Zo erkennen is niet iets wat je doet of laat naar willekeur, alsof het embryo niet bestond! Zijn bestaan op zichzelf legt de ouders een verplichting op. De erkenning neemt die verplichting op en maakt ze op haar beurt tot een nieuw appèl: de ouders roepen het kind in het leven. Het heeft geen zin te willen uitmaken wanneer precies die erkenning gebeurt of welke de criteria ervan zijn. Betekent dit dat er geen menselijk leven is zolang die erkenningsrelatie niet (tenminste impliciet) tot stand is gekomen? Dat is een vraag die een hele antropologie veronderstelt... Wij van onze kant menen dat een onderscheid gemaakt kan worden tussen menselijk leven en vermenselijkt leven (humaan en gehumaniseerd). Als het individu werkelijk slechts gehumaniseerd wordt in de relatie tot de andere, door en voor de anderen, dan is het die erkenningsrelatie die het volledig menselijke karakter van het wordende zijn manifesteert, zo niet tot stand brengt. Zoals menselijk zijn niet bestaat zonder lichaam, wordt het niet gehumaniseerd zonder die relatie tot de anderen. Kan men die erkenning en dat appèl, en bijgevolg die humanisering, weigeren? Dat is de vraag die heel het probleem van de abortus beheerst. Voor wij erop ingaan, is het echter onontbeerlijk, iets te zeggen over hoe en in hoeverre ook de gemeenschap hierin betrokken is. | |
IV. Verantwoordelijkheid van de gemeenschapIn de erkenning, zeggen wij, voelen de ouders zich verantwoordelijk voor het wordende zijn, geroepen om het in het leven te roepen. Die verantwoordelijkheid geldt niet alleen de gave van het biologische leven, maar die van een gehumaniseerd leven, dat - zolang het individu leeft - nooit bestaat buiten de relatie met anderen. Dat betekent: of men dat nu wil of niet, ieder appèl tot geboorte engageert de ‘anderen’ onder wie het kind zijn plaats zal innemen, dank zij wie het zijn eigen zijn zal realiseren. Die ‘anderen’, dat zijn, na de ouders, de gemeenschap en de maatschappijGa naar voetnoot21. De gemeenschap is er eigenlijk al in betrokken vóór er sprake is van appèl en erkenning. Er is namelijk een vraag die van cruciaal belang is en te zelden wordt gesteld: met welk recht zetten ouders een kind op de wereld? Theoretisch kun je discussiëren over de vraag of het gezin de grondslag van de maatschappij is of omgekeerd. In werkelijkheid conditioneren zij elkaar. Ongetwijfeld, het recht om leven door te geven maakt wezenlijk deel uit van de persoon, juist in zoverre deze een ‘relationeel’ wezen is: leven geven is | |
[pagina 646]
| |
per slot van rekening de relatie-tot-de-andere bij uitstek. Nooit dus kan de maatschappij dit recht aan wie ook ontzeggen. Maar zij kan wel de uitoefening ervan beperken, om te voorkomen dat er - uit gebrek aan bewustzijn of vrijheid, uit gebrek aan eerbied voor een van de partners, uit onvermogen om het wordende zijn te humaniseren - misbruik van wordt gemaaktGa naar voetnoot22. Dat wil zeggen dat de gemeenschap niet alleen verantwoordelijk is ten overstaan van het wordende kind, maar ook ten opzichte van de moeder en het paar; zij kan niet dulden dat de rol van de ouders verlaagd wordt tot de loutere procreatie. Dat wil ook zeggen dat zij meer waarde hecht aan de kwaliteit van het doorgegeven leven dan aan de kwantiteit. Dat wil tenslotte zeggen dat de slogan, ‘baash in eigen buik’ niet vol te houden is: de vrucht is niet het exclusieve eigendom van de vrouw; zij móet worden gehumaniseerd en dat gaat niet zonder de ‘anderen’. Dieper nog: aangezien de gemeenschap het recht erkent om kinderen ter wereld te brengen en aangezien zij de uitoefening van dat recht niet kan verstaan als pure procreatie, moet zij het wordende zijn als een van haar leden beschouwen, ten overstaan van wie zij rechtsverplichtingen op zich neemt. Wordt het voor de ouders, om welke reden ook, onmogelijk het wordende zijn te humaniseren, dan móet de gemeenschap zich uitspreken: zij móet de beslissing die de ouders geroepen zijn te nemen, ofwel vernietigen ofwel bevestigen; zij kan niet anders. | |
