Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
Levenswerk van Luther herdrukt
| |
[pagina 557]
| |
Omdat Luther iemand was die voortdurend een beroep deed op de bijbel, ging bij zijn volgelingen die deze grondtalen niet machtig waren, het verlangen ontstaan naar een bijbeluitgave in hun eigen taal. In december 1521 begint Luther op instignatie van Melanchton, sinds 1518 zijn collega-hoogleraar Grieks, met een volledige vertaling van het Nieuwe Testament. Hierbij werd hij enorm geholpen door de zojuist (1519) verschenen Griekse editie van Erasmus. Na 12 weken (maart 1522) kijken ze de drukproeven al door, en in september verschijnt de definitieve editie, heel toepasselijk ‘Luthers Septembertestament’ genoemd. De prijs ervan bedraagt ruim 10 groschen, in die tijd het weekloon van een bekwaam timmerman. Inmiddels zit Luther niet stil. Direct na het inleveren van de uiteindelijke tekst van het Nieuwe Testament begint hij aan de vertaling van het Oude Testament. Deze arbeid zou hem geen 12 weken, maar 12 jaar gaan kosten. Hij kreeg nu te maken met het Hebreeuws en als Hebraïst was Luther een autodidact; pas in 1521 was er iemand die het hem systematisch ging leren. Zelf schrijft hij hierover: ‘Ik heb meer Hebreeuws geleerd door al lezende de ene tekst met de andere te vergelijken, dan door met de grammatica te werk te gaan. Ik ben geen Hebraïcus naar de regels der grammatica, want ik laat me door niets binden, maar ga mijn eigen weg’Ga naar voetnoot2. Veel zwaarder dan de vertaling van het Nieuwe Testament viel het hem om de schrijvers van het Oude Testament ‘Duits te laten spreken’. Juist door deze voortdurende strijd om het Hebreeuws weer te geven in goed Duits heeft Luther een plaats gekregen in de Duitse literatuur. Weet hij enerzijds vanuit het Hebreeuws een taal te creëren die verstaanbaar is - gezegden als: jch wassche meine Hende mit unschuld (Ps. 26:6), auff den henden tragen (Ps. 9:12), wes das Hertz vol ist, des gehet der Mund über (Matt. 12:34) bewijzen ditGa naar voetnoot3 -, anderzijds is hij in staat zeer subtiel een Hebreeuwse betekenisnuance in zijn taal over te zetten. Een goed voorbeeld hiervan lijkt mij het Hebreeuwse werkwoord jada', meestal met kennen of weten te vertalen. Maar soms heeft dit jada' een diepere betekenis, waar wij in het Nederlands geen werkwoord voor hebben; het meest correct lijkt mij nog de weergave: met het hart ervaren. Luther vertaalt jada' in dergelijke gevallen met het krachtige ‘innen werden’, een magnifieke vondst (cfr. Ex. 16:6, Jes. 9:9, Job 21:19). Zo is het zijn grote verdienste dat hij het Hebreeuws geen geweld aandoet ten gunste van het Duits, maar juist in | |
[pagina 558]
| |
[pagina 559]
| |
beide talen goede nuanceringen weet te vinden. Daarom verdient Luthers bijbelvertaling in literair opzicht veel lof en voor de ontwikkeling van de Duitse taal is zij van uitzonderlijke betekenis. Zij bezit een rijke woordenschat en een goede stijl, zoals bijv. blijkt uit het prachtig gebruik van de alliteratie: - HERR unser Herscher, wie herrlich ist dein name (Ps 8:2) - Der unschuldige hende hat und reines hertzen ist, den nicht lust hat zu loser lere (Ps 24:4) - fur dem getümel seiner Rossen, reder und Reuter (Ez. 26:10) - lasst ewer Liecht leuchten fur den Leuten (Matt. 5:16). Tevens kenmerkt zijn vertaling zich door een uitstekend ritme. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat we weten dat Luther zijn vertaling niet zozeer bedoeld heeft om te lezen, maar om te horen. ‘Daarom leze men liefst hardop, en Luthers Bijbelvertaling is daar ook op ingericht’Ga naar voetnoot4. Hoe was Luther in staat zo goed Duits te schrijven? Het was namelijk in zijn tijd bijzonder ongewoon dat geleerden ‘zich verlaagden’ om in hun moedertaal te doceren en te publiceren. Zij verkozen de verheven taal van het Latijn. Bovendien bestond er in Duitsland ten tijde van Luther nog geen eenheidstaal; de verschillende streektalen (het opper-, middel- en het nederduits) streden onderling om de voorrang. Het opperduits, de diplomatentaal, zal de zege behalen en in deze taal gaat Luther dan ook publiceren. Hij heeft deze diplomatieke taal uit Saksen wezenlijk beïnvloed. Luther schijnt een van de eerste professoren te zijn geweest die in zijn colleges zo nu en dan Duits sprak. Werd door sommigen (o.a. Berthold van Mainz) wel beweerd dat de Duitse taal veel te grof en onbehouwen was om er de bijbelse waarheden in te kunnen uitdrukken, Luther liet duidelijk zien dat het wel degelijk mogelijk was in die taal te theologiseren. In een van zijn geschriften vermeldt hij daarover: ‘Ik dank God dat ik hier in Duitse tongval mijn God hoor en vind op een wijze, als ik Hem tot nu toe niet gevonden heb, noch in de Latijnse, noch in de Griekse of Hebreeuwse taal’Ga naar voetnoot5. De Duitse taal blijkt in zijn handen een kernachtig en krachtig theologisch wapen. Publiceerde hij in 1517 nog slechts 2 geschriften in zijn moedertaal, in 1518 werden het er al 8, in 1520 zelfs een totaal van 15. Deze ontwikkeling laat zich goed verklaren: hij gaat zich meer en meer tot het gewone volk richten en des te beter gaat hij zijn moedertaal hanteren. Zijn Magnificat-commentaar uit 1521 is hiervan een heel mooi voorbeeld. | |
[pagina 560]
| |
Het is niet name de verstaanbaarheid van zijn vertaling die aanspreekt. In zijn Zendbrief over het vertalen (1530), waarin hij rekenschap aflegt van zijn vertaalmethode - hij wordt er immers van beschuldigd niet letterlijk genoeg te vertalen zoals de middeleeuwse vertalers dat slaafs deden - weerlegt hij beschuldigingen met het geven van enkele duidelijke voorbeelden. Zo verdedigt hij in deze Zendbrief zijn vertaling van Matt. 12:34. Letterlijk staat er: Uit de overvloed van het hart spreekt de mond. ‘Zeg mij, is dat Duits? Welke Duitser verstaat zoiets? Wat is overvloed van het hart voor een ding? Je kunt dat in het Duits niet zo zeggen; het zou betekenen, dat iemand een hartvergroting heeft of te veel hart heeft - ofschoon het ook dan nog niet uitkomt. Overvloed van het hart is geen Duits, evenmin als je kunt zeggen: overvloed van het huis, overvloed van de kachel, overvloed van de bank. Maar moeder thuis en de gewone man zeggen: Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Dát is goed Duits en om dat te spreken heb ik mijn best gedaan, al heb ik het niet overal bereikt en niet steeds het juiste getroffen’Ga naar voetnoot6. Ook de vertaling van het Oude Testament biedt hem zulke problemen. Het boek Leviticus (3 Mose) bezorgt hem weinig plezier. Als hij bezig is met de offerwetten en de namen van de ingewanden en de lichaamsdelen van de dieren moet vertalen, gaat hij naar een slager en maakt het slachten van dieren mee. Zo is ook het boek Job geen sinecure; soms zit hij veertien dagen, drie, vier weken naar één bepaald woord te zoeken zonder het goede te vinden (Job 30:1-19 draagt hiervan m.i. duidelijk de sporen). Jesaja 