| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Allport, Gordon W. - Wording, Grondslagen van een persoonlijkheidsleer. - (Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 108 pp., f 9,50. |
Bernard, Michel - Le corps. - Edit. Universitaires, Paris, 1972, 144 pp.. |
Fustier, Paul - L'identité de l'éducateur spécialisé. - Edit. Universitaires, Paris, 1972, 135 pp.. |
Glorieux, Etienne - De zorg om de stervende in de geneeskunde. - Emmaus, Brugge/Utrecht, 1972, 101 pp., BF. 96. |
Hocquenghem, Guy - Le désir homosexuel. - Edit. Universitaires, Paris, 1972, 125 pp.. |
Jeu, Bernard - Le sport, la mort, la violence. - Edit. Universitaires, Paris, 1972, 206 pp.. |
Lohman, Ruud - Das Haus des Leibes, Yoga-Übungen. - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1972, 152 pp., DM. 12,-. |
Rattner, Josef - De moeilijke medemens. - De Toorts, Haarlem, 1972, 172 pp., f 17,50. |
Schuurman, Dr. C.J. - Ik luister en antwoord. - Ankh-Hermes, Deventer, 1972, 194 pp., f 15,-. |
Szasz, Thomas S. - Geestesziekte als mythe. - (Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 287 pp., f 19,50. |
| |
J.F. van Ravenzwaaij
Konsultatie in de geestelijke gezondheidszorg
Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 254 pp., BF. 280.
Van 1967 tot 1969 is aan een Nederlandse universiteit geëxperimenteerd met een consultatiemethode, ontworpen door de Amerikaanse psychiater G. Caplan. In dit boek wordt eerst deze methode beschreven en geclassificeerd tussen andere methodes van consultatie. (Consultatie betekent hier raadgevende steun aan hulpverlenenden in de geestelijke gezondheidszorg). Daarop volgen de beschrijving van het experiment, drie consultatiegesprekken eruit en de discussie van de drie gesprekken. In het laatste vierde van het boek geeft de auteur, die zelf het experiment leidde, zijn kritische beschouwing over Caplans methode en zijn ontwerp van hypothese voor het creëren en handhaven van een consultatierelatie. De grote verdienste van deze uiteraard gespecialiseerde studie ligt in haar heldere, streng ter zake blijvende opbouw. Ze overtuigt de lezer van het grote nut van de op de consultvrager gerichte gevalsbespreking met de psychiater.
G. Boeve
| |
R.W. Siroka c.s.
Sensitivity training
Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 266 pp., f 18,50.
Waar in ons huidig westers cultuurgebied veel overgeleverde groepsverbanden uiteenvallen, het individu op zichzelf wordt teruggeworpen en nieuwe bindingen (nog) niet duurzaam kunnen worden aangegaan, is het niet verrassend dat binnen de menswetenschappen een groeiende aandacht te constateren valt voor het verhogen van de ‘sociale intelligentie’ en het trainen in relationele gevoeligheid. In de laatste twee à drie decennia zijn verschillende richtingen en groepstechnieken met dit oogmerk ontwikkeld, elk met hun min of meer eigen theoretisch model en aanpak.
Achtereenvolgens komen die richtingen in deze verzamelbundel aan bod. Na een algemeen overzicht over het historisch ontstaan van deze wetenschappelijke groepsaandacht komen de T-groepen, de agressieve benaderingen, het psycho-drama en de marathons onder de aandacht. Uitermate nuttig ter oriëntatie en evaluatie van de
| |
| |
verschillende groepstechnieken is het laatste hoofdstuk, waar nader op de voor- en nadelen, het uiteindelijke effect, de winst en het gevaar van de behandelde groepsbenaderingen wordt ingegaan. Deze bundel, in een goede Nederlandse vertaling, van verschillende auteurs van naam als Rogers, Moreno, Siroka enz., is een aanwinst in de door de uitgeverij Lemniscaat uitgebrachte serie Menselijke Mogelijkheden. Vooral degenen die reeds een sensitivity training hebben meegemaakt en daarbij enig verstand van zaken en een enigszins ontwikkeld relatiegevoel hebben ontwikkeld, kunnen er hun voordeel mee doen.
G. Wilkens
| |
M.A. Sechehaye
Terug naar het nulpunt.
Symbolische realisatie als geneeswijze voor de schizofreen
Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 120 pp., BF. 190.
In 1930 wordt S. opgedragen een achttienjarig meisje te behandelen dat bij wel vijftien psychiaters in onderzoek is geweest zonder dat zij voor haar enige genezing verhopen. Aanvankelijk mislukt ook Sechehaye, maar zij ontdekt na verloop van tijd symbolische communicatie- en overdrachtswegen. In 1940 kan zij Renée genezen noemen en in 1947 schrijft zij dat de persoonlijkheid van het meisje nog voortdurend ontwikkelt en versterkt. Dit boek verschijnt nu in vertaling terwijl een nieuwe belangstelling bloeit voor de juiste betekenis van wat onder schizofrenie wordt ondergebracht. Maar het is lang voor die nieuwe ideeën geschreven. Op de idee dat de ‘schizofreen’ wel eens de gezonde mens kon zijn, werkt het ontnuchterend. Hier is wel degelijk sprake van een zodanig niet aangepast zijn aan de realiteit, dat men voor de therapeut geen andere taak kan zien dan het meisje tot die aanpassing te leiden, ook al liggen de oorzaken van haar ziekte in haar omgeving. Het boek bevat, onbedoeld, een waarschuwing dat er onderscheid moet blijven tussen ‘schizofreen’ gezond verzet en reële stagnatie of regressie. Bij het lezen van dit pijnlijk worstelen van therapeut en cliënt realiseert men zich ook hoe complex en delicaat het proces is van de groei van een baby van afhankelijkheid van de moederliefde tot het beminnen van zichzelf en kan men verbaasd zijn dat in een zo overwegend aantal gevallen deze groei goed verloopt en dat de moeder spontaan de houding aanneemt die de juiste ontwikkeling mogelijk maakt. Misschien kan ook dit een gezond correctief zijn, met name op Laings observatie van de verwringende invloeden die in een gezin doorgegeven kunnen worden.
G. Boeve
| |
Rachel Mackenzie
Risico.
Aangrijpend verslag over de smalle marge tussen de angst om te sterven en de wil om te leven.
Ambo, Bilthoven, 1972, 63 pp., f 5,50.
Een vlot geschreven verslag van een journaliste die in een New Yorks ziekenhuis moet worden opgenomen voor een noodzakelijke, en uiterst gevaarlijke hartoperatie teneinde haar leven te behouden.
De gedistantieerde manier van beschrijven van wat er om haar heen gebeurt in het ziekenhuis, meer dan wat er in haar zelf omgaat, stelt de lezer in staat de zakelijke, spannende sfeer die rond een hartoperatie hangt in te voelen. Meer dan een verslag van psychische gesteltenissen, zoals de ondertitel suggereert, is het een verhaal geworden van een waarneming die geschiedde door een waarneemster die met hart en ziel, op een gedistantieerde wijze haar wereld bezag. Lezenswaardig.
G. Wilkens
| |
David Cooper
Einde van het gezin
J.A. Boom en Zoon, Meppel, 1972, 129 pp., f 8,90.
Dit boek is een kritiek. Een kritiek op het gezin als ‘kerneenheid in de kapitalistische samenleving’, of algemener: een kritisch beschouwen van het ‘sociaal functioneren van het gezin als ideologisch middel om mensen te conditioneren in welke uitbuitingssamenleving dan ook’. Als het gezin dat is, is dat genoeg om er tegen te zijn. In elk geval kan de lezer zich dan voorstellen dat het leven in zoiets geen pretje is. De schrijver wil dat wat aangeduid wordt met het woord gezin ondermijnen; ‘het indoctrineren doorbreken van een vals bewustzijn dat bepalend is voor het heimelijke zelfmoordpact dat het bourgeoisgezin meebrengt’, te weten die ‘eenheid die zich het gelukkige gezin noemt’. Cooper stelt: we hebben geen vader of moeder meer nodig, we hebben alleen nog maar de functie van vader en moeder nodig. Het gezin bindt zich, volgens hem, teveel aan elkaar op basis van bloedverwantschap. Een vrije maatschappij - vrij ook om te vrijen - vraagt een andere topografie van liefde. Dat het einde van het boek samenvalt met
| |
| |
het einde van het gezin hoeft voor de lezer ook geen verwondering te wekken. Wellicht doet de lezer er voor zichzelf verstandig aan het bij het einde van het boek te laten, mocht hij de schrijver tot zover in zijn esoterische taal en bezwerende beschouwingen, overigens in goed Nederlands vertaald, hebben willen volgen.
Op het eind van het boek is ook de schrijver aan zijn eind. Hij vermeldt tenminste dat hij bij de laatste hoofdstukken een diepgaande geestelijke en lichamelijke crisis doormaakte. Het geeft de ‘Sitz im Leben’ aan van deze studie tegen het gezin. Voor een goed lezer komt deze mededeling ten overvloede.
G. Wilkens
| |
Anthony Storr
Agressie bij de mens
J.A. Boom en Zoon, Meppel, 19723, 135 pp., f 9,50.
Wanneer een woord als agressie evenzeer wordt toegepast op de gemelijke stemming waarin iemand met een ochtendhumeur reageert, op het rood aangelopen gezichtje van een baby die de fles niet krijgt, op het natrappen van een profvoetballer, op het ‘agentje pesten’, als op het in koelen bloede overhoop schieten van onschuldigen, dan is het nodig om redenen van begripshygiëne, dit woord niet meer te gebruiken of het nauwer te gaan omschrijven. ‘Agressie is een mengbegrip dat van betekenissen uit zijn naden barst’, zegt de schrijver in het begin van zijn studie.
Teneinde dit begrip agressie zuiverder in zijn betekenissen te bezien gaat de schrijver dit overladen psychologisch begrip uiteen leggen. Hij doet dit op een voor een belangstellende bevattelijke manier.
Dat binnen drie jaar een derde druk van de Nederlandse vertaling verschijnt, is niet alleen een graadmeter voor het goede onthaal dat deze studie ten deel viel, maar laat ook zien hoe er een behoefte bestaat naar kennis van datgene wat de mens kan drijven tot successen, alsook hem in staat stelt zijn eigen vernietiging effectief te bewerken.
G. Wilkens
| |
Jan Weima
Wat willen wij met de toekomst doen?
Cultuurpsychologische beschouwingen rond het thema mens en natuur.
Ambo, Bilthoven, 1972, 54 pp., f 5,50.
Op het eind van de vijftiger jaren stelde prof. Fortmann in een brochure de vraag: Wat is er met de mens gebeurd? Aan het begin van de zeventiger jaren stelt een van de naaste medewerkers van Fortmann weer een vraag, eveneens in de titel van een in de omvang van een brochure verschijnende studie. Was de eerste vraag tevens een blik naar het verleden, de tweede vraag richt zich naar de toekomst. Het is een belangrijke vraag die Weima, onlangs tot lector benoemd in de godsdienst- en cultuurpsychologie aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, aan de lezer stelt. Belangrijk, gezien wat er, volgens Weima, op het spel staat: een toekomst van ‘een collectieve dood, een technocratische dictatuur of een van haar vervreemding bevrijde mensheid’ (p.43).
Deze scala van beperkte keuzemogelijkheden die de mens worden voorgelegd, roept uiteraard vragen op naar de keuzes die de mens kan maken, alnaargelang de waarden waarop hij zich oriënteert. Het eerste gedeelte van Weima's beschouwingen gaat dan ook over waarden en waardenoriëntaties, vanuit de empirische cultuurpsychologie beschouwd. Dat er nu zo dreigend in de titel van dit essay naar de toekomst wordt gevraagd, komt door het feit dat de toekomst zo bedreigd is. In navolging en in de lijn van auteurs als Fromm, Gouldner en vele anderen ziet ook Weima onze huidige cultuur gekenmerkt door een utilitaristisch waardenpatroon, waarin de mens naar voren komt als een wezen dat ten diepste van zichzelf vervreemd is geraakt, van anderen, van zijn arbeid en van de natuur. De dreigende ecologische chaos laat zien hoe het machtsmisbruik van het menselijk kunnen de natuur tot iets waardeloos maakt. Hoelang nog kunnen we dit volhouden willen we ook nog in de toekomst in de natuur die niet allereerst de plaats van de manipulerende hand, maar van de genietende mens is, aangenaam kunnen verpozen? Bij bepaalde groepen in de maatschappij ziet Weima een bewustzijn ontstaan, dat een andere samenleving wil creëren. Dit meldt zich reeds aan in de nog vage contouren van wat hij met Roszak de ‘counter culture’ noemt.
Waar Weima in het laatste gedeelte het minst overtuigend is gezien het aantal utopische elementen voor een oplossing en vooral met betrekking tot degenen die deze oplossing zouden moeten geven, kan men toch zeggen dat de vraagstelling klemmend en met kracht van argumenten naar voren wordt gebracht. Wellicht is het mogelijk dat door deze heldere manier van stellen, alsook met het materiaal dat de auteur aanvoert, meer werkelijkheidsbesef bij de lezer wordt gekweekt met betrekking tot de menselijke toekomst.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Balla, Ballint - Kaderverwaltung. - Enke, Stuttgart, 1972, 284 pp., DM. 49,-. |
Grinten, Tom van der - Milieukonferentie Stockholm 1972. - Werkgroep 2000, Amersfoort, 1972, 47 pp.. |
Hesse, H.A. - Berufe im Wandel. - Erike, Stuttgart, 1972, 211 pp., DM. 10,80. |
Lombard, Anne - Le mouvement hippie aux Etats-Unis. - Casterman, Tournai, 1972, 204 pp., BF. 225. |
Paetow, Stefan - Die Klassifizierung im Erwachsenenstrafvollzug. - Enke, Stuttgart, 1972, 216 pp., DM. 39,80. |
Schweitzer, Heinrich - Sozialistische Agrartheorie und -Praxis. - Herbert Lang, Bern/Frankfurt/M.), (Ost-Kontexte), Hrsg. Robert Hotz S.J. und K. Farner, 1972, 264 pp., S.F. 38,-. |
Vonderach, Gerd - Industriearbeit und Lehrerausbildung. - Enke, Stuttgart, 1972, 259 pp., DM. 29,60. |
Vranken, J. - Armoede in België. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 56 pp., BF. 85. |
| |
F. Bernard, e.a.
Sex met kinderen
(Alpha-boek), NVSH, 's-Gravenhage, 1972, 143 pp., f 12,-.