V. Onmogelijkheid om te humaniserenAbortus is dus een ernstige zaak. Op gevaar af in herhaling te vervallen, zetten wij enkele conclusies bijeen die o.i. volgen uit wat voorafgaat. 1. De maatschappij is in iedere procreatie betrokken. Zij moet het eminent persoonlijk karakter ervan erkennen en respecteren; zij erkent dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het komende leven, maar dat betekent niet dat zij haar eigen verplichtingen, tegenover de ouders én tegenover het wordende zijn, kan afwentelen op de ouders. Abortus kan dus niet gelijk gesteld worden met contraceptie; evenmin kan hij worden beschouwd als een privé zaak, zonder dat de verhouding van de maatschappij tot huwelijk, gezin en individu fundamenteel in het gedrang wordt gebracht. 2. De voortplanting kan niet worden beperkt tot het doorgeven van biologisch leven; mensen roepen een menselijk zijn in het leven, d.w.z. een relationeel zijn, dat eerst door zijn ouders, vervolgens door de sociale gemeen- | |
[pagina 647]
| |
schap in zijn unieke eigenheid wordt aanvaard en erkend. In dat perspectief moet de maatschappij (via opvoeding) alles in het werk stellen opdat de ouders, bewust van hun verantwoordelijkheid, zich slechts engageren om een kind ter wereld te brengen na rijp beraad. 3. Het menselijk karakter van het embryo manifesteert zich niet alleen door het bestaan van een biologisch proces of vanaf een bepaalde drempel van dat proces: gehumaniseerd wordt het door mensen, niet louter en alleen door de natuur. Een humaniserende relatie komt slechts tot stand doordat de ouders (en via hen de gemeenschap) het kind ‘in het leven roepen’. 4. Abortus kun je dus geen moord noemen: het is juist de weigering of de onmogelijkheid om het embryo te humaniseren. 5. De weigering om te humaniseren is uit zichzelf onaanvaardbaar. Zij komt er immers op neer dat in de procreatie voortplanting en humanisering, in het individu het biologische en het menselijke van elkaar worden los gemaakt en dat aldus de meest elementaire grondslagen van alle sociaal leven worden ondermijnd. 6. In aanmerking komt alleen de onmogelijkheid om te humaniseren. Zwangerschapsonderbreking is maatschappelijk te rechtvaardigen als zij een geringer kwaad of preciezer: de weigering blijkt te zijn om een deshumaniserende of onmenselijke situatie te creëren. 7. Termen als ‘deshumaniserende’ en ‘onmenselijke situatie’ kunnen natuurlijk niet nauwgezet omschreven worden (buiten enkele zeldzame gevallen: gevaar voor het leven van de moeder of een afwijking in het embryo die een totale afwezigheid van sociale relatie laat voorzien); men kan er geen nomenclatuur van opstellen. Het heeft dus geen zin, abstracte normen te formuleren, die overigens altijd omzeild of omgebogen kunnen worden. Een lijst van toegelaten of verboden gevallen houdt trouwens gevaren in, zowel voor de individuen als voor de maatschappij: de individuen worden ertoe verleid, hun situatie te doen samenvallen met de tekst van de wet en laten zich dus afleiden van hun eigen verantwoordelijkheid: de maatschappij gaat abstracte oordelen vellen. Abortus kan slechts worden beschouwd als een uitweg uit een hopeloze situatie, en een ‘hopeloze situatie’ is niet iets wat je in wetteksten vast kunt leggen. 