Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 495]
| |
ForumNyerere van Tanzania‘... Ik besef tenvolle dat er in Tanzania maar één Nyerere is. Het is mogelijk dat ik in alles wat hieraan voorafgaat een te groot optimisme heb laten blijken - dat zal de toekomst moeten uitwijzen’ (p. 268). Met deze woorden besluit Debroey een boek over de Afrikaanse leider, dat begonnen was met de bedoeling ‘zo objectief mogelijk de waarde te peilen van een man die ik tot de groten van deze tijd meen te mogen rekenen’ (p. 7), en dat ik met veel belangstelling heb gelezenGa naar voetnoot1. Vooraf gaat een korte levensbeschrijving van Kambarage (Julius) Nyerere tot op het ogenblik dat hij - na gekozen te hebben tussen onderwijs en politiek - in 1954 leider wordt van de grotendeels door hemzelf opgerichte Tanganyika African National Union (TANU-partij) en op 9 december 1962 president van het één jaar onafhankelijke Tanganyika. ‘President’ ten opzichte van het buitenland, ‘Mwalimu’ (d.i. opvoeder of leermeester) voor eigen volk. De volgende hoofdstukken geven aan de hand van overvloedige citaten de hoofdlijnen weer van de leer van deze Mwalimu. Wat houdt Nyerere's Afrikaans socialisme in? ‘Hij spreekt bij voorkeur over Ujamaa, familieverband. Het verwijst naar de stam waarop hij zijn politiek wil enten: de traditionele familiegemeenschap’ (p. 176). Hoe wil hij dat met een - voor een ontwikkelingsland noodzakelijk - één-partij-systeem toch democratisch realiseren? Hoe situeert hij zijn land in het internationale politieke spel en verantwoordt en verdedigt hij zijn vriendschappelijke relaties met communistische landen (vooral China)? Wat betekent zijn droom van de Verenigde Staten van Afrika? Onder de titels ‘De overgangsjaren’ wordt de muiterij in het Tanganyikaanse leger beschreven en de revolutie op het eiland Zanzibar. Op 12 januari 1964 komt daardoor Sheik Abeid Karume aan de macht en dat leidt in april van hetzelfde jaar tot een akkoord tussen deze laatste en Nyerere. Er ontstaat een Unie, een ‘Verenigde Republiek’ onder de gemeenschappelijke naam ‘Tanzania’. Hfst. 6 behandelt de ‘Arusha Declaration’ (1967), waarin Nyerere zijn ideeën (‘intenties’ noemt hij ze zelf) uitwerkt tot een ethiek voor de politieke leiders en alle verantwoordelijken in Tanzania. Het tweede deel ervan, een politieke beginselverklaring, handelt over de politiek van zelfvertrouwen: het steunen op eigen kunnen, op eigen mogelijkheden en vooral op eigen inspanning. Niet alleen de strijd tegen de corruptie is hard; ook de ‘oorlog’ die hij voert tegen armoede, ziekten en onwetendheid is een bijna utopisch vechten tegen de bierkaai. Dat blijkt o.m. uit het feit dat het systeem van de Ujamaa-dorpen op talrijke plaatsen een fiasco is geworden: er waren te weinig vakmensen, er was te veel corruptie en Nyerere's medewerkers gingen vaak niet geleidelijk genoeg te werk. Nyerere zelf wijst elke dwang of druk af: ‘een socialistische levenshouding | |
[pagina 496]
| |
komt (...) niet onder dwang tot stand’ (p. 185). Concreet, d.w.z. met de beperkte mogelijkheden van zijn land, trekt hij ten strijde tegen de onwetendheid. Ook hier wordt hij niet zonder meer gevolgd (cfr. de protestactie van de studenten - oktober 1966 - tegen de ‘National Service’, een tweejarige burgerdienst voor alle jongens en meisjes die middelbare studies hebben mogen doen). In het laatste hoofdstuk maakt de auteur samen met Nyerere de balans op na tien jaar onafhankelijkheid. Daarbij komt hij ook nog eens terug op de beschuldiging: ‘Nyerere heeft het communisme in Afrika ingevoerd’ (in verband met de aanvaarding van Chinese hulp bij de aanleg van de ‘Tan-zam-spoorweg’). Tenslotte raakt S. nog even de verhouding kerk en staat aan, naar aanleiding van een toespraak die Nyerere in oktober 1970 hield op een congres van de Mary-Knoll-Sisters te New-York. Zoals gezegd, heb ik dit alles met grote belangstelling gelezen, zoals ik eerder een veel beknopter maar even enthousiast verhaal over het Tanzania van Nyerere las in Angst om Afrika van die andere ‘verteller’ A. Berkhof (Antwerpen, 1969, pp. 219-242). Debroey zegt zelf dat hij geen biografie wilde schrijven. Je zou het inderdaad beter een ‘bloemlezing van Nyerere's geschriften en toespraken’ kunnen noemen. Daarin ligt immers de waarde van dit boek: de ideeën van een groot Afrikaans leider zijn nu gemakkelijk bereikbaar voor een Nederlandstalig publiek. Aanvankelijk verwachtte ik er meer van. Graag had ik een kritischer stem gehoord. De fakkel die Nyerere ontstoken heeft, schijnt vrijwel geen rookwalm achter te latenGa naar voetnoot2. In de inleiding op haar boek Hendrik de Man waarschuwt M. Claeys-Van Haegendoren voor ‘... het centraal plaatsen van de akteur met als gevolg een zekere isolering uit zijn omgeving, en het gevaar de indruk te wekken dat hij als held de wereld - of althans zijn stukje eruit - beheerste. Deze benaderingswijze scheen mij te veel gevaren in te houden van hagiografie’. Debroey heeft naar mijn aanvoelen deze klip niet helemaal kunnen omzeilen. Overigens is hij geslaagd in het doel dat hij zich voorop stelde en dat hij onlangs op de Boekenbeurs als volgt omschreef: ‘Ik reis om de noden van de ontwikkelingslanden te leren kennen en daarvan thuis, bij ons, te getuigen. Wij praten veel over ontwikkelingsgebieden en wij doen zo wenig’. Hij heeft met zijn boek iets gedaan om ons concreter te informeren. Wij moeten het nu maar ‘open’, maar misschien iets kritischer dan de schrijver zelf lezen... P. Beliën |