Feiten en meningen over pedofilie om discussie op gang te brengen, dat is de opzet van deze bundel essays. Een bespreking van het boek is niet de geschikte plaats om de discussie aan te vatten. Toch willen we zowel onze waardering motiveren als bedenkingen aanbrengen bij een paar grondtendensen. Te waarderen zijn: de overwegend zakelijke, niet pamflettaire toon; het feitenmateriaal dat in al zijn beperktheid toch nieuwe facetten naar voren brengt; de voorzichtigheid en nuancering in het formuleren van conclusies. De hoofdvraag die ons na lezing bezig hield is de volgende: dat de seksualiteit hier, zoals zo vaak, tegen een te enge achtergrond bekeken wordt, niet voldoende als deel in de opbouw van de persoonlijkheidsstructuur. Die vraag komt met name op je af bij de lezing van de vijf geschiedenissen van de pedofielen en één van de medewerkers stelt ze ook ergens. De interferentie van de seksualiteit met andere domeinen van de persoonlijkheid die bij het kind in ontwikkeling zijn, zou dringend ter studie moeten worden genomen. Zolang dit niet gebeurd is, blijft een boek als dit voor een deel in het duister tasten en zijn de conclusies ervan zeer precair.
Tenslotte een vraag over het verwijzen naar vreemde culturen. Hierin zit een onlogisch denkschema verborgen: wij hebben een cultuur die fout zit, zoals blijkt uit de cultuur van andere volkeren. Dat de cultuur van deze volkeren niet fout kan zijn, is een axioma dat voor mij mysterieus blijft.
G. van Garsbeke
| |
J. Th. J.M. Willems o.r.v.
De noodzaak van natuur- en milieubeheer
Bruna, Utrecht - Antwerpen, 1971, 180 pp..
J.J. Mulckhuyse o.r.v.
Milieubalans van Nederland
Van Gorcum / Intermediair, Amsterdam - Brussel, 1972, 388 pp..
Karel Poma
Knoeien met ons leefmilieu
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Utrecht, 1972, 196 pp., BF. 225.
Uit de overvloed van literatuur over milieu en milieubeheer, een drietal recente boeken van een heel verschillende geaardheid. Het eerste wil de noodzaak van natuur- en milieubeheer laten zien, in het algemeen vanuit wijsgerige en ethische overwegingen en in het bijzonder in verband met wetenschap, biologie, recreatie, toerdisme, landbouw, veeteelt, visserij, bodembeheer. Elk van deze onderwerpen wordt afzonderlijk door verschillende auteurs behandeld op een genuanceerde, wetenschappelijke en globale manier. Zuivere begripsomschrijving en informatie leveren, meer dan slogans, het bewijs van een ernstige bekommernis. De milieubalans van Nederland is eveneens door een groep specialisten opgemaakt. Ze behandelen de problemen van de milieuverontreiniging echter op een meer technische manier. Hun bedoeling is: het verschaffen van feitelijke gegevens over lucht- water- en andere vormen van milieuverontreiniging in Nederland, het belichten van economische en juridische aspecten en het geven van een aanzet voor de opleiding van deskundigen. De artikelen verschenen eerder in het blad Intermediair. Het derde boek, van de Belgische volksvertegenwoordiger K. Poma, is in de eerste plaats politiek geïnspireerd en in hoofdzaak op Belgische toestanden afgestemd. Het geeft een goed geïnformeerd samenvattend overzicht van wat Poma als politicus zou willen verwezenlijkt zien. Alle drie de boeken gaan uit van een gegeven politico-economische situatie. Deze situatie willen ze impliciet continueren door de gevaren die haar vanuit een verregaande milieuverontreiniging bedreigen, te keren. Het sociale aspect van de milieuverontreiniging krijgt bitter weinig aandacht.
S. Heester
| |
| |
| |
Politiek
Adriaansen, Drs. W.L.M. - Dynamiek en participatie. - Centrum Staatkundige Vorming, Den Haag, 1972, 30 pp., f 2,50. |
Brugmans, Hendrik - Denkend aan Europa. - Lannoo, Tielt, 1972, 256 pp., BF. 198. |
Caute, David - The Fellow Travellers. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1973, 433 pp., £ 5,75. |
Debroey, Steven - Nyerere. - De Vroente, Kasterlee, 1972, 286 pp., BF. 190. |
De Europese Veiligheidsconferentie. - Geestelijke verzorging Krijgsmacht, Den Haag, 1972, 95 pp.. |
Domes, Alfred, Hrsg. - Ost-West Polarität. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1972, 256 pp., DM. 14,50. |
Engels, Friedrich - Loon Vakbond Arbeiderspartij. - Pegasus, Amsterdam, 1972, 71 pp., f 3,65. |
Feingold, Henry L. - The Politics of Rescue. - Rutgers University Press, New Brunswick N.Y., 1970, 394 pp., f 12,50. |
Lenin, W.I. - Tweeërlei Tactiek. - Pegasus, Amsterdam, 1972, 207 pp., f 5,50. |
Richtlijnen voor de buitenlandse politiek. - Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag, 1972, 40 pp., f 2,50. |
| |
Heinz Schmellemeier
Besiegte Dämonen
Neues Leben, Berlin, 1972, 168 pp..
Een voor jonge mensen bedoeld boek waarin op wel erg populaire wijze de strijd van behoudende krachten tegen de wetenschap en de vooruitgang in het algemeen wordt voorgesteld. Van de behoudende krachten wordt de kerk in de eerste plaats gezet. Daaraan wordt dan een uiterst optimistisch toekomstbeeld vastgehangen waarin zelfs voor milieuverontreiniging bijna geen plaats is.
Van een werkelijk wetenschappelijke benadering van de strijd tegen de vooruitgang is geen sprake. Dat in sommige gevallen de hele strijd voortkwam uit het feit dat men hetzelfde woord op twee verschillende wijzen verstond, zoals bij het historische of onhistorische ‘en toch beweegt ze’ komt niet bij de schrijver op. De tragiek van de bestrijders, waar we ons nu na zoveel eeuwen wel in mogen verdiepen, vindt bij hem geen plaats. Zouden wij niet verder komen door ons af te vragen: hoe heeft men in het verleden te goeder trouw de vooruitgang kunnen bestrijden dan door steeds en bij allen, natuurlijk waren er velen, kwade trouw aan te nemen. Ook nu is per slot van rekening werkelijke bestrijding van de reactie alleen mogelijk indien men begrijpt hoe bepaalde mensen te goeder trouw een verkeerde overtuiging aan kunnen hangen. Maar dat alles schijnt de schrijver nog niet te begrijpen.
C.J. Boschheurne
| |
Die Auswärtige Politik der Bundesrepublik Deutschland
Uitg. Ministerie van Buitenlandse Zaken te Bonn. Wissenschaft und Politik, Köln, 1972, 992 pp., DM. 38,-.
Gezien de herkomst van deze studie, zijn hier officiële standpunten en documenten te verwachten. Vijf grote delen: 1. Een overzicht en een evaluatie van de buitenlandse politiek van de Bondsrepubliek, vanaf het donkerste uur in 1945 tot de verdragen die Brandt sloot met Polen en de Sovjet-Unie in 1970 en het verdrag over Berlijn door de vroegere geallieerden gesloten in september 1971. Al zit er natuurlijk een stuk zelfrechtvaardiging in, toch is het een merkwaardige terugblik op een belangrijke periode van hedendaagse geschiedenis. Niet alleen hebben de auteurs aandacht geschonken aan het Oosten en de Oostpolitiek, maar ze hebben deze ook geplaatst in de context van de internationale wereldpolitiek. Daarbij kwamen ook andere problemen aan de orde: de Europese Gemeenschappen, het Saarland, de problemen van de grensafbakeningen met het Westen, Duitsland en de ontwikkelingslanden, enz.. 2. Niet minder dan 336 documenten (700 pp.): teksten van verdragen, parlementszittingen, politieke verklaringen, redevoeringen van politici en wetenschappers. 3. Een chronologisch overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in Duitsland vanaf 1945, een historische handleiding. 4. Een aantal statistische gegevens in verband met de buitenlandse dienst en de buitenlandse betrekkingen, de organisatie van het apparaat en de politieke inrichting van de Bondsrepubliek. 5. Tenslotte een aantal kaarten. Een analyse maken van dit werk is niet gemakkelijk. In feite gaat het om een verzameling documentaire gegevens die een zo volledig mogelijk beeld trachten te geven van de rol van Duitsland na de tweede wereldoorlog. Bijna onmisbaar voor allen die zich op de een of andere manier bezig moeten houden met het probleem Duitsland.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Geschiedenis
Brugmans, Prof. Dr. H. - Geschiedenis van Amsterdam. 2. De 80-jarige oorlog, 1544/1621. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 263 pp.. |
Bijdragen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Oktober 1972. - Ministerie van Nationale Opvoeding, Brussel, 1972, 203 pp.. |
Jong, Dr. Otto J. de - Nederlandse Kerkgeschiedenis. - Callenbach, Nijkerk, 1972, 448 pp., f 49,50. |
Grauwels, Dr. J. - Dagboek van gebeurtenissen opgetekend door Christiaan Munters 1529-1545. - Van Gorcum, Assen, 1972, 214 pp., f 25,-, geb. f 30,-. |
Smit, Mr. D.C. - Nederland in de eerste wereldoorlog. 2. 1914-1917. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, 207 pp., f 37,50. |
| |
Henry Baillien
De rapporten van de kantonkommissarissen (1797-1800)
Deel II Tongeren
(Werken uitgegeven onder de auspicien van de Bestendige Deputatie van de Provincie Limburg, No. 15), Prov. Limburg, Hasselt, 1972, 75 pp..
De stadsarchivaris H.B. publiceerde reeds eerder belangwekkende bijdragen betreffende de geschiedenis van Tongeren zoals Documenten over de Boerenkrijg uit het Tongers stadsarchief, in Limburg, 1959 (38) 105-111, en tal van essays met betrekking tot de lokale geschiedenis vanaf 1947 in Het Oude Land van Loon. Met grote zorg biedt hij thans de tekstuitgave van 11 rapporten genummerd A tot K. In een omstandige inleiding (11-40) beschrijft hij bondig de wording van het kanton Tongeren, de stad en de dorpen op de vooravond van de Franse bezetting, de instellingen en andere gegevens. De rapporten in kwestie, opgesteld door de kantoncommissaris, hadden tot doel de departementscommissaris de stof te bieden voor zijn departementeel verslag dat aan de minister voor binnenlandse zaken te Parijs diende voorgelegd te worden. Daarin werd gehandeld over municipale organisatie, openbare mening, onderwijs, politie, eredienst en belastingwezen. Een goed gekozen bibliografie en een verzorgd register getuigen van métier.
S. De Smet
| |
K. Marx
Kritiek op het program van Gotha
Pegasus, Amsterdam, 1972, 96 pp., f 4,50.
Een van de vertalingen die deze uitgeverij in de laatste jaren gedaan heeft van de werken van de Duitse klassieke socialisten. Dit werkje hoort tot de belangrijkste, omdat het een grote praktische uitwerking kreeg in het verdere debat over de programma's van werkelijk socialistische partijen. Het latere voorwoord van Engels is evenals een correspondentie terzake tussen Engels en Bebel opgenomen als appendix. Daarnaast is het programma zelf nog opgenomen en enige correspondentie van Marx.
C.J. Boschheurne
| |
Adolf M. Birke
Bischof Ketteler und der deutsche Liberalismus
(Veröffentlichungen der Kommission für Zeitgeschichte bei der katholichen Akademie in Bayern), Mathias Grünewald Verlag, Mainz, 1971, 135 pp., DM. 28.
Dat we, wanneer we over het verleden spreken, wegens een verkort taalgebruik nogal snel met wel zeer algemene begrippen werken (‘de Katholieke Kerk was antiliberaal’, ‘het liberalisme waarborgde de menselijke vrijheid’, ‘de adel was reactionair’ etc.) is begrijpelijk, maar niet zonder risico's, omdat we makkelijk ook op die wijze gaan dénken. Hoe genuanceerd we steeds weer het verleden moeten benaderen en beschrijven, wordt duidelijk aan de hand van deze studie.
Ketteler, meestal geroemd en genoemd wegens zijn sociale bewogenheid, hoort bij die katholieke leidslieden van de negentiende eeuw die liberale beginselen (het best omschreven met anti-absolute beginselen) aanhangen en in de praktijk verwerkelijkt willen zien. Schr. probeert dit anti-absolutisme mede te verklaren vanuit het feit dat Ketteler behoorde tot de oude Westfaalse adel. Hij toont overtuigend aan dat Ketteler veel van de liberale beweging van 1848 (hij was zelf afgevaardigde in het ‘St. Pauls-Parlament’) heeft onderschreven, maar zich gaandeweg verzet heeft tegen de nationaalliberalen en de op hen steunende Bismarck, op grond van dezelfde liberale beginselen die de rechten van alle groepen zouden moeten waarborgen en niet die van sommige groepen, als de katholieken, zouden moeten beknotten. De ruimte in de Kerk voor zijn opvattingen geboden, ook na de Syllabus van 1864, maakte het mogelijk te komen tot de ‘Zentrumspartei’.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Gibran, Kahlil - Le prophète. - Casterman, Tournai, 1972, 105 pp.. |
| |
Fons Elders
Analyseer. Deconditioneer
Van Gennep / Teleac, Amsterdam, 1972, 161 pp., f 8,90.