8. Een besluit tot abortus is maatschappelijk slechts te rechtvaardigen als het gepaard gaat met een attestatie (in de sterke betekenis van dit woord: een formele verklaring die dient als ‘getuigenis’ en ‘tot getuige neemt’) omtrent de onmogelijkheid voor de ouders om een wordend zijn in het leven te roepen zonder dat daardoor een onmenselijke situatie wordt geschapen. Die attestatie kan niet door de ouders alleen worden geleverd. Ook de gemeenschap is ertoe verplicht. Niet alleen omdat ook haar verantwoordelijkheid in het geding is, niet alleen omdat een eenzijdige abortusbeslissing een ern- | |
[pagina 648]
| |
stige aantasting is van haar verhoudingen tot de moeder of de oudersGa naar voetnoot23, maar ook omdat zij al te vaak verantwoordelijk is voor de dramatische omstandigheden die een zwangerschapsonderbreking motiveren. Ook in deze zin zou het feit dat abortus als een privé zaak wordt beschouwd, een afschuwelijk alibi zijn waarachter gemeenschap en maatschappij vluchten voor hun verantwoordelijkheid. | |
VI. Naar een nieuw beleidSommigen ontzeggen de overheid het recht om in kwesties als deze wetgevend op te treden. Overheidsinterventie is echter te rechtvaardigen op verschillende gronden. Sommige daarvan houden niet direct verband met abortus als zodanig, maar met de politieke en sociale consequenties die uit een uitbreiding of veralgemening ervan voort kunnen vloeien. Andere steunen op het principe van ‘het minste kwaad’, een oud moreel en politiek principe dat, hoezeer ook in diskrediet geraakt, nog altijd bruikbaar is. Nog andere steunen op het feit dat in iedere abortus onvermijdelijk de verantwoordelijkheid van de maatschappij in het geding is. Hoe ze ook gefundeerd wordt, de interventie van de wetgever moet zo zijn, dat een efficiënt en coherent beleid wordt uitgewerkt. Om daartoe een bijdrage te leveren, sommen wij eerst in het kort op wat volgens ons wezenlijk beoogd moet worden; daarna geven wij enkele richtlijnen voor een hervorming van de wetgeving. | |
Primordiale opgaven1. In de eerste plaats komt het erop aan de abortus uit de clandestiniteit te halen. Alleen zo kunnen vrouwen die door een aanstaande geboorte in nood verkeren, geholpen worden. 2. Zij moeten materieel worden geholpen. Al te vaak immers houden de motiveringen voor abortus slechts verband met haar precaire sociale situatie (woon- en arbeidsomstandigheden, enz.). 3. Zij moeten vooral menselijk worden geholpen, zij moeten uit hun eenzaamheid worden gehaald en in staat gesteld het probleem waar zij (alleen of met haar partner) voor staan, te objectiveren. 4. In de plaats van een repressief beleid moet dus een beleid van bejegening en solidariteit komen. Solidariteit betekent niet noodzakelijk instemming, gebrek aan instemming betekent niet noodzakelijk afkeuring. Maar solidariteit veronderstelt dat de gemeenschap ten overstaan van de vrouw of het paar formeel getuigenis aflegt van de verplichtingen waaraan zij zich gebonden acht. | |
[pagina 649]
| |