1-33 valt hem zwaar tegen. Het manuscript dat hij hiervan naar de drukkerij stuurde, bevat bijna geen correcties. Blijkbaar heeft Luther in de eerste versie zo zitten strepen en verbeteren (hetgeen hij ongelimiteerd deed met diverse kleuren inkt) dat hij dit oorspronkelijke Jesaja-exemplaar de zetter niet durfde aanbieden en deze hoofdstukken eerst weer in het net heeft overgeschreven. Tussen de zomer van 1523 en maart 1532 verschijnen nogal onregelmatig stuk voor stuk de verschillende bijbelgedeelten. Een gedetailleerde lijst vindt men in de Inleiding op het gehele werkGa naar voetnoot7. In de herfst van 1534 komen deze afzonderlijk uitgegeven gedeelten als één boekwerk uit, bestaande uit 2 delen. Dit is echter nog niet de editie die we hier bespreken. De uitgave van 1534 wordt namelijk in de jaren erna (1534-1541) steeds weer verbeterd en gecorrigeerd. Voor dit werk heeft Luther een aantal adviseurs aangetrokken, ‘mijn Sanhedrin’ zoals hij hen noemt - Hebreeuwse, Griekse en Rabbijnse geleerden - met wie hij fouten en verbeteringen in de uitgave be- | |
[pagina 561]
| |
spreekt. Tot aan zijn sterfbed blijft Luther aldus aan zijn bijbelvertaling schaven.
De tekst die nu voor ons ligt, is dus de neerslag van de uiteindelijke bijbelvertaling van Luther zoals die kort voor zijn dood is uitgegeven. Het is een markante uitgave, omdat ook de aantekeningen die Luther in de kantlijn opschreef zijn opgenomen in dit magnifieke boekwerk. Men krijgt dus de oorspronkelijke Lutherbijbel uit 1544-1545 voor zich, compleet met zeer fraaie houtsneden, met dit verschil slechts dat de Gothische letters omwille van de leesbaarheid zijn vervangen door een hedendaags lettertype. Aan de vertaling zelf heeft men met opzet niets veranderd; alleen échte fouten zijn door Dr. Volz en zijn assistenten verbeterd. Bij Spreuken 2:21 stond in de uitgave van Luther zelf: zie Ps. 57. Dit moet onmiskenbaar zijn: zie Ps. 37. Slechts dit soort fouten zijn gecorrigeerd. Daarin kan natuurlijk een zekere mate van subjectiviteit schuilen, maar gezien de uitgave zijn deze bewerkers zeer gewetensvol te werk gegaan en m.i. zeker niet te ver. Het enige dat zij echt aan de vertaling zelf hebben toegevoegd is de versindeling, aangezien de bijbel in Luthers tijd een dergelijke indeling nog niet kende, wel een hoofdstukindeling. Omwille van de hanteerbaarheid hebben zij deze ingreep willen doen. Aangezien de tekst precies zo is overgenomen als in het origineel van 1545, komen er van hetzelfde woord soms verschillende schrijfwijzen voor. De bewerkers hebben dat - m.i. zeer terecht - zo gelaten; zo schrijft Luther de ene keer Freund, een andere maal freund; soms er ein komen, dan weer ereinkomen; nu eens Galilean, dan weer Galileam (resp. de Griekse en Latijnse naamval). Aan de nieuwe, zeer verzorgde bijbeleditie zijn een aantal publikaties toegevoegd, die stuk voor stuk zeer waardevol genoemd mogen worden. We vermelden de eminente inleiding van 144 pp. waarin men nagenoeg alle belangrijke Luther-literatuur bijeen vindt; woordenlijsten, historische overzichten, verwijsplaatsenregister, concordance enz.. Het lijkt mij niet overdreven te stellen dat men hier een uitstekend, ook wetenschappelijk hanteerbaar werk heeft samengesteld, een Lutherbibliotheek in het klein. De vrij geringe prijs van het werk staat in geen verhouding tot de hoge kwaliteit van het gebodene; in Luthers tijd betaalde men er nog de prijs voor van 5 kalveren! |
|