Het boek, een verslag van de filosofiecursus die de schrijver vorig jaar voor de teleac gaf, brengt de lezer in contact met vele van de belangrijkste problemen van de filosofie. Het leert de lezer zoals ook vorig jaar de kijker, waarmee de filosoof zich nu precies bezig houdt. Maar zoals al uit de titel blijkt, hinkt de schrijver op de verschillende gedachten die een vijftal jaren terug op de centrale interfaculteit van de universiteit van Amsterdam werden gedoceerd. Het is juist als hij uit al deze stelsels iets probeert te nemen en dat hij feitelijk stelt dat natuurlijk in al die systemen een kern van waarheid is en dat de werkelijke opgave van de filosofie nu is om die gemeenschappelijke kern te onderkennen.
Maar zolang ons dat niet gelukt is, kunnen we niet, zoals schrijver doet, een cursus filosofie opstellen waarbij we uit ale opvattingen wat nemen, want zoals alle systemen op bepaalde punten gelijk hebben, zullen ze ook op bepaalde punten ongelijk hebben. Willekeurige standpunten er uit bij elkaar brengen gaat dus niet, hoe aantrekkelijk dat soms ook is. Jammer is tenslotte dat de schrijver zijn voorbeelden, vooral uit het rechtsleven, zo slecht heeft gekozen.
C.J. Boschheurne
| |
Dr. G. Harmsen
Marx contra de Marxistische Ideologen
Kruseman, Den Haag, 1972, 228 pp..
De schrijver probeert eerst Marx te plaatsen in zijn tijd, met name in zijn verhouding tot de Duitse idealisten en Hegel in het bijzonder. Op een overzichtelijke wijze geeft hij daarna zijn visie op Marx en stelt daar die van verschillende andere Marx-interpreten tegenover, met name voorzover die politieke invloed hebben gehad. Hij laat dan zien wat de wending naar de praxis in werkelijkheid betekent. Tenslotte wordt de theorie van Marx toegepast op een modern vraagstuk, dat Marx zelf trouwens al voorzag, dat van de automatisering.
C.J. Boschheurne
| |
Theologie
Gollwitzer, Helmut - Rijk Gods en socialisme bij Karl Barth. - Ten Have, Baarn, 1972, 64 pp., f 6,90, BF. 110,-. |
Mieth, Dietmar - Christus - das Soziale im Menschen. - (Topos Taschenbücher) Patmos, Düsseldorf, 1972, 144 pp., DM. 5,80. |
Müller, Karlheinz - Die Aktion Jesu und die Re-Aktion der Kirche. - Echter-Verlag, Würzburg, / Mohn, Gütersloh, / Tyrolia Verlag, Graz, 1972, 168 pp., DM. 10,80. |
Moltmann, Jürgen - De taal der bevrijding. - Ten Have, Baarn, 1972, 134 pp., f 10,-, BF. 160,-. |
Ohlig, Karl Heinz / Heinz Schuster - Katholiek Dogma - splijtzwam der Kerken? - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 105 pp., f 8,50. |
Pesch, Otto Hermann - Rechenschaft über den Glauben. - (Topos Taschenbücher) Patmos, Düsseldorf, 1972, 215 pp., DM. 6,80. |
Picht, Georg - Theologie en de kerk in de twintigste eeuw. - Ten Have, Baarn, 1972, 51 pp., f 6,90, BF. 110. |
Roubos, Dr. K. - II Kronieken. - Callenbach, Nijkerk, 1972, 347 pp., f 37,50, bij int. f 34,-. |
Siebel, Wigand - Freiheit und Herrschaftsstruktur in der Kirche. - Morus Verlag, Berlin, 1971, 115 pp.. |
| |
Een boodschap gevangen in menselijke taal
(Van exegese tot verkondiging, deel 4), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 91 pp., f 6,75.
De reeks ‘Van exegese tot verkondiging’ is een serie boekjes tot hulp aan de predikant die zijn prediking wil voorbereiden op basis van de exegese. Bovendien lenen deze boekjes zich uitstekend voor gebruik in de katechese en in bijbelgespreksgroepen, aldus de aankondiging.
Dit 4e deel is een bewerking van papers die al in omloop waren ten behoeve van gespreksgroepen. Een werkgroep van de Katholieke Bijbelstichting heeft ze bewerkt voor algemener gebruik. De centrale inhoud van het boekje handelt over de vraag hoe men moet lezen. Inzake de bijbel wordt er nog al gauw geschermd met de uitdrukking: het staat er toch! De samenstellers pleiten
| |
| |
voor een beter en dieper bestuderen van de bijbeltekst: wat zegt de tekst, en niet - zoals vaak helaas gebeurt - wat denk ik (als lezer) dat er staat. Voorts pleiten zij voor een nauwgezette lezing van de tekst zelf, want de beste manier om in een tekst binnen te dringen is de geboden tekst serieus te nemen, een opvatting die door bijbellezers wel eens wordt vergeten. Een ander belangrijk aspect van een tekst is, dat men weet welk soort berichten er worden aangeboden. Dat kan informatie, interpretatie of een oproep zijn. Het is noodzakelijk te onderkennen welke van de drie vormen men leest, wanneer men een bijbeltekst bestudeert. Zo is tevens goed om steeds te blijven bedenken dat de auteur van een evangelie geen dagboekanier is, maar een componist van het woord, die zijn eigen collage maakt. Hiervan vindt men een eminente illustratie aan de hand van Marcus 2: 1-12 (pp. 18-28).
Behalve de hoofdstukken 1 (Het staat er toch?), 2 (Over Marcus 2) en 5 (Het verhaal van de Emmausgangers), die stuk voor stuk zeer goed zijn geschreven en tevens de lezer informeren over hoe men het beste kan lezen, vallen de andere hoofdstukken wel wat tegen. Niettemin zou men alleen al voor de eerste 2 hoofdstukken dit boekje moeten aanschaffen.
P. Beentjes
| |
H. Schlier
Nun aber bleiben diese Drei
Johannes Verlag, Einsiedeln, 19722, 88 pp..
De bekende exegeet uit Bonn bundelt hier een aantal overwegingen over geloof, hoop en liefde, die hij heeft gehouden op bezinningsbijeenkomsten. ‘Grundriss des christlichen Lebensvollzuges’, luidt de ondertitel. Daarmee wordt precies aangegeven wat de lezer kan verwachten: een heldere, beknopte uiteenzetting van de krachtlijnen van christelijk levensgedrag aan de hand van de geschriften van Paulus. Een goede hulp en aanzet om datgene na herhaalde lezing in gedachten en leven over te houden wat in de titel als blijvend wordt aangekondigd.
G. Wilkens
| |
Herman Mertens
Geloof en politiek
Davidsfonds, Leuven, 1972, 92 pp., BF. 45.
Een moedig en welkom initiatief van het Davidsfonds, in kort bestek iets te bieden over dit actuele onderwerp. Onderhoudend, ofschoon wat wijdlopig, betoogt S. dat braafheid geen ideaal is en contestatie en maatschappijkritiek, op voorwaarde dat zij met enige humor geschiedt, de mens dienstig kan zijn, ook de kerkse en gelovige mens. Als politiek verstaan wordt als dienst aan de gemeenschap, dan kan politieke theologie niets anders zijn ‘dan het consequent laten doorklinken van de sociale en politieke relevantie van de heilsboodschap’. Een helder geschreven boekje, dat van ruime belezenheid getuigt en in alle beknoptheid veel wetenswaardigs biedt.
S. De Smet
| |
Hans Urs von Balthasar
Gelebte Kirche: Bernanos
Johannes Verlag, Einsiedeln, 19722, 548 pp..
Gelebte Kirche geeft als titel duidelijk aan wat de inzet vormt van deze studie over Bernanos, de Franse dichter, die kort na de tweede wereldoorlog overleden is. In het tweede deel van deze magistrale studie wordt aan de hand van de geschriften van Bernanos aangegeven, hoe de kerk als levensruimte voor deze gelovige katholiek functioneerde. Het eerste en derde deel, resp. handelend over het dichter-zijn en het gelovig bestaan in de wereld, vormen de veel kleinere zijpanelen voor dit belangrijke tweede gedeelte over het toebehoren tot de moederkerk.
Het feit dat Bernanos dagelijks naar de H. Mis gaat en, als dat niet mogelijk is, tenminste thuis het misformulier doorneemt, dat hij wekelijks te biechten gaat, dat hij dagelijks ‘als een oude vrouw’ het rozenhoedje bidt en nooit gaat slapen zonder de completen te hebben gebeden, maken hem tot een voorbeeldige katholiek. En dat niet alleen voor de leken. Zo iemand praktizeert gewoon teveel om te geringe geloofsernst te veronderstellen. Toch wil de titel en ook het boek een andere inzet suggereren. Het gelovig leven van Bernanos zelf vormt vleesgeworden kerkelijk bestaan, levend uit het geloof zoals hij doet, en puttend uit de gemeenschappelijke schat van de Kerk: haar geloof in de gemeenschap der heiligen, haar sacramenten, vooral die van de Eucharistie, Biecht en ook het priesterschap.
De theoloog Urs von Balthasar heeft op indringende wijze laten zien wat voor Bernanos de moederkerk betekent: te zelfstandig om er door bemoederd te worden, te
| |
| |
zeer kind om zich er niet van harte thuis te voelen, een geloofsgeheim om er Christus te ontmoeten.
Zwakke kanten heeft Bernanos gezien en aangewezen. Urs von Balthasar heeft een minder openlijke kant van de Kerk aangewezen: een geloofsgeheim waarvan hij leeft. Soms is Bernanos een te groot schrijver met een te briljante zeggingskracht dat hij niet de denker Urs von Balthasar provoceert tot krachttoeren van argumenten en formuleringen. In het algemeen is Urs von Balthasar erin geslaagd een ‘theologische’ biografie te schrijven waarin de krachtlijnen van Bernanos' levensovertuiging op overtuigende wijze naar voren komen.
Wie de eerste druk van dit werk van 1954 heeft gelezen zal bij een tweede lezing van de tweede, ongewijzigde druk van 1971 overtuigd zijn dat de actualiteit van een kerkelijk leven zoals Bernanos dat heeft getoond, allerminst aan waarde heeft ingeboet, ja zelfs mag hij er een mogelijke toekomstgestalte van een werkelijke levende kerk in zien.
G. Wilkens
| |
Herders Theologisches Taschenlexikon
Tl. 1, Aberglaube bis Christentum;
Tl. 2, Christenverfolgung bis Gemeinschaft der Heiligen
Tl. 3, Genugtuung bis Islam
Herder, Freiburg im Breisgau, 1972, Tl. 1, 399 pp., Tl. 2, 400 pp., Tl. 3, 382 pp..
Midden 1973 hoopt de Herderbüchrei klaar te komen met dit theologisch zakwoordenboek dat 8 delen zal bevatten. Het betreft een keuze uit reeds in andere Lexika verschenen artikelen met de bedoeling deze voor een ruimere kring van theologisch geinteresseerde lezers beschikbaar te stellen. De inhoud is wel typisch voor Karl Rahner, de Herausgeber, en zijn ploeg. Men vindt er traditioneel theologische, bijbelse en wijsgerige termen zoals ‘analogia entis’, ‘Akt und Potenz’, ‘Äon’, ‘Apokatastasis’, maar ook Anthropologie, Arbeit, Busse, Charisma. Opvallend talrijk zijn de trefwoorden in verband met de bijbel: Bibelkritik, Biblische Archeologie, Biblische Ethik, Biblische Geschichte und Zeitgeschichte en natuurlijk ook Biblische Hermeneutik, Biblische Theologie. Voor de grotere werken met hun omvangrijke literatuuropgave zal men wel zijn toevlucht nemen tot de bibliotheken en openbare leeszalen.
Voor onmiddellijk praktisch gebruik zijn deze pocketdeeltjes geen luxe maar gewoon onmisbaar.
S. De Smet
| |
Joseph Ratzinger Hrsg.
Die Frage nach Gott
(Quaestiones disputatae), Herder Verlag, Freiburg i. Br., 1972, 175 pp., DM. 16,-.
Lange tijd is de theologische aandacht uitgegaan naar de Kerk, haar wezen en structuren, haar geheim en zichtbaarheid. Zo sterk was deze belangstelling dat men, naar het woord van J. Ratzinger in de inleiding op deze bundel van theologische voordrachten, zelfs van een ‘theologisch positivisme’ zou kunnen spreken. Nu deze kerk, haar aandacht richt op de wereld en als een teken van heil voor die wereld wil gelden, komt langs een onverwachte weg de bijna begraven, immers ten overvloede beantwoorde, Godsvraag weer naar voren. Deze kerk stoot nu immers op het probleem zichzelf aan anderen te legitimeren, waarbij vragen beantwoord moeten worden als: wie is toch God van wie die kerk als het Volk Gods de naam draagt, en wie is God die aanbeden wordt in de liturgie? Een volgehouden ecclesiologie voert derhalve vanuit haar eigen zelfverstaan tot een theologie in strikte zin: tot de vraag naar God.
Door deze religieuze ‘Sitz im Leben’ is het te verklaren dat op de Tagung van de Duitssprekende dogmatiekprofessoren in december 1970 de vraag naar God in een achttal referaten, die in deze bundel bijeen zijn gebracht, wetenschappelijk werd behandeld.
Daar de vraag naar God mede een vraag is hoe waarheid van kracht is, werd begonnen deze vraag te situeren binnen het wijsgerig denken (B. Welte) en ter sprake gebracht met de filosofische richting van het positivisme, die over deze vraag wil zwijgen (B. Caspar). Vervolgens werd het beeld van God geschetst, zoals dat naar voren komt in het Oude (A. Deissler) en Nieuwe Testament (W. Thüsing). Tegelijk in confrontatie en in gesprek met het huidige denken, alsook het godsbeeld van de H. Schrift en de christelijke traditie in het denken betrekkend, wil de dogmatische theologie dit gelovig vragen ook denkend verantwoorden. Dit gebeurt door E. Biser, die in een helder gecomponeerd referaat spreekt over atheïsme en theologie en door K. Lehmann, die het belangrijke thema van het verband tussen kerkelijke dogmatiek en het bijbels godsbeeld behandelt. Afgerond werd deze voordrachtenserie met een tweetal lezingen over de vraag naar God in de verkondiging. Aspecten van de systematische theologie (W. Kasper) als die van de praktische theologie (K. Delehaye) worden behandeld teneinde de godsvraag zo aan de hoorders
| |
| |
te stellen dat deze als een eigen vraag relevant wordt. De bundel is er in geslaagd de ‘gelassene Sachlichkeit der Wissenschaft’ zo ter sprake te brengen dat deze ‘Bekenntnisaussagen’ niet uitsluit, noch erin opgaat. De bundel kan dan ook een verrijking betekenen voor de lezer die niet alleen geïnteresseerd moet zijn, maar ook enigszins terzake kundig.