5. Het beleid moet gericht zijn op opvoeding in plaats van op veroordeling. Kan de maatschappij ‘een oordeel vellen’ over de beslissing die een vrouw neemt of over de gegrondheid van haar motieven? Er zijn vaak zoveel imponderabilia in het spel. 6. Het uiteindelijke doel dat de wet moet beogen, is dus een beter begrip en een diepere rijpwording van de verantwoordelijkheden die het paar en de gemeenschap op zich moeten nemen. In haar algemeen beleid zal de gemeenschap abortus altijd moeten blijven ontraden, maar zij kan niet volstaan met het uitvaardigen van abstracte normen die haar zouden ontslaan van de verplichting haar eisen te confronteren met de persoonlijke situatie van de mensen. Omgekeerd kunnen de ouders geen uitvlucht zoeken door zich te beroepen op algemene schema's of andere gevallen dan het hunne; zij moeten de onmogelijkheid waarin zij zich bevinden om dit kind in het leven te roepen, motiveren. Hoe persoonlijk die motieven ook zijn, zij moeten de sociale implicaties erkennen van de beslissing die zij willen nemen. 7. Die gedeelde verantwoordelijkheid veronderstelt een ernstig en vertrouwvol gesprek tussen de vrouw of het paar en een of andere vertegenwoordiger van de gemeenschap. De enige geschikte plaats daarvoor is volgens ons een centrum waar voor de rest ook huwelijksadvies, prenatale consultaties en een globale informatie over alle gezinsproblemen worden verstrekt. Temeer omdat een abortusverzoek de gelegenheid moet zijn voor een betere vorming tot verantwoord ouderschap, al was het maar om herhalingen te voorkomen. Daar zou een Raad moeten zetelen, bevoegd om het verzoek te horen. Hieronder geven wij nader aan welke de juiste bevoegdheid van die Raad moet zijn en hoe hij kan werkenGa naar voetnoot24. | |
Tegenstrijdige eisenWat te doen in de praktijk? Hoe kunnen de schijnbaar onverzoenlijke eisen die hier in het spel zijn, toch worden verzoend? Van de ene kant kan de maatschappij haar verantwoordelijkheid niet verzaken; door overreding moet zij trachten abortus te ontraden en dus kan zij een loutere liberalisering van de wet niet aanvaarden. Toch moet zij aandacht hebben voor ieders persoonlijke situatie en ieders eigen verantwoordelijkheid bevorderen. Van de andere kant moet zij het wordende zijn doen eerbiedigen, zonder daarom een onmenselijke situatie voor de moeder of het gezin te creëren. Dieper nog houdt de moeilijkheid om een bevredigende praktische oplossing te vinden verband met het feit dat de beslissing om een zwanger- | |
[pagina 650]
| |
schap te onderbreken wanneer het onmogelijk is het verwachte kind te humaniseren, tegelijk aan de moeder of het paar en aan de maatschappij toebehoort, maar op totaal verschillende niveaus. Zij engageert de mens in het diepst van zijn bestaan en van zijn vrijheid, zodat sommigen de maatschappij het recht ontzeggen om hierin een beslissing op te leggen of zich die beslissing voor te behouden. Maar zij engageert ook de maatschappij in haar grondslagen zelf. Alnaargelang men aan een van deze twee polen de voorkeur geeft, kan men tot heel verschillende wetgevingen komen. Onze groep heeft lang naar een oplossing gezocht. Gaandeweg hebben wij enkele voorstellen uitgestippeld die als bakens kunnen dienen voor een nieuw beleid. Maar, behalve dat niemand van ons een jurist is, vragen wij ons af of onze voorstellen méér kunnen aangeven dan een oriëntatiewet, en iedereen weet hoe het dat soort teksten vergaat als er geen mensen zijn die ze, in de geest van de wet, telkens aan iedere concrete situatie kunnen aanpassen. Zelf zijn wij niet tot eenstemmigheid geraakt over alle voorstellen die hier volgen. Maar misschien kan de uiteenzetting van onze uiteenlopende opvattingen beter dan theoretische overwegingen laten zien hoe ernstig sommige problemen zijn die hier worden gesteld. 1. De Raad die wij voorstellen, moet representatief zijn voor de bevoegde instanties van de gemeenschap. Hij zou samengesteld zijn uit: twee artsen (van wie één huisarts of de arts die door de vrouw is geraadpleegd), een sociale werkster, een gezinsadviseur (die vorming kan geven inzake geboortenregeling), iemand die op de hoogte is van de mogelijkheden die de maatschappij biedt om vrouwen in nood te helpen. 2. Die Raad zou bevoegd zijn om het verzoek tot zwangerschapsonderbreking in ontvangst te nemen. Daartoe zou hij minstens één van zijn leden (een ander dan de huisarts of de geconsulteerde arts) volmacht geven. Deze hoort de aanvraag, helpt de vrouw (of het paar) om haar motivering voor zichzelf te verhelderen en haar bewust te maken van de draagwijdte van haar verzoek, licht haar in over eventuele andere oplossingen, overtuigt zich ervan dat zij onder geen enkele verkeerde druk handelt, informeert naar haar sociale situatie en de gezinssituatie, en licht de Raad voor over de redenen die de aanvraag motiveren. 3. Minstens acht dagen later (opdat de vrouw haar beslissing kan laten rijpen, opdat ernstige informatie ingewonnen kan worden, met name over mogelijke andere oplossingen), na een tweede ontmoeting (of meer als het nodig blijkt), is de Raad in zijn geheel bevoegd om een attest te geven waarin formeel wordt verklaard: rekening houdend met de situatie, zien wij niet dat deze vrouw (dit paar) de voleinding van de zwangerschap op zich kan nemen of dat er een andere uitweg is dan de onderbreking van deze zwangerschap. | |
[pagina 651]
| |
Sommigen van ons menen dat de Raad zich in zijn geheel moet uitspreken en in aanwezigheid van de vrouw of het paar. Dit om te vermijden dat het attest alleen maar een handtekening onder een rapport wordt en om degene die het verzoek het eerst in ontvangst heeft genomen, in zijn taak te laten bijstaan door de hele Raad; voorkomen moet worden dat hij een (vlug door de routine getrainde) functionaris wordt, die over de abortus moet beslissen. Anderen daarentegen vinden de modaliteiten van deze tweede ontmoeting moeilijk aanvaardbaar. Het belangrijkste is volgens hen de beslissing van de vrouw of het paar. De maatschappij heeft hier geen beslissingsmacht, ook niet bij monde van een raad van wijzen. Waarop dan weer gerepliceerd wordt dat de verantwoordelijkheid van de maatschappij in deze kwestie evenzeer (alhoewel op een verschillende wijze) in het geding is als die van de vrouw of het paar. Het gaat hier om een echt gedeelde verantwoordelijkheid. Noodzakelijk is dat een getuigenis van solidariteit of desolidarisering wordt gegeven, dat de bevoegde instanties engageert. 4. Dit attest moet door de Raad gegeven worden op woord van eer. Ieder van de leden kan zich alleen in geweten uitspreken, aangezien een cataloog van abstracte normen af te wijzen lijkt. Het attest zou wezenlijk betrekking hebben op het feit dat de vrouw (of het paar) de Raad inderdaad geraadpleegd heeft, op de gegrondheid van haar motieven, op de onmogelijkheid om de noodsituatie op een andere manier te verhelpen. Dit betekent dat wij ieder ‘moraliserend’ oordeel afwijzen (de echte motiveringen van een abortus kunnen trouwens nooit helemaal onder woorden worden gebracht). Wel moet de Raad zich ervan overtuigd hebben dat de vrouw zich werkelijk bewust is van de sociale draagwijdte van haar beslissing. Toch zijn sommigen van ons bang dat zulk een attestatie, als ze niet goed in de wet is ‘ingelijfd’, louter subjectief blijft: ze heeft geen enkele juridische waarde. Maar betekent ‘juridisch’ alleen dat vastgelegd wordt wat toegelaten en wat verboden is? Omgekeerd, mag het zich beperken tot een formele verklaring dat de betrokken vrouw inderdaad gehoord is? 5. Geen enkele abortus zou verricht mogen worden na de 12e week van de zwangerschap (gezien de medische moeilijkheden die dan rijzen), buiten de gevallen van onmiddellijk gevaar voor het leven van de moeder of een ernstige afwijking van het embryo. 