G. Wilkens
| |
Jochen Martin
Der priesterliche Dienst III.
Die Genese des Amtspriestertums in der frühen Kirche
(Quaestiones disputatae), Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 120 pp., DM. 16,-.
Al in het korte voorwoord wordt de oprechte theoloog opgeschrikt: als historicus wil de auteur kerkgeschiedenis schrijven zonder rekening te houden met de theologie. Is kerkgeschiedenis dan niet een moment in het geheel der theologische bezinning? In een langere inleiding verdedigt schr. echter zijn opstelling: wanneer men vanuit de theologie de feiten gaat onderzoeken, worden deze onvermijdelijk aan de hand van het latere theologische denken geïnterpreteerd met als gevolg dat deze feiten niet meer voor zichzelf kunnen spreken. Door deze instelling van schr, wordt dit boek geen duplicaat van het eerste deel in deze serie (besproken in Streven 24/2 (april 1971), p. 772; daar is trouwens al gezegd, dat in dat eerste deel vooral de ‘fundamenten’ van de theologie over het ambt worden blootgelegd). Martin wil echt de geschiedenis onderzoeken inzake het ontstaan van ambtsstructuren in de eerste eeuwen van de Kerk. Daarbij komt hij dan vooral tot het inzicht, dat aanvankelijk ambtelijke structuren ontstaan zijn naar de behoeften en gewoonten van plaats en tijd. In bepaalde gevallen - met name waar deze structuren in opspraak kwamen - werd dan een theologische legitimatie achteraf gezocht. Zo zijn de bisschopslijsten in de 2e eeuw, die de ‘apostolische successie in de leer’ moesten aantonen, ontstaan doordat gnostische secten een beroep deden op de leer der Apostelen. Men moet daarom de idee der apostolische successie niet zonder meer in de H. Schrift trachten terug te vinden. Uit zijn onderzoek, dat gaat tot de ‘Traditio apostolica’ in het begin van de 3e eeuw, trekt Martin dan de pittige conclusie, dat men zich bij de hedendaagse pogingen tot een nieuw verstaan van het kerkelijk ambt niet te gauw en zonder meer gebonden dient te voelen aan de vroeg-christelijke ontwikkelingen. Om eens ernstig over na te denken. In ieder geval lijkt dit boek een belangrijke aanwinst in genoemd
historisch onderzoek.
S. Trooster
| |
André Manaranche
Dieu, vivant et vrai
Ed. du Seuil, Paris, 1972, 190 pp..
Moet er nog over God worden gesproken? Bij zoveel theologieën over vrede en geweld, vrijheid en cultuur, stad en land, voelt de auteur zich enigszins vreemd, wanneer hij in een manco gedeeltelijk wil voorzien door een pleidooi te houden voor een theologie over God. Het is z.i. de moeite van het denken waard, wil het geheim van het Godsgeloof van kracht blijven.
Men kan zich terugtrekken op Jezus Christus en de godsvraag laten rusten oververmoeid van herhaalde apologieën, gedeeltelijk berustend in de huidige stand van zaken waar Jezus ‘in’ lijkt, maar God ‘uit’. De schrijver behoort duidelijk niet tot dat Jezusvolk. Hoe kan men Christus immers in zijn gezaghebbend woord ontmoeten anders dan met de vraag naar God? Wie is die Vader over Wie Hij spreekt, en die Geest die Hij geeft als trouw tot in de dood? De schrijver geeft het belang aan de openbaring van de Drievuldigheid. Men kan er als theoloog veel over spreken. Het is gedaan in het verleden, tegenwoordig komt dat geheim minder ter sprake. De schrijver gelooft in geen van beide mogelijkheden van uitvorsen en verzwijgen ten einde toe, maar wil het uitgangspunt laten vormen door het geloofsleven van de mens, ten einde toe. Men kan de ogen gaan sluiten bij dit Geheim, als de mystieken. De schrijver wil gaarne aan hen het laatste woord geven, om zo niet tot zwijgen gedoemd te zijn of tot veelspraak gedwongen. Hij trekt vanuit de gelovige gebedsomgang de ‘vestigia Trinitatis’ na en laat zien hoe God God is juist in Zijn toewending naar de mens.
De schrijver wil voorkomen dat geestelijke ervaring, gelovig begrijpen en het engagement van de liefde uiteenvallen. Dat streven is loffelijk, de uitwerking ervan intrigerend, het resultaat doet verlangen naar meer. Ook al kan men de waardering voor dit boek temperen waar de schrijver soms te snel een weg wil kappen door het theologische bos, toch blijft het boek aanbevelenswaard voor lezers die, theologisch onderlegd, geïnteresseerd zijn gebleven in theologie.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Godsdienst
Barbé, Dominique - Uitstraling en zending. Basisgemeenschappen in de kerk. - Lannoo, Tielt, 1972, 252 pp., BF. 198. |
Bonhoeffer, Dietrich - Verzet en overgave. - Ten Have, Baarn, 1972, 343 pp., f 24,50, BF. 400. |
Bouhuys, Drs. K. en Dr. K.A. Deurloo - In de ark in de kark zei de dominee. - (Oekumene) Bosch & Keuning, Baarn, 1972, 80 pp., f 6,90, bij abb. f 5,50, BF. 110 en BF. 90. |
Dechanet, Jean - Ga waarheen je hart je roept. - Emmaus, Brugge/Utrecht, 1972, 147 pp., BF. 120. |
Elf eucharistie Gebete. - Verlag Hans Driewer, Essen, 1972, 47 en 70 pp., DM. 15,80. |
Gennep, Dr. F.O. van - Mensen hebben mensen nodig. - (Oekumene) Bosch & Keuning, Baarn, 1972, 176 pp., f 9,75. |
Goüwitzer, Helmut - De konsekwenties van het kerstfeest. - Ten Have, Baarn, 1972, 79 pp., f 7,90, BF. 127. |
Graaf, Prof. Dr. J. de - Verandering van de moraal. - Bosch & Keuning, Baarn, 1972, 79 pp., f 5,90. |
Ladrière, Jean - La science, le monde et la foi. - Casterman, Tournai, 1972, 227 pp., BF. 180. |
Loew, Jacques - Maar gij, wie zegt gij dat ik ben? - Lannoo, Tielt, 1972, 300 pp., BF. 225. |
Naar een zelfde geloof in de eucharistie? - Emmaus, Brugge/Utrecht, 1972, 69 pp., BF. 66. |
Rutke, Fem - Woont Jezus nog in de Sint-Pieter? - Orion, Brugge, 1972, 242 pp.. |
Schmidt, Martin - Pietismus. - Kohlhammer, Stuttgart, 1972, 174 pp., DM. 7,20. |
Schaltens, Drs. W.R. - De onbekende Kierkegaard, zijn werken en zijn gebeden. Ten Have, Baarn, 1972, 188 pp., f 11,50, BF. 187. |
Smits, Dr. P. - Godsdienst en kerk in het licht van de sociologie. - Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1972, 270 pp., f 25,-. |
Tilmann, Klemens - Meditatie, Een werkboek. - Gottmer, Haarlem, 1972, 338 pp., f 22,50. |
Toekomst van de religie: religie van de toekomst? - Emmaus, Brugge/Utrecht, 1972, 165 pp., BF. 275. |
Windey, Jos - Het nieuwe missaal. - Emmaus, Brugge/Utrecht, 1972, 492 pp., BF. 145. |
| |
Fr. De Maeseneer
Biecht en zondagsmis. Een kwestie van moeten?
Een pastoraal-theologische benadering van twee hedendaagse knelpunten
Sintal, Leuven, 1972, 125 pp..
Er is een jaar of vijf geleden zoveel over de biecht gesproken en nu gaat haast niemand meer te biechten. De laatste tijd hoort men veel over de verplichte zondagsmis en er zijn tekenen die erop wijzen dat zij dezelfde weg als de hoorbiecht dreigt op te gaan. Iedereen zal dat met vaar en vrees beamen als hij een goed katholiek is en vragen wat hem te doen staat.
Iedereen kan dan ook terecht in dit onderhoudend boekje: jonge kritische mensen, vermoeide ouders, twijfelaars die eigenlijk al onverschillig zijn geworden. Als je dit boekje leest, komt het je voor als luister je ongewild ergens een gesprek af waarvan elke zin je recht naar het hart gaat. Hier is een theoloog aan het werk geweest, zeg je na afloop, als je die pittige en directe taal over je heen hebt laten gaan. Zo is het. Een boekje dat men, eens gelezen, steeds opnieuw ter hand zal nemen, ofschoon het niet goedkoop is.
S. De Smet
| |
Met vallen en opstaan
Handreiking ten dienste van bijbellezing in schoolverband
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1972, f 3,-.
Dit boek biedt een leesrooster voor 42 weken op school. Voor elke dag wordt een bijbellezing van enkele verzen voorgesteld, voorafgegaan door een korte inleiding. We willen hier niet ingaan op de mogelijkheid iets dergelijks op school te verwezenlijken; dit zal van school tot school verschillen. Wel enige kanttekeningen bij het boekje zelf.
Allereerst dan de vraag waarom ook dit boek weer met het scheppingsverhaal van Genesis 1 moet beginnen. Wordt aldus niet gesuggereerd - wat men tegenwoordig juist wil vermijden - dat de Bijbel ook een chronologisch geschiedenisboek is? Daarentegen zijn meerdere weekthema's m.i. bijzonder goed en actueel gekozen; het biedt goede aanleiding tot een eventuele discussie.
Eenieder die dit boek wenst te gebruiken, zal zelf moeten uitmaken in hoeverre het
| |
| |
op zijn school toepasbaar is. Wanneer men op een school is waar bijbellezing nog tot de mogelijkheden behoort, dan is het in ieder geval waardevol dit leesrooster eens aandachtig te bestuderen.
P. Beentjes
| |
Jan Kerkhofs, e.a.
De toekomst van ons verleden
Patmos, Antwerpen, 1972, 104 pp., BF. 135.
Een socioloog, een psycholoog en een theoloog hebben zich hier, niet in de eerste plaats als wetenschappers, maar als geëngageerde mensen over een zo explosief onderwerp als de toekomst van het religieuze leven uitgelaten. Alle drie behoren zij tot wat men thans noemt ‘een evangelische gemeenschap die zoekende is’, maar er is slechts één die daar openlijk voor uitkomt. Velen zullen deze essays lezen. Hopelijk doen zij dit, religieuzen en niet-religieuzen, christenen en andersdenkenden, om een beter inzicht te verwerven in het diepgaand veranderingsproces dat ook de Kerk meemaakt en nog wel in de groepen die haar het meest zijn toegedaan. Deze interessante, uit het Duits vertaalde diagnose zal ongetwijfeld dankbaar ter hand worden genomen. Uiteindelijk zal het minder in het geneeskundig voorschrift dan wel in de zich voltrekkende genezing zijn dat de convalescent de arts ten volle zal waarderen.
S. De Smet
| |
Hans-Ruedi Weber
De Uitnodiging (Matteüs Missionair)
Nederlands Bijbelgenootschap / Katholieke Bijbelstichting, Amsterdam/Boxtel, 1972, 1972, 150 pp., f 7,50.
Dit boek is geschreven om christenen te helpen ontdekken op welke eigensoortige manier Matteüs getuigt van Christus. Het is geen doorlopende commentaar op het eerste evangelie, maar de auteur heeft gekozen voor één thema: de zending. Allereerst is dit een centraal gegeven van Matteüs' thelogie, bovendien is het tot nu toe een zeer verwaarloosd gebied gebleven.
Op een intrigerende wijze weet de auteur zijn lezer te boeien. Aan de hand van reprodukties van kunstwerken leidt hij Matteüs en diens wereld bij ons in. Hij doet dit als een groot bijbelkenner. Degene die Webers boek gaat lezen (het wordt hierbij aan ieder ten zeerste aanbevolen) wordt op een speelse en natuurlijke wijze binnengeleid in de wereld en de gedachtengang van de eerste evangelist. Weber is iemand die het Matteüs-evangelie uitstekend heeft bestudeerd, op bijna elke bladzijde blijkt dit uit zijn rake analyses en zijn goede leeservaring. Daarom is het zo verheugend dat hij in dit boek zijn kennis beschikbaar stelt aan bijbel- en discussiegroepen die al doende dit Matteüs-evangelie te lijf kunnen gaan. Hij biedt schema's aan die tot taak hebben de groepsleden zowel over dit evangelie als over onze eigen tijd te leren nadenken. Tenslotte zijn de vier aanhangsels van het boek een uitstekende en goed geselecteerde informatie over alles wat met bijbeluitleg te maken heeft. Ik hoop dat dit boek bij de lezers een even enthousiast onthaal zal krijgen als bij mij.
P. Beentjes
| |
Helmut Gollwitzer
Erfahrungen mit Weihnachten
(Kaiser Traktate), Chr. Kaiser Verlag, München, 1972, 86 pp., DM. 5,80.
In dit boekje zijn een aantal Kerstpreken van de vermaarde reformatorische theoloog gebundeld. Heel eerlijk gezegd: erg inspirerend vind ik ze niet. De oorzaak is waarschijnlijk, dat de preken een te lange periode bestrijken, van 1938 tot 1967. Ze zijn dan wel in drie hoofdstukjes geordend - Voorbereiding, Bij het Kerstfeest, Consequenties -, maar ook daarin zijn dan preken opgenomen uit zeer uiteenlopende jaren. Het zijn zeer zeker vrome beschouwingen, maar ze reiken toch niet verder dan woorden van troost en bemoediging. Van de ontwikkeling in het theologisch denken van deze toch bijzonder inspirerende theoloog is weing te bemerken. Eenvoudig, goed geformuleerde stichtelijke lectuur.