6. De abortus moet uitgevoerd worden in een erkend ziekenhuis of een erkende kliniek. Hij moet gepaard gaan met voorlichting en vorming inzake geboortenregeling. Deze verplichting moet drastisch geürgeerd worden, om alle ‘abortusindustrie’ te voorkomen. | |
[pagina 652]
| |
7. Indien de Raad het verzoek ontvankelijk verklaart, wordt de eerste zwangerschapsonderbreking door het ziekenfonds terugbetaald; een volgende niet (tenzij in het geval van gevaar voor het leven van de moeder) of slechts voor een degressief gedeelte, naargelang de Raad beslist. Deze laatste beschikking kan arbitrair lijken, vooral omdat zij de mensen die geld hebben, dreigt te begunstigen; maar ze lijkt noodzakelijk om de vrouw ertoe te bewegen contact te houden met de Raad en tevens om de abortuspraktijk te ontraden. Ze wordt gematigd door het feit dat de vrouw na een eerste abortus, normaal gesproken, een degelijke vorming zal hebben gekregen inzake geboortenregeling. Sommigen van ons zijn het met deze paragraaf niet eens, al geven zij toe dat het beleid gericht moet zijn op ontrading. Het komt de maatschappij niet toe, zeggen zij, een abortusverzoek al dan niet ontvankelijk te verklaren, zelfs niet zich solidair te verklaren met de genomen beslissing: de beslissing hangt uitsluitend af van de vrouw of het paar. Het is van kapitaal belang, maar ook voldoende, dat de vrouw contact zoekt met de Raad en dat een loyaal en ernstig gesprek plaatsheeft. Het spreekt vanzelf dat zij hetzelfde voorbehoud maken voor de volgende paragraaf. 8. Indien de Raad weigert zich solidair te verklaren met het verzoek, zou de eerste abortus die ondanks die weigering verricht wordt, geoorloofd zijn in de wettelijke betekenis van het woord. Om drie redenen: om de clandestiene abortus te vermijden; om de opvoeding tot geboortenregeling te verzekeren; omdat de tijd ontbreekt om appèl aan te tekenen tegen de beslissing van de Raad. Maar tenzij het appèl er achteraf anders over beschikt, wordt deze abortus niet terugbetaald door het ziekenfonds. Iedere verdere abortus, verricht ondanks de weigering van de Raad om zich met deze beslissing solidair te verklaren, zou wettelijk ongeoorloofd zijn. Anders stort het hele systeem in elkaar. 9. Behalve als het om minderjarigen gaat (tot 18 jaar), wier ouders gehoord zouden moeten worden, zou de Raad gebonden zijn aan het beroepsgeheim (al is het wenselijk, niet verplicht, dat de man of de vader op de hoogte wordt gebracht en dat de Raad ook zijn rechten verdedigt). Dat betekent echter niet dat de Raad zijn beslissing niet mag meedelen aan de medicus-adviseur van de Sociale Zekerheid (zodat het ziekenhuis kan controleren of de vrouw reeds eerder een abortus heeft laten verrichten en welk attest zij toen heeft kunnen voorleggen; dit alleen voor wie de twee vorige paragrafen aanneemt). 10. De ongeoorloofde en de clandestiene abortus moeten door de wet strafbaar worden gesteld. Commerciële of clandestiene aborteurs moeten streng worden gestraft. | |
[pagina 653]
| |
Voor diegenen onder ons die van oordeel zijn dat de beslissing uitsluitend bij de vrouw of het paar ligt, is alleen die abortus wettelijk ongeoorloofd die verricht wordt zonder dat de vrouw een attest kan voorleggen dat zij de Raad echt ontmoet heeft.
Als wij hier onze soms uiteenlopende standpunten meedelen, dan in de eerste plaats om een bijdrage te leveren tot het werk dat te doen blijft op juridisch en wetgevend vlak. Wij zouden graag hebben dat dat zou uitgaan van datgene waarover onze groep het eens is. Van de ene kant en negatief: de wetgever mag zich niet beperken tot het opstellen van een lijst van toegelaten en verboden gevallen; abortus mag niet beschouwd worden als een louter privé aangelegenheid. Van de andere kant en positief: er moet iets gedaan worden voor de collectieve bewustmaking en de vorming van de echtparen; alleen zo kan het aantal abortussen geleidelijk afnemen. In dat perspectief lijken de instelling van Raden zoals wij die voorstellen en de verplichting van ieder die een abortus overweegt om daarmee in gesprek te treden, geen utopie, zelfs als daarmee een beroep wordt gedaan op menselijke kwaliteiten die niet gewoon zijn, zowel van de kant van de leden van die Raden als van de vrouw of het paar. De ervaring leert dat de mensen, wanneer zij voor zo'n cruciaal probleem staan, vaak tot het beste van zichzelf komen. Wat de afgevaardigde van de Raad betreft - arts, psycholoog of sociaal werker - hij zou gekozen moeten worden minder in functie van zijn diploma dan van zijn bekwaamheid om huwelijks- en relatieproblemen te behandelen. Daarvoor moeten mensen opgeleid worden; die vorming moet dringend georganiseerd worden op nationaal vlak. De Staat moet daarvoor de nodige middelen verschaffen. Het is op het ogenblik een van zijn belangrijkste opdrachten, mensen te helpen tot bevrijding te komen en tot persoonlijke ontwikkeling, onmisbare voorwaarden voor hun maatschappelijke participatie en voor de rijpwording van hun verantwoordelijkheid ten opzichte van alle problemen die verband houden met de beheersing van het leven.
Natuurlijk kunnen tegen onze voorstellen tal van opwerpingen worden gemaakt. We noemen er slechts twee: 1) ze zouden de gemeenschap een zware financiële last opleggen; 2) vele vrouwen zullen weigeren een dergelijke Raad te consulterenGa naar voetnoot25. | |
[pagina 654]
| |
De eerste opwerping is niet ernstig genoeg om alles maar te laten zoals het is. De clandestiene abortus kost de gemeenschap ook reeds veel: curettages, opname in het ziekenhuis, neuro-psychologische behandeling, die na een clandestiene abortus vaak nodig zijn, komen ten laste van de Sociale Zekerheid. Maar vooral: als de maatregelen die wij voorstellen, vrucht afwerpen, is de globale winst van de hele onderneming, hoewel niet in cijfers uit te drukken, misschien heel groot. Niet alleen zou een langzaam verval van de burgerzin betreffende de problemen die ons hier direct bezighouden worden voorkomen, maar velen zouden tot een meer ontwikkeld verantwoordelijkheidsbesef worden geholpen ten aanzien van het hele probleem van de beheersing van het leven. Dit zou een globale (ook financiële) weerslag hebben op het hele nataliteits-, gezins- en opvoedingsbeleid. Wat de tweede opwerping betreft: het is inderdaad mogelijk dat vele vrouwen - uit schaamte, uit vrees, uit luiheid - de Raad niet zullen consulteren. Maar zelfs als de wet slechts gedeeltelijk werkt, is ze nog altijd gedeeltelijk een goed. Het argument van de vrees is maar al te gegrond: welke vrouw is niet beschroomd om over het meest intieme van zichzelf te spreken met onbekenden? Maar wat gebeurt er in feite in het geval van een clandestiene abortus? Ook dan moeten zij hun toevlucht nemen tot derden. En wat