S. Trooster
| |
Dr, W.A. Visser 't Hooft
Mémoires. Een leven in de oecumene
Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1971, 336 pp., BF. 395.
Deze Memoires van Dr. Visser 't Hooft boeien als een roman. In 1937 werd het ijveren van deze dynamische Nederlandse theoloog erkend in zijn benoeming tot secretaris-generaal van de in oprichting zijnde
| |
| |
Wereldraad van Kerken. Dertig jaar later, in 1968, koos diezelfde instantie hem tot haar erevoorzitter. Men wordt er stil bij als men dit alles opnieuw uit eerste bron hoort vertellen door de voormalige algemene secretaris van de Wereldfederatie van Christian Students. Ronkende namen ontmoet men er: politici als Eisenhower, Oe Thant, Nehru, Hammarskjöld, Soekarno, Haile Selassie en Himmler, maar ook figuren als patriarch Athenagoras en kardinaal Bea, Bonhoeffer en Karl Barth, Niebuhr en Paulus VI. Stap voor stap ontvouwt hij de geschiedenis en daarmee tevens zijn eigen levensverhaal van overwinningen en teleurstellingen in de strijd voor de vrijheid van eredienst.
Hier is een man aan het woord die de eigentijdse geschiedenis van nabij heeft zien maken en zelf heeft gemaakt. Een stuk epos uit de Oecumene.
S. De Smet
| |
Mère Marie-Yvonne osb
Si vous n'étiez pas Dieu...
Suite de lettres à un mécréant
(Coll. ‘Problèmes d'aujourd'hui’), Desclée, Tournai, 1971, 185 pp., BF. 150.
In 1955 liet de schrijfster, een benedictines, nu eens te Parijs dan weer te Rome verblijvend, haar eerste werk verschijnen, O Père qui m'avez parlé (Casterman). Sindsdien publiceerde deze ex-actrice van de Comédie Française om de twee, drie jaar een nieuw werk, o.m. Lettres à un mécréant (Desclée, 1969), waarop het onderhavige aansluit. Het bevat een 30-tal brieven, meestal aan ‘zoekenden’ gericht die van haar iets meer wilden vernemen over God, geloof, paus, kerk, kloosterleven. Uiteraard komen er tal van autobiografische trekken naar voren. Het verhaal over haar eigen broer, die zich het verdict van ongeneeslijke kanker hoort uitspreken, is wel het meest aangrijpende. Voorts vertelt zij hoe Frossard op de kantoren van de Figaro haar over zijn bekering sprak en een stuk voorlas uit zijn manuscript dat hij op haar aandringen uitgeeft, Dieu existe, je l'ai rencontré. Dan weer gaat het over een twintigjarig meisje dat vanuit Brazilië naar Rome kwam, alleen om de paus te zien, of over de atheïstische exjournalist Paul Soupiran die het geloof herontdekte in de Santa Maria Sopra Minerva te Rome. Men vindt er citaten uit Sartre, Malraux, de Nieuwe Nederlandse Katechismus, Guardini en Solsjenitzyn. Eén rode draad loopt door dit wel wat bizarre maar niettemin weldoend werkje: ‘Les problèmes humains sont tels que seule la sainteté peut les résoudre’ (S. Weil).
S. De Smet
| |
Joseph Gelineau, e.a.
Dans vos assemblées.
Sens et pratique de la célébration liturgique
Desclée, Paris, Tournai, 2 dln., 1971, 624 pp..
Nu de Romeinse Raad voor liturgie in opdracht van het tweede Vaticaans Concilie nagenoeg klaar is met de revisie van alle liturgische gebruiken in de Westerse Kerk, komt een verzamelwerk als dat van J. Gelineau uitstekend gelegen. Met zijn staf van 16 medewerkers - 5 Italianen, 4 Fransen, 4 Spanjaarden, 1 Canadees, 1 Luxemburger en 1 Belg - heeft de bekende Franse Jezuiet de liturgische vernieuwingen van na Vaticanum II pastoraal willen begeleiden. Het lijvige boek beoogt dus allerminst een handboek te verdringen als dat van bv. A.G. Martimort, L'église en prière (Paris, Tournai, 1965, 3e ed.) met sterk historische inslag. Met het oog vooral op de zo vaak geroemde en haast even vaak verwaarloosde ‘actieve deelname van de gelovigen’, worden vijf interessesferen onderzocht: Het bijeenkomen van het Godsvolk; De dialoog tussen God en zijn volk; Het zegel van het geloof; Het sacrament van de eenheid; Het leven in de wereld onder het teken van Christus. In het eerste deel benadert Gelineau zelf de assemblée vanuit het bijbelse thema van het Verbond, bepaalt er de karakteristieken van en behandelt meteen de onderscheiden ‘diensten’ die binnen de assemblée noodzakelijk zijn, de communicatie-problematiek en de plaats der samenkomst. De Luxemburger Reckinger neemt de liturgische tijden onder de loep: Dag des Heren, Hoogdagen, Heiligendagen. Het tweede deel handelt over woord en liturgie, de woord-dienst, de schriftlezing, de prediking, zang en houdingen, voorbeden, presidentiële gebeden en eindelijk gebeden voor elke dag. De initiatiesacramenten komen aan bod in het derde deel, terwijl het vierde geheel aan de eucharistievieringen is gewijd. De overige sacramenten en wat daarbij hoort, de sacramentalia, vonden een onderkomen in het vijfde en laatste deel. Een boek dat men gaarne in handen ziet van allen die met de liturgie van nu bezig zijn.
S. De Smet
| |
| |
| |
Literatuur
Andries, Roger, - Mao Ze-Dong. Gedichten. - Orion, Brugge, 1972, 141 pp.. |
Basis 3. Jahrbuch. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 304 pp., DM. 28,-. |
Biesel, Herbert - Dichtung und Prophetie. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1972, 164 pp., DM. 9,80. |
Biezen, Jan - Rode Zeus, blauwe Poseidon, gele Hades. - Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage, 1971, 164 pp., f 12,90. |
Biezen, Jan - Atalanta. - Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage, 1972, 156 pp., f 13,90. |
Brachin, Pierre - Anthologie de la prose Neerlandaise. 1. Historiens et essayistes. - Aubrier, Paris/Asedi, Bruxelles, 1970, 338 pp.. |
Ceulaer, José De - Kroniek van Felix Timmermans. - Orion, Brugge, 1972, 205 pp.. |
Chesterton, G.K. - Alle verhalen van Father Brown. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 813 pp., f 19,50. |
Deprez, Ada - Kroniek van Dr. F.A. Snellaert. - Orion, Brugge, 1972, 183 pp.. |
Dewachter, Richard - Het huis bij de schoren. - Huldecomité, Heverlee, 1972, 319 pp., BF. 275. |
Hannelore, Robin - De traditionele kus. - De Clauwaert, Leuven, 1972, 158 pp., BF. 165. |
Isacker, Frans Van - Vijftig aan de wand. - Orion, Brugge, 1972, 119 pp.. |
Jurgensen, Manfred - Max Frisch. Die Romane. - Francke, Bern, 1972, 247 pp., SF. 29,-. |
Littérature de notre temps. Ecrivains américains. Recueil 1. - Casterman, Tournai, 1972, 264 pp., BF. 240. |
Pieters, Roger - Zeemeerminnen zijn ondankbaar. - De Clauwaert, Leuven, 1972, 68 pp., BF. 60. |
Walter, Hans-Albert - Deutsche Exilliteratur. 2 Bände. - Luchterhand, Neuwied, 1972, 318 & 420 pp.. |
Welle, Mark ter - Elk zijn pijp. - Deruelle, Gent, 1972, 205 pp.. |
Wiesner, Heinrich - Die Kehrseite der Medaille. - Piper, München, 1972, 81 pp., DM. 7,50. |
| |
Jef Geeraerts
Gangreen 2
Paris - Manteau, Amsterdam - Brussel, 1972, 371 pp., BF.225.
In 1959 braken in Belgisch Congo tussen Lulua en Baluba hevige stammentwisten uit, die met moord- en slachtpartijen op grote schaal gepaard gingen. De Belgische administratie deed toen een beroep op het leger om de orde en de rust te herstellen. In zijn nerveuze en vloeiende stijl brengt Geeraerts verslag uit van de operaties die hij als commandant van een Speciale Mobiele Compagnie geleid heeft. Na een wat lang uitvallende beschrijving van zijn eigen opleiding en die van zijn zwarte elite-soldaten, waarin militaire termen kwistig rondgestrooid worden en een reeks hoertjes de vrije uren opvullen, volgt dan het relaas van zes raids tegen de opstandige stammen. Als post scriptum geeft S. een verslag van de door een SS-pantserdivisie gepleegde massamoord te Oradour-sur-Glane, de slachting te My Lai door Amerikaanse soldaten en de interventie van Belgische paracommando's te Stanleystad en Paulis in 1964. Daardoor wil hij de continuïteit aantonen in de agressie gepleegd door soldaten van ‘beschaafde’ landen. Zoals de helden van Hemingway, waaraan S. vaak refereert, is ook hij gebiologeerd door het gevaar en het avontuur, uiteindelijk door de uitdaging zelf van de gewelddadige dood. In een pas verschenen studie over Ernest Hemingway, The artist as a man of action, Van Gorcum, Assen, 1972, beschrijft J. Bakker de karakteristieken van de held in de latere werken van Hemingway: ‘The later Hemingway hero realizes himself primarily through action. It is here that he finds his values. As the man of action he is preordained to become the professional, the man who finds his greatest satisfaction in knowing the adequate response to the given challenge...’ (p. 6). Dit heldentype staat ook Geeraerts duidelijk voor ogen. De uitdaging is voor hem tweevoudig: dood en liefde. Door de confrontatie met de dood in extreme situaties wil hij een verhevigd levensgevoel ervaren en dit al schrijvend op de lezer doen overkomen. Zo ook
wil hij in de extase van lijfelijk en geestelijk genot in seks en liefde een moment van onsterfelijkheid beleven, omdat hij weet toch eens te zullen falen. Op dat ogenblik zal het gangreen zijn vernietigend werk totaal gedaan hebben.
J. Gerits
| |
A. Eliasberg
Chassidische verhalen
Ingeleid door L.D. Meijers.
Ambo, Bilthoven, 1971, 168 pp., f 10,-.
Het Chassidisme is een mystieke beweging in het Jodendom, gesticht door Rabbi Jisraël Baäl Sjem Tov (1698-1768). De aanhangers van deze beweging worden Chassidiem genoemd, hetgeen het Hebreeuwse
| |
| |
woord voor vromen is (p. 8).
Het name in Oost-Europa heeft de beweging veel aanhangers gekend. Het allerbelangrijkste wat het Chassidisme heeft geleerd, is dat de mens steeds tevreden moet zijn. Het is m.n. Martin Buber geweest die het Chassidisme in wijdere kring bekend heeft gemaakt. Maar vrij algemeen neemt men aan dat hij slechts één aspect ervan (nl. de wijsheid en de grootheid van het Chassidisme) heeft weergegeven. De schrijver van de Inleiding meent dat de keuze van samensteller Eliasberg meer recht doet aan deze beweging door haar in álle facetten weer te geven. Daartoe heeft hij deze verhalen zo getrouw mogelijk uit het Jiddisch vertaald. In één snelle ruk leest men de 50 geselecteerde verhalen; men ademt de wijsheid, de filosofie, de levenskunst van deze rabbi's en staat versteld over hun ideeën en opmerkingen. In onze tijd, waarin de mystiek gelukkig weer tot de verbeelding van velen gaat spreken, mag dit boek niet ongelezen blijven.
P. Beentjes
| |
Peter Handke
De angst van de doelman voor de strafschop
Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1972, 94 pp., BF. 130.
Peter Handke heeft sinds 1966, het jaar waarin hij debuteerde met een roman, Die Hornissen, en met een theaterstuk, Publikumsbeschimpfung, furore gemaakt in de literaire wereld in en buiten Duitsland. Ook het in 1970 bij Suhrkamp gepubliceerde Die Angst des Tormanns beim Elfmeter werd vrij vlug een bestseller. Zoals in zijn vorige romans is ook in deze vertelling, zo noemt Handke het, de taal zelf de inhoud. De hoofdpersoon, Josef Bloch, een oud-keeper, is voortdurend verwonderd over zijn eigen taalvermogen, over de wijze waarop woorden en zinnen relaties tot stand brengen tussen dingen, personen en situaties in de waarneembare wereld. Op subtiele wijze weet Handke de spanning die door de woorden opgeroepen wordt, vast te houden en over te dragen op de op elkaar volgende - en in eerste instantie met elkaar geen uitstaans hebbende - taferelen. Na zijn vermeend ontslag op het werk is Bloch begonnen rond te zwerven, hij zoekt contact met een kassajuffrouw van een bioscoop en vermoord haar in haar woning zonder enig motief. Hij reist dan per trein naar een vroegere vriendin, die een café drijft in een grensdorp. Bij zijn aankomst verneemt hij dat er een stomme scholier vermist wordt. Deze twee feiten worden door de auteur, die een knap regisseur van woorden is, aangewend om er de spanning in te houden bij de lezer. Zijn de gendarmes die Bloch ontmoet op zoek naar de vermiste scholier of zijn ze hem zelf op het spoor? Men kan de vertelling lezen als een detectivestory met Kafkiaanse allure en met een open einde en tegelijk kan men ze lezen als een reflectie op de taal en als een poging van het hoofdpersonage om zich daarbinnen te situeren.
J. Gerits
| |
Robert Hotz SJ und Konrad Farner
Alexander Twardowski
Allein der Wahrheit verpflichtet
236 pp., SF. 38.
Micail Scholochow
Sie Kämpften für die Heimat
183 pp., SF. 34.
Verlag Hebert Lang, Bern, 1972.