gebeurt er in andere landen waar de wetgeving ook steunt op de consultatie van een commissie? In sommige van die landen delibereert de commissie zonder dat de vrouw erbij is. Dat kan voordelen hebben, maar de vrouw krijgt de indruk dat alles beslist wordt ‘buiten haar’. Bovendien zit er het gevaar aan vast dat de commissie de abortus als een abstracte aangelegenheid gaat behandelen. Een echt gesprek vinden wij onmisbaar en daartoe moet alles in het werk worden gesteld. Het is juist om die reden, om de vrouw en het paar over hun vrees heen te helpen, dat de arts die de zwangerschap heeft vastgesteld, lid moet zijn van de Raad en dat de eerste ontmoeting plaats moet hebben met één enkel vertegenwoordiger van de Raad (een ander dan die arts). Vrees, pudeur, reserve zullen altijd blijven bestaan. De opvoeding kan daaraan iets verhelpen, maar slechts op lange termijn. Als van de andere kant de clandestiene abortus effectief vervolgd wordt, zal de dreiging dat men ooit toch voor de Raad zal moeten verschijnen, remmend werken op de abortus en misschien een meer verantwoorde contraceptie stimuleren. Voor vrouwen die gegronde motieven hebben om een abortus aan te vragen, speelt de vrees waarschijnlijk een geringe rol.
Wie het bovenstaande gelezen heeft, zal twee leemten hebben opgemerkt. Ten eerste, wij hebben in dit document nauwelijks rekening gehouden met de psychologische gevolgen van de abortus en met de gevolgen die mis- | |
[pagina 655]
| |
schien voortvloeien uit een verandering van de wet. Dit zijn belangrijke vragen, maar zo complex en soms tegenstrijdig, dat het ons moeilijk leek ze te betrekken in een reflectie waarvan de voornaamste bedoeling was, aan te tonen hoe de tussenkomst van de wetgever in deze kwestie gefundeerd kan worden. Sommigen zullen ons ook verwijten dat wij geen rekening houden met religieuze, filosofische of ethische overtuigingen. Maar in een pluralistische samenleving als de onze is men genoodzaakt maatregelen uit te vaardigen die nageleefd kunnen worden door heel de bevolking, zonder dat ze iemands persoonlijk geweten kwetsen. Niets belet dat een ieder de termen van de wet respecteert, maar verder alleen gehoor geeft aan zijn eigen geweten of overtuiging. Wij weten dat sommigen ons zullen beschuldigen misbruiken te sanctioneren. Misschien. Maar andere, niet minder ernstige misbruiken wijzen wij af. En aan welke zijde moet men zich scharen? Aan die van de pessimisten, die direct klaar staan om anderen te verdenken van immoraliteit, of aan die van de optimisten, die geloven in de langzame opgang naar een meer bewuste en verantwoordelijke levenshouding? Wij kiezen voor deze laatsten.
Aan dit document hebben meegewerkt: Denise Albe-Fessard, professor neurofysiologie, Parijs; Dr. Jean-Raymond Bertolus, psychiater, gerechtsexpert voor opvoedings- en gezinsproblemen; Dr. Jean-Noël Biraben, demograaf; Dr. André Boué, professor microbiologie, Parijs; Dr. Joelle Boué, hoofd van de research aan het CNRS; Dr. Michel Chartier, gynecoloog, gerechtsexpert; Pastor André Dumas, professor moraal aan de protestantse faculteit voor theologie, Parijs; Jean Garnier, adj.-directeur van de research bij de INRA; Henri Léridon, demograaf, econoom; Bruno Ribes, jezuïet, directeur van ‘Etudes’; Philippe Roqueplo, dominicaan, geestelijk adviseur van de Union catholique des Scientifiques français; René Simon, salesiaan, theoloog; Charles Thibault, professor voortplantingsfysiologie, Parijs; Odette Thibault, biologe. |
|