Het is te hopen dat van deze serie ‘Ost Kontexte’ nog vele delen zullen verschijnen. De schrijvers, een jezuïet en een communist die de partij verlaten heeft, zijn geen voorstanders van het regiem in de Sovjet-Unie, laten dat blijken, maar weten zoveel afstand tot hun onderwerp te houden dat de lezer zelf kan oordelen. De eigen commentaren, hoofdzakelijk van Hotz, zijn kort en ter zake, maar in hoofdzaak laten zij de schrijvers uit de Sovjet-Unie zelf aan het woord.
Uit het eerste deel, over een van de belangrijkste Sovjet dichters van deze eeuw, leren we het leven kennen van een man die al onder Stalin de leiding had van Novyj Mir, het bijna officiële blad van de schrijversbond, later ook tijdens Chroesjtsjov en toen de leiding had bij de grote liberalisering van de literatuur in Rusland. Daarna moest hij aftreden, onder druk van de leiding van de schrijversbond, maar later moest hij zelf weer zijn opvolger opvolgen, als die te liberaal is geworden.
In tegenstelling tot Twardowski, waarvan slechts weinig vertalingen zijn gepubliceerd, geniet Scholochow wel een zekere bekendheid in het westen. Met name door zijn romancyclus ‘De stille Don’ die ook in het Nederlands is vertaald. Het is een van de klassieken van de Sovjetkunst. De schrijver is lid van het centraal comité van de partij, maar uit deze studie blijkt wel dat zijn werken ook vaak botsten met andere werken van leden van de schrijversbond. De opgenomen stukken over deze conflicten maken in vele opzichten de positie van de schrijver in de Sovjet-Unie, waar hij een veel en veel groter sociaal aanzien geniet dan in het westen, duidelijk. Beide deeltjes wijzen er op dat naast deze dichter en deze
| |
| |
schrijver de Sovjet-Unie nog geen dramaturg van hetzelfde kaliber heeft opgeleverd. Dat is des te merkwaardiger, omdat de volken van de Sovjet-Unie juist zeer op het toneel zijn gesteld.
C.J. Boschheurne
| |
Hans Henning, Hrsg.
Goethe - Faust
Der Tragödie Erster Teil
Mit Illustrationen aus drei Jahrhunderten Rütten & Loening, Berlin (DDR), 420 pp., M. 27,-.
Goethe en Schiller genieten in de DDR niet alleen grote populariteit, maar zijn tot op zekere hoogte autoriteiten geworden van dezelfde rangorde als de klassieken van het marxisme - leninisme. Vandaar dat het toneelwerk van Peter Weiss over Hölderlin - waarin deze dichter, die de idealen van de revolutie trouw gebleven zou zijn, tegenover de beide grootmeesters wordt gesteld - niet mocht worden opgevoerd.
Dat de belangstelling in de DDR daarbij vooral gaat naar de Faust is te begrijpen. Het werk is een programma dat op zeldzame wijze het streven en de problematiek van zijn tijd heeft weergegeven. Bloch toonde aan dat de inhoud van de Faust en Hegels Phaenomenologie des Geistes dezelfde is, terwijl Lukàcs al eerder aantoonde dat Hölderlin wezenlijk met dezelfde stof bezig was als Hegel. Ook Goethe heeft, zoals bekend, deze stof reeds eerder trachten te behandelen o.a. in verband met Jezus van Nazareth (in het infinito Der ewige Jude) en kon hem toen nog niet meester worden. Waarschijnlijk ligt daarbij Goethe de DDR iets beter dan Schiller. Zeker heeft de Faust enige materialistische trekken. Mefistofeles is een manifestatie van de Erdgeist, d.w.z. de werkelijkheid, die pas als kwaad gezien kan worden als Faust zijn passieve studerende houding ten opzichte van de werkelijkheid opgeeft en de strevende houding, die uiteindelijk zijn redding is, aanneemt.
Bij dit belang van de Faust voor het denken in de DDR is het begrijpelijk dat er prachtuitgaven verzorgd worden. Deze nu geeft een goed overzicht van de verschillende illustraties die de Faust heeft gehad, waarbij natuurlijk ook de eigen tekeningen van Goethe zijn opgenomen.
Bij het bestuderen van deze illustraties valt het op dat de illustratoren op een enkele uitzondering na figuren van het tweede en zelfs lagere plan zijn. Barlach en Delacroix zijn de enigen die eruit springen. Verder heeft W. Klemm, een kleinere Bauhausfiguur, nog een zekere bekendheid. Maar verder valt het op dat men wel een figuur als Peter Cornelius en niet diens leermeester Kaulbach aantreft, wel Paul Konewka, maar niet Adolf Menzel. Er zijn twee hoogtepunten te zien waar de Faust beeldende kunstenaars beïnvloedde, namelijk in het eerste kwart van de vorige eeuw en in de eerste jaren van deze eeuw.
Het merkwaardige is dat een dergelijk verschijnsel zich voordoet waar de Faust muziek inspireert. Ook daar zijn het niet de topmensen bij wie die inspiratie werkt. En indien men Berlioz daartoe wel zou willen rekenen, dan is hij juist in dit werk weinig origineel, maar zowel door Wagner als door Beethoven beïnvloed. Gounod was nergens zo zeer een Beethoven-epigoon als in de opera Faust. Verder is het merkwaardig dat Wagner zich tot de stof niet aangetrokken voelde, maar wel de man die hem oorspronkelijk pousseerde, Spohr, en zijn epigoon Boito. Men mag zich daarbij afvragen of de inspiratie niet meer gelegen was in de Faust-bewonderingsmode dan in het werk zelf. De Gretchen-scene, die het hele werk van Gounod bepaalt, is geenszins bepalend voor het eerste deel. Voor Boito wordt blijkens de titel van Mefistofele deze en niet Faust de hoofdfiguur. Misschien was Liszts Faust Symphonie een soort uitzondering, hoewel we bij hem ook de weg op gaan van de Mephisto-walsen. Merkwaardig in dit verband is overigens dat Beethoven zich wel aangetrokken voelde tot de Egmont-stof, waarbij men zich af mag vragen of de oorzaak gelegen kan zijn in de meer idealistische opstelling van Goethe in dit werk dan in Faust.
Toch mag men uit het voorafgaande niet concluderen dat de Faust niet tot grote artistieke inspiratie in staat zou zijn. Merkwaardiger wijze echter alleen in de letterkunde. Daar behoren de geïnspireerden, Th. Mann, Heine, Paul Valéry nu juist wel tot de allergrootsten. Het dynamisch moment van de Faust komt in hun werk opnieuw tot uiting. Maar men had kunnen verwachten dat dat ook in de muziek tot uiting zou kunnen komen, maar waar we het daar zien, is het een gekunstelde dynamiek met Boito als toppunt. Misschien ligt het daaraan dat de muziek het begripsmatige, dat zo een grote rol in Faust speelt, niet uit kan drukken. Het is in dit verband belangwekkend, dat het minder begripsmatige en minder dynamische werk van Cervantes wel goede illustratoren (Doré, Daumier, Sluyters, Salvador Dali) weinig componisten (R. Strauss en M. de Falla) en maar uiterst weinig schrijvers (Langendijk en Unamuno) inspireerde.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theater
Burns, Elizabeth - Theatricality. - Longman, London, 1972, 246 pp., £ 3,50. |
Dürrenmatt, Friedrich - Dramaturgisches und Kritisches. - Arche, Zürich, 287 pp., SF. 19,80. |
Kotzebue, August von - Schauspiele. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 606 pp., DM. 48,-. |
Lüthy, Herbert - Fahndung nach dem Dichter Bertolt Brecht. - Arche, Zürich, 1972, 94 pp., SF. 11,90. |
McCormick, John - Le théâtre britanique contemporain. - Renaissance du livre, Bruxelles, 1972, 117 pp., geïll.. |
Woolf, Rosemary - The english mystery plays. - Routledge & Kegan Paul, London, 1972, 437 pp., £ 5,50. |
Yates, W.E. - Nestroy. Satire and parody in Viennese popular comedy. - Cambridge University Press, London, 1972, 207 pp., £ 5,40. |
| |
John Fletcher, ed.
Forces in Modern French Drama.
Studies in Variations on the Permitted Lie
University of London Press, 1972, 222 pp., £ 2,45.
Zich concentrerend op Claudel, Giraudoux, Montherlant, Anouilh, Sartre, Camus, Genet en Ionesco, voorafgegaan door een duidelijk overzicht van het toch bonte bos van theatrale stijlen en regisseurs en gevolgd door een prognose op de ontwikkeling (teruggevonden in Adamov, Beckett en Arrabal), wil deze verzameling heldere inzichten een duidelijke synthese brengen van het Franse drama van vandaag. Die chronologie blijkt nogal rekbaar te zijn, ofschoon ieder auteur onderzocht wordt naar normen en criteria die met de huidige theatraliteitsvisie samenhangen. En dat leidt tot onbetaalbaar knappe resultaten. Als Claudel gereduceerd wordt tot slechts enkele drama's, als Giraudoux vanuit een maatschappelijke opstelling wordt belicht, als Montherlant geaccepteerd wordt in zijn neoklassieke vormwil en pas dan geanalyseerd, als Anouilhs cynisme dramatisch wordt geconstateerd, als Sartre wordt betrapt op incongruentie tussen filosofisch-politieke stoerheid en dramatisch-ethische besluiteloosheid, als Camus wordt verklaard als een wilsrelatie tot het theater, als Genets schandaalzucht als kern én stilistische code van zijn werk wordt gehanteerd, als Ionesco rondweg als moralist wordt onderzocht, als Beckett wat humeurig tot de kleine vakmensjes wordt gerekend, als Arrabal tot de vitale impulsen wordt gepromoveerd, dan zijn dit evenzovele eenzijdige als verrassend-boeiende gezichtspunten, terwijl de gladde Angelsaksische schriftuur deze benadering nergens onnodig-diepzinnig maakt. Het resultaat moet gewaardeerd worden als een cultuurhistorische correctie op het zo vaak gallomane enthoesiasme voor bedenkelijke waarden, die in staat is het blijvende te onderstrepen en de ballast weg te zuiveren.
C. Tindemans
| |
Otto Reinert, ed.
Strindberg. A Collection of Critical Essays
178 pp..
Jordan Y. Miller, ed.
A Streetcar Named Desire.
A Collection of Critical Essays
119 pp.. Prentice-Hall, London, 1971, elk £ 1,-.
Aan de beurt in deze solide reeks essayverzamelingen is A. Strindberg. Hij wordt gesynthetiseerd volgens de voor de hand liggende drie afdelingen: zijn complexe karakter, zijn theatrale vernieuwing en zijn diverse drama's. De herkomst van de verschillende visies is werkelijk internationaal en, al kon de analyse iets meer recent zijn, het globale beeld is keurig rechtvaardig.
A Streetcar Named Desire wordt geanalyseerd in zijn dubbele gedaante: als commercieel theaterprodukt (doorgaans review-bijdragen van de gevreesde dagpers) en als literair drama. Uiteraard graaft het tweede deel dieper en de verschillende analyses trachten een historische betekenis met meer afstand en ernst te funderen.
C. Tindemans
| |
Klaus Kilian
Die Komödien Arthur Schnitzlers. Sozialer Rollenzwang und kritische Ethik
(Literatur in der Gesellschaft, Bd 7), Bertelsmann Universitätsverlag, Düsseldorf, 1972, 179 pp., DM. 19,80.
Voor de literatuurtheorie blijft A. Schnitzler een probleem; terwijl hij een groot deel van zijn omvangrijke werk ‘komedie’ noemt, vallen aan dit begrip niet de gebruikelijke vormkenmerken te erkennen. Volgens S. heeft Schnitzler een totaal andere inhoud op het oog gehad: ‘komedie’ was voor hem
| |
| |
‘zich voordoen als’, ‘een rol spelen’. De mens wordt als sociaal wezen gedwongen een bepaald spel te spelen. Dit in wezen pessimistische beeld van het functioneren van de mens in de wereld maakt de basis uit van alle dramatische relaties bij Schnitzler, tegelijk ook onprogrammatisch een ethische doctrine veronderstellend: wil de maatschappij (juist tijdens Schnitzlers leven als thema van dramatische preoccupatie ontdekt) beter worden, dan zal de behoefte aan waarheid bij het individu de maatschappelijke leugen moeten vervangen. Met deze thesis dwingt S. de vigerende Schnitzlerexegese tot herverkenning, zowel thematisch als formeel.
C. Tindemans
| |
The Plays of John Whiting.
An Assessment
V. Gollancz, London, 1972, 191 pp., £ 2,25.
Na J. Osborne en A. Wesker onderzoekt S. thans de voorganger (niet helemaal voorloper) van het moderne Britse drama (na 1945) op verdiensten en tekorten. Al slaagt S. erin de ethische substraten van zijn eigenzinnige auteur duidelijk te maken, het volstaat niet deze pessimistische principes ongeldig te verklaren, om uit te maken waarin Whitings dramatisch-theatrale waarde bestaat. Het verst kan ik S. nog volgen als hij, dit keer voldoende gedocumenteerd, het doorgaans geroemde stuk The Devils als ontoereikend karakteriseert en bovendien dramatisch-vals. Wil deze reeks verder zinvol blijven, dan zal het gehalte van de analyses wetenschappelijk-keuriger moeten worden en het badinerende intuïtie-essay achter zich moeten laten.
C. Tindemans
| |
David Magarshack
The Real Chekhov.
An Introduction to Chekhov's Last Plays
George Allen & Unwin, London, 1972, 249 pp., £ 3,75.
Een leven vol aandacht voor Tsjechow heeft S. een hoofdzakelijk negatieve instelling bezorgd tegenover het gangbare interpretatiebeeld. Hij gaat in deze minutieuze toneelper-toneel-analyse dan ook fel te keer tegen het totale onbegrip voor de centrale thematiek in Tsjechows stukken dat de regisseurs zou doen ploeteren in de gekste fantasie. Zelfs Stanislawskij wordt afgestraft om zijn immobiliserende ‘verveling-en-ontgoocheling’-syndroom dat de wezenlijke komische kracht buiten werking zou hebben gesteld. Positief dan ziet S. de komedie (én komiek) liggen in de incongruentie van realiteit en be-goocheling en zijn boek wil deze stelling bewijzen, behendig de bekende drama's naar zijn inzicht wentelend. Wie S.'s vroegere Tsjechow-publikaties kent, ontmoet een vertrouwde opvatting, wel iets te sterk steunend op historisch-maatschappelijke modellen en te weinig de intrinsieke dramatische structuur volgend. Toch blijft deze benadering een gezonde correctie op wat we voor Nederland de Sjarow-visie moeten noemen, vooral in het opengooien van afwijkende, bijgevolg uiteenlopende (én meervoudige) interpretaties die uiteraard (wellicht zelfs tegen de zin van S. in) niet de definitieve behoren te zijn.
C. Tindemans
| |
Paul Vernois
La dynamique théâtrale d'Eugène Ionesco
Klincksieck, Paris, 1972, 308 pp., FF. 52,-.
In schitterende parafrases en vindingrijke analyses poogt S. de dramaturgische systematiek van E. Ionesco bloot te leggen. Zijn werkwijze is dubieus; vanuit een globale voorkennis stelt hij inductieve schema's op een rijtje (indrukwekkend logisch in elkaar geconstrueerd) die hij dan schijnbaar rijkelijk en toch nauwelijks toereikend met passages uit Ionesco's oeuvre staaft, vooral bewijzend dat zijn eerste idee zo knap is geweest. Een in wezen ouderwetse vorm van gelijkhebberige essayistiek wordt nogal krampachtig (maar schitterend onder woorden gebracht) verdedigd; deze werktrant blijft sterk subjectief en intuïtief. Als poging tot objectivering zie je dan zijn hang naar grafische synthese die telkens zegevierend komt aanzetten met geometrische patronen in Ionesco's dramatische structuur. Maar steeds haalt het de methode op het intrinsieke thema. Toch wordt als continu patroon de cirkel herkenbaar die in zijn vereenzamingstendens de ethisch-metafysische opstelling van Ionesco tegenover mens en wereld uitdrukt, van La Cantatrice chauve tot Macbeth, en waarin alleen de droom een uitnodiging tot het stappen over de zelfbepaalde begrenzing inhoudt. Bij de wel overvloedige maar niet al te zinrijke Ionesco-literatuur voegt zich deze studie als de eerste die naar de diepte tast, ook al zijn de maatstaven te sterk die van de auteur zelf en te weinig die van het werk. Voor de op gang gekomen Ionescologie zal ze echter vruchtbaar uitvallen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Bessy, Paurice - André Bourvil. - Denoël, Paris, 1972, 224 pp., geïll., FF. 10,-. |
Bessy, Maurice - Charles Chaplin. - Denoël, Paris, 1972, 224 pp., geïll., FF. 10,-. |
Brosnan, John - James Bond in the cinema. - Tantivy Press, London, 1972, 176 pp., geïll., £ 2,10. |
Chazal, Robert - Louis de Funès. - Denoël, Paris, 1972, 239 pp., geïll., FF. 10,-. |
McBride, Joseph - Orson Welles. - Secker and Warburg, London, 1972, 192 pp., geïll., £ 2,25. |
Samuel Beckett. Film. - Faber & Faber, London, 1972, 95 pp., £ 1,10. |
Speed, Maurice - Film review 1972-73. - Allen London, 1972, 240 pp., geïll., £ 3,-. |
Stanley Kubrick's Clockwork Orange. - Lorrimer, London, 1972, geïll., £ 1,25. |
The four Marx Brothers in Monkey Business and Duck Soup. - Lorrimer, London, 1972, 183 pp., £ 1,50. |
| |
Joseph Gelmis
The Filmdirector as Superstar
Secker & Warburg, London, 316 pp., £ 2,75.
Een bundel gesprekken met (meestal) jonge en onafhankelijke filmmakers. Dat loopt van de klassieke underground tot Mailer en Warhol, van de Europese Anderson en Bertolucci tot de Amerikanen Corman en Coppola, van Kubrick en Penn tot de Oosteuropeanen Forman en Polanski. Geen erg inspirerende en coherente keuze. Ook ergert me in het concept de anti-commerciële partipris. Over de mogelijkheden van het buiten-commerciële heersen (of heersten) nogal wat illusies. Is een onafhankelijk filmmaker noodzakelijk persoonlijker en creatiever en relevanter dan een afhankelijke filmmaker? De research in de sector van de commerciële cinema (ingezet met de auteurs- en genretheorie) bewijst het tegendeel. The filmdirector as superstar hoort thuis in de jaren zestig. Er heerste toen zowel op het vlak van de produktie als op het vlak van het publiek en de kritiek een conjunctuur die erg gunstig was voor persoonlijke initiatieven. Het was het decennium van de bevrijding en de cinema nam daar ruim zijn deel van en betaalde daar ruim zijn tol aan. (Geen enkele ‘liberation’ gaat zonder slachtoffers). Gelmis heeft in zijn gesprekken en korte inleidingen nauwelijks iets van de precariteit van de bevrijde cinema aangevoeld. Het is een nogal bombastisch hoera-boek geworden. Het meest teleurstellend zijn de gesprekken zelf met de filmmakers. Gelmis heeft ze nauwelijks iets boeiends te vragen. Het korte gesprek met Warhol, waar Gelmis telkens één zinnetje antwoord op een vraag van hem krijgt, is meteen een ontluistering van Gelmis als filmcriticus en filmkijker. In zijn inleiding schrijft hij dat hij het evenzeer heeft over ‘life styles’ als over ‘film styles’. Hij heeft al even weinig gevoel voor het een als voor het ander.
D. Lauwaert
| |
Jon Halliday
Sirk on Sirk
(Cinema One), Secker & Warburg, London, 176 pp., £ 0,99.
Jon Halliday praatte met de Duits-Amerikaanse filmmaker Sirk. Het verslag van dat gesprek werd gepubliceerd, aangevuld met een filmografie en bibliografie. Knap uitgevoerd, zoals alle volumes uit deze dynamische en oorspronkelijke reeks. Een interviewboek met dezelfde cruciale betekenis als het interviewboek Truffaut-Hitchcock. Na de voor de hand liggende film-auteurs is men in de filmstudie nu ook gevoelig geworden voor de niet-manifeste filmauteurs, voor de genrekineasten. En na de gevoeligheid voor de meest gecodificeerde genres, zoals western en policier, wordt men nu ook gevoelig voor minder afgegrensde en minder prestigieuze (minder mannelijke) genres: na de musical nu het melodrama, dat sinds één jaar in Britse en Franse publikaties plotseling aan de orde is. Sirk is een genre-kineast, hij is vooral beroemd geworden met zijn melodrama's (weepies). Maar het hier gepubliceerde gesprek is beslist niet alleen omwille van de actualiteit van het melodrama zo belangrijk. Sirk is zonder meer een fascinerende figuur. Zijn biografie bundelt vier decennia Europese en Amerikaanse cultuurgeschiedenis. Hij evolueerde van het Duitsland onder de Weimarrepubliek naar de Verenigde Staten van 't einde van de jaren veertig en de volledige periode van de jaren vijftig. Toevallig (?) ook de periode die in de Amerikaanse nostalgiabeweging aan de orde is. En tenslotte, Sirk heeft uit die cultuur- en politieke geschiedenis, uit de contradicties van zijn werk, een zekere moraal gepuurd, die hij uiteindelijk wist te vertalen in zijn werk. Hijzelf noemt het ironie.
D. Lauwaert
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Bahrdt, Hans Paul - Een leefbare stad. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 221 pp., f 14,50. |
Nuttgens, Patrick - The landscape of ideas. - Faber & Faber, London, 1972, 116 pp., £ 4,-. |
Rainer, Roland - Lebensgerechte Aussenräume. - Artemis, Zürich, 1972, 228 pp., SF. 85,-. |
Stravinsky, Igor - Themes and conclusions. - Faber & Faber, London, 1972, 328 pp., £ 6,-. |
| |
Karin Thomas
Bis Heute. Stilgeschichte der bildenden Kunst im 20. Jahrhundert
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1971, 400 pp., 67 klpl., 300 pl., 40 tek., DM. 19,80.
In de evolutie van de hedendaagse kunst zijn we blijkbaar aan een moment van vertraging toe, waarop zich niet enkel bepaalde verzadigingsverschijnselen voordoen, maar waarop van de zijde van het publiek grote behoefte ontstaat aan overzichten, schemata, definities. We hebben reeds enkele publikaties die zich daarom bemoeien gesignaleerd. Het boek van Karin Thomas is een van de volledigste en best gemaakte. Alleen al het feit dat zij van een ‘stijlgeschiedenis’ van de beeldende kunst in de twintigste eeuw spreekt, is merkwaardig. Men is immers geneigd de hele moderne kunst als een poging te beschouwen om het stijlbegrip te doorbreken, een poging die evenwel zo weinig consequentie in zich had, dat Thomas terecht nog van een stijlgeschiedenis kan gewagen. Haar eerste bedoeling is evenwel niet theoretisch, maar informatief. Het boek barst dan ook van de informatie. Informatie in de heldere karakteriseringen van de verschillende kunstenaars en bewegingen - zo'n zeshonderd kunstenaars worden erin voorgesteld en meer dan dertig bewegingen; informatie ook in de rijke en goedverzorgde illustratie; in de handige registers en bibliografie; in het glossarium van vaktermen.
G. Bekaert
| |
Carlo Testa
Die Industrialisierung des Bauens / The Industrialization of Building
Verlag für Architektur, Artemis, Zürich, 1972, 208 pp., 191 pl., geb. SF. 78,-.
Over de industrialisering van het bouwen bestaat reeds een rijke literatuur, maar die is zo goed als uitsluitend toegespitst op de technische problemen ervan. Carlo Testa gaat ervan uit dat niet de technische problemen de voornaamste zijn bij de industrialisering van het bouwproces, maar de organisatorische. Industrialisering is meer dan het toepassen van vooruitstrevende technieken, een efficiënte organisatie die de vraag naar een produkt niet afwacht, maar zelf een markt creëert, en in die zin op de behoeften vooruitloopt. Testa gaat echter nog een stap verder: industrialisering van het bouwproces op zich volstaat niet om in de werkelijke behoeften aan een menselijk leefmilieu te voorzien. Zonder een werkzame controle van de gemeenschap kan een industrialisering van het bouwwezen enkel de negatieve invloed van het huidige bouwen op het leefmilieu versterken. Hier situeert Testa dan de taak van de architect, die totnogtoe in dit industrialiseringsproces verstek liet gaan. Hij moet als directe vertegenwoordiger van de bewoner van een geindustrialiserende architectuur zijn invloed in het proces laten gelden. Dat er, voor dit zal gebeuren, nog veel zal moeten veranderen én in kringen van architecten en in die van de industrie, is evident. Bij zijn theoretische analyse laat Testa enkele concrete verwezenlijkingen aansluiten.
G. Bekaert
| |
Anton Dieterich
Goya. Visionen einer Nacht
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 224 pp., 96 tek., DM. 16,80.
Dat Goya ook een groot tekenaar was, zal wel niemand ooit betwijfeld hebben. In deze overzichtelijke publikatie, waarin A. Dieterich het hele tekenkundig oeuvre voorstelt, van de luchtige eerste schetsen uit 1797 tot de laatste hallucinaties tijdens zijn ballingschap in Bordeaux uit 1824 tot 1828, komt hij als een grootmeester te voorschijn, tegelijk virtuoos en bezetene, altijd dubbelbodemig. Zoals hij in zijn staatsieportretten van het Spaanse hof de spot drijft met de macht, zo komt in bijna al zijn tekeningen, waarvan het thema vaak een slachtoffer is, ook het omkeren van de eerste betekenis voor. Bij een schijnbaar onschuldige tekening van moeder en kind laat hij bijvoorbeeld niet na erbij te noteren: schijnt een brave vrouw te zijn. Een honderdtal tekeningen zijn verzorgd gereproduceerd. In zijn inleiding geeft Dieterich een schets van de tekenbundels die Goya nagelaten heeft.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Heinrich Wiegand Petzet
Vort Worpswede nach Moskau. Heinrich Vogeler
Verlag M. DuMont, Köln, 1972, 252 pp., 10 klpl., 97 pl., 51 tek., DM. 19,80.
In zijn boek over H. Vogeler wil H.W. Petzet geen kunstgeschiedenis bedrijven, maar berichten over een aangrijpend kunstenaarsbestaan. Vogeler is als kunstenaar niet helemaal onbekend, maar hij leeft toch meer in zijn vriendschappen met andere kunstenaars, o.m. Rilke en Modersohn voort, dan in zijn eigen werk. Niet velen zullen vermoed hebben dat achter de romantische illustrator en gevoelige schilder van Worpswede zulk een felle persoonlijkheid schuilging, die zich bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, zoals zovele andere kunstenaars in alle landen van Europa, als vrijwilliger in het Duitse leger meldt, maar als anarchist en communist uit de oorlog komt, op zijn goed ‘Barkenhoff’ te Worpswede een commune sticht en tenslotte naar Rusland uitwijkt. De auteur, een Rilkekenner, beschrijft het verloop van dit kunstenaarsleven met heel veel schroom, zoveel mogelijk zich bedienend van citaten uit de brieven van Vogeler. Het boek illustreert op een pakkende wijze de verwachtingen en illusies van vele kunstenaars in de wereld van vandaag.
G. Bekaert
| |
Karin Thomas
Kunst-Praxis Heute.
Eine Dokumentation der aktuellen Aesthetik
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 256 pp., 225 pl., DM. 24,-.
De titel van dit boek is ook de titel van een nieuwe DuMont-serie. Men kan het boek als een programmaverklaring voor de serie beschouwen en in een ruimer perspectief als een programmaverklaring voor een beweging in de actuele kunst, waarvaan de eerste bekommernis is, het efficiënt maken van het in de kunstactiviteit begrepen kritisch engagement, m.a.w. het introduceren van de kunst als sociale praxis in een concrete maatschappelijke context. Het boek bestaat uit een verzameling teksten van een tachtigtal actuele kunstenaars. In welke mate uitgaven als deze tot deze praxis bijdragen, blijft een open vraag. Zij bieden in elk geval mogelijkheden van verkenning. De verzameling teksten en illustraties wordt door Karin Thomas ingeleid en in een ‘System von Denkaspekten’ ondergebracht. Deze systematisering sluit uiteraard een vorm van evaluatie en van kritiek in, maar in het algemeen krijgt men de indruk dat de inleider al te propagandistisch is ingesteld. Uit schrik van dogmatisch te worden, ziet de kritiek hier van een goed deel van haar bemiddelende functie af. Bij de kunstenaars komen ook een zevental ‘Kunstvermittler’, musea- en galeriedirecteuren, aan het woord. Hoewel internationaal georiënteerd, ligt de nadruk toch op de Duitse kunstwereld.
G. Bekaert
| |
Rudolf Arnheim
Anschauliches Denken
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 322 pp., geïll., DM. 24,-.
Het boek van Arnheim Visual Thinking, dat we hier, in een eigen vertaling van de auteur, voorstellen, denkt verder door op de ideeën die hij in zijn Art and Visual Perception (1954) reeds uiteenzette. De ondertitel van dit laatste boek geeft de thesis van de auteur duidelijk weer: ‘a psychology of the creative eye’. Arnheim gelooft dat de menselijke creativiteit in het oog ligt. Het oog ziet niet enkele vormen, maar betekenissen. M.a.w. de mens denkt visueel, in beelden. Vanuit zijn onderzoekingen op kunstpsychologisch gebied gaat Arnheim nu algemene kennistheoretische conclusies trekken, die op zichzelf niet zo nieuw zijn, maar op een nieuwe manier, vanuit de Gestaltpsychologie, worden geformuleerd. Belangrijker dan zijn affirmaties nopens de eenheid van waarnemen en denken, zijn zijn gevolgtrekkingen betreffende kunst, die in deze optiek niet langer als iets aparts beschouwd kan worden. De kunst, zegt Arnheim, is ofwel nergens of overal. Alle produktief denken gaat over de traditionele tegenstelling tussen wetenschap en kunst heen en is een vorm van visuele beeldvoorstellingen. Het boek bevat een uitgebreide bibliografie.
G. Bekaert
| |
Umbro Apollonio
Der Futurismus
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 256 pp., 8 klpl., 138 pl., 74 tek., DM. 17,50.
In Streven, nov. 1966, hebben we gewezen op het werk van Christa Baumgarth, Geschichte des Futurismus, dat in hoofdzaak bestond uit een verzameling van documenten en teksten betreffende het Futurisme, de Italiaanse avant-garde beweging tussen 1909 en 1918. Het boek van Apollonio is volgens eenzelfde schema opgevat, maar vollediger. Alle manifesten van het futurisme bijvoorbeeld zijn er in extenso in opge- | |
| |
nomen. S. situeert ze ook in een bondig historisch overzicht en geeft een karakterisering van de artistieke beweging die niet met een kunstwerk, maar met een beginselverklaring inzette, en een goed gedeelte van haar invloed te danken had aan de publiciteit die ze aan haar ideeën over een moderne samenleving wist te geven. Een beschrijving van die invloed geeft H. Richter in een tweede inleidend artikel. De literaire documenten worden aangevuld door een uitgebreid illustratiemateriaal.
G. Bekaert
| |
Götz Adriani
Franz Erhard Walther
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 282 pp., 487 pl., DM. 20,-.
Nu het kunstwerk als autonoom object in het communicatiepatroon dat zich tussen maker en beschouwer afspeelt, veel van zijn belang heeft verloren en het communicatiepatroon dus zelf sterk is gewijzigd, heeft de kunstenaar steeds meer behoefte niet alleen om het proces zelf waarin een object tot stand komt te documenteren en de mogelijkheden aan te wijzen om het, zoals in een laboratoriumproef, opnieuw te voltrekken, maar ook om de samenhang van een persoonlijke evolutie, die als een wetenschappelijk onderzoeksproces wordt benaderd, te laten zien. De ‘Werkmonographie’ van en over Franz Erhard Walther is dan ook samengesteld als het exact en omstandig verslag in foto's en teksten van de activiteit van de kunstenaar vanaf 1955 tot 1969.
G. Bekaert
| |
Klaus Hoffmann
Kunst-im-Kopf. Aspekte der Realkunst
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 200 pp., 128 afb., DM. 19,80.
Hoffmann is een exponent van de nieuwe kunstkritiek, die haar taak niet meer als een afstandelijk beoordelen van het kunstfenomeen beschouwt, maar als een kritisch engagement in het kunstproces zelf. Hoffmann schrijft niet enkel ‘over’ kunst-in-kop-kunst, maar zijn publikaties horen bij de kunst-in-kop-kunst. In zijn inleiding verklaart de auteur zijn methodiek als een poging om de opsplitsing van het leven in hoogstgespecialiseerde activiteiten te doorbreken door een ‘Denken im Querschnitt’ dat de methoden en de resultaten van verschillende disciplines aanwendt om een situatie te beoordelen en er eventueel op in te grijpen. Plato bijvoorbeeld moet niet aan de kenners voorbehouden blijven, maar wordt iedereen als actuele lectuur aangeraden. In zijn boek geeft Hoffmann een analyse van de verschillende soorten ‘conceptuele’ kunst en van de methoden waarvan deze zich bedienen.
G. Bekaert
| |
Paul Maenz en Gerd de Vries
Art & Language
DuMont-International, Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 347 pp., DM. 28,-.
Het boek Art & Language, Texte zum Phänomen Kunst und Sprache vervult de rol van een tentoonstelling voor de gelijknamige groep Anglo-Amerikaanse kunstenaars, die geen objecten meer maakt, maar teksten produceert. Deze laatste zijn niet te verwarren met traditionele kunstenaarsmanifesten die een welomschreven ideologie verkondigen als grondslag voor hun te realiseren kunstvoorwerpen. De teksten van Art & Language zijn de ‘kunstwerken’ zelf, tenminste in zover het kunstwerk beschouwd kan worden als een communicatiemedium van de kunstenaar. Van een specifieke Art & Language-ideologie is er dan ook geen sprake. De groep wordt gevormd door een gelijkgerichte interesse van de kunstenaars voor een analyse van het kunstfenomeen en het kunstproces en een zoeken naar een mogelijke kunst-theorie. Het boek verzamelt een aantal belangrijke teksten die gedeeltelijk in het eigen tijdschrift Art & Language, gedeeltelijk in andere tijdschriften zijn verschenen. Alle teksten zijn in het Engels en het Duits.
G. Bekaert
| |
Ludwig Glaeser
The Work of Frei Otto
The Museum of Modern Art, New York, 1972, 128 pp., geïll., $ 6,95.
Zoals alle catalogi van het Museum of Modern Art te New York is ook deze bij de tentoonstelling van Frei Otto een zelfstandige publikatie, die een uitstekend overzicht biedt van deze bouwkundige ‘structuralist’, die vooral bekendheid heeft verworven in brede kring door het Westduitse paviljoen op de Expo 67 te Montreal en onlangs door zijn doorschijnende daken boven verschillende sportaccomodaties van de Olympische Spelen 1972 te München. Voor zijn tentoonstelling te New York ontwierp Frei Otto eveneens een zwevende dakconstructie. Het is wel tekenend dat het werk van Frei Otto hier niet in zijn constructieve aspecten wordt beschreven, maar in vaak spectaculaire opnamen wordt geïllustreerd.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Miscellanea
Bartelink, Dr. G. e.a. - Woordenboek der oudheid, afl. 7. - Romen en Zonen, Roermond, 1972, kol. 1546-1736, f 17,-. |
Feyl, Renate - Bau mir eine Brücke. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 320 pp., M. 6,20. |
Fockema Andreae, S.J., en C. Koeman - Kaarten en kaarttekenaars. - Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1972, 124 pp., f 8,90. |
Mager, Hasso - Der Unbekannte bin ich. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 295 pp., DM. 6,60. |
Moustier, Benoit du - Zwerver Christi. Het verhaal van een Russische pelgrim. - De Heraut - Jonge Kerk, Nijmegen, 1972, 102 pp., f 8,-. |
Nieuwe Gedichten van Jongeren. - De Heraut - Jonge Kerk, Nijmegen, 1972, 48 pp., f 6,-. |
Werner, Ruth - Kleine Fische grosse Fische. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 247 pp., M. 5,60. |
| |
F.J. Lammers
Wilhelmina Moeder des Vaderlands
Hollandia, Baarn, 1972, 96 pp., ill., f 19,50.
De auteur heeft al meer goede boeken over leden van het koninklijk huis samengesteld. De schets van koningin Wilhelmina is levendig, tracht haar karakter te tekenen op grond van anekdotische gegevens en herinneringen, o.a. van haar onderwijzer. Daardoor krijgt men een kijk op haar jeugd, maar niet minder op haar huwelijk met Prins Hendrik, op de manier waarop ze met mensen omging, op haar hoge, soms wat hiëratische plichtsopvatting. Een heel goed boek dat een aanvulling mag heten op het boek dat Wilhelmina's secretaris, Thijs Booy, over haar heeft geschreven.
R.S.
| |
Cornelia V. Christenson
Kinsey. A Biography
Indiana University Press, Bloomington, London, 1972, pp. 241, £ 3,30.
Na zo'n biografie gelezen te hebben, vraag je je af of Kinsey nu werkelijk zo'n saai man geweest moet zijn, of dat het zijn biografie is die dat van hem, ongewild, maakt. De auteur, die assistent geweest is van de sexoloog, beschikt nochtans over voldoende materiaal om deze figuur met veel reliëf te tekenen. Typerend reeds is de splitsing tussen ‘zoeker’ en de ‘man’, alsof beide niet één geheel vormen waarvan het juist de boeiende opdracht van een biograaf is de componenten te vinden en op elkaar te doen inspelen. Uiteraard vindt men hier informatie over de achtergrond van de beruchte onderzoeken op sexologisch vlak. Maar dorheid blijft van het begin tot het einde het hoofdmotief.
Eric De Kuyper
| |
Edgar Morin
Plodémet Report from a French Village
Allen Lane The Penguin Press, London, 1971, 287 pp., £ 3,15.
In 1964 begon Morin met de hulp van een reeks assistenten aan een studie over een kleine Bretoense gemeente. De bedoeling was na te gaan in hoeverre de hedendaagse technocratie een traditioneel gebonden communauteit beïnvloedt. In het document dat erover gepubliceerd werd, ontbreken echter volledig de ‘menselijke’ aspecten. Je voelt wel dat die voortdurend aanwezig moeten zijn geweest, maar achteraf zorgvuldig werden weggegomd. Een dagboek of een goed journalistiek essay zou die aspecten in die microkosmos hebben verwerkt. Nu blijft alleen een degelijk sociologisch relaas over. De beperkingen van de sociologie worden blijkbaar het duidelijkst merkbaar, waar men ze - bewust zoals hier - wil transcenderen. Het meest van al ontbreekt nog de persoonlijke betrokkenheid van de onderzoekers.
E. De Kuyper
| |
René Coursaget en Guiton Chabance
Dans les rues de Paris au temps des fiacres
Editions du Chêne, Paris, 1971, 184 pp., geïll..
‘Les temps des fiacres’ te Parijs, die loopt van 1850 tot 1910, is ook het eerste grote tijdperk van de fotografie, het tijdperk dat elke foto nog als een klein wonder werd ervaren. De nieuwe manier van zien ontdekte nog dagelijks een stuk werkelijkheid zoals die nog nooit tevoren was erkend. Een geliefkoosd onderwerp was het leven in de straten van Parijs. Hierover werd, meer dan twintig jaar geleden, een merkwaardig boek uitgegeven. Leon-Paul Fargue leidt ons rond, aan de hand van oude foto's, in de straten van Parijs, ‘toen Parijs nog een feest was’ en de ‘géomètres de la ville’ de stad nog niet hadden vermoord. De historische notities zijn van Georges Pillement. Het boek, dat nu opnieuw in praktisch ongewijzigde vorm is uitgegeven, is niet alleen nostalgie, maar een realistische manier om over onze actuele samenleving na te denken.
S. Heester
| |
| |
| |
E.E. Vardiman
Alledag in Israël
Bijbelwerkplaats i.o., Amsterdam, 1972, 116 pp., f 9,75.
Wanneer er lezers zijn die nader geïnformeerd willen worden over het leven van alledag in Israël, moeten zij dit boek zeker niet ongelezen laten. Men wordt ingelicht over landbouw en veeteelt, voeding, wonen, kleding, de maatschappelijke opbouw zoals dit in het tijdperk van de aartsvaders tot de koningen reilde en zeilde. Het is interessant en tevens verheugend allerlei wetenswaardigheden nu eens bij elkaar te zien, verlucht bovendien met prachtige foto's.
P. Beentjes
| |
Ons lieve leven
100 jaar Nederlandse krantefoto's
Jubileumuitgave van de Ned. Vereniging van Fotojournalisten
L.J. Veen / Foton, Wageningen, 224 pp., 472 foto's, waarvan 16 pp. kleur, 1972, f 17,50.
De foto's in dit boek, samengesteld door Wout Woltz e.a., zijn gemaakt voor de pers (kranten, weekbladen, enz.) èn gemaakt door persfotografen (tegenwoordig fotojournalisten geheten).
Als zodanig is dit fotoboek niet alleen een greep uit de geschiedenis van de persfotografie, maar ook en wel hoofdzakelijk uit de historie van ons land. Een beeldverhaal als het ware, vanaf het begin van deze eeuw (enkele afbeeldingen reeds daarvoor, maar eigenlijk géén persfoto's). De 472 in dit boek opgenomen foto's zijn verdeeld over de volgende onderwerpen: sociale ontwikkeling; oorlog; techniek en verkeer; sport; jeugd; politiek; koninklijk huis; schokkend nieuws; kunst; ons lieve leven.
Per onderwerp staan de persfoto's in chronologische volgorde gerangschikt en zijn voorzien van een korte toelichting. Het is vanzelfsprekend een selectie uit duizenden. Vele van deze foto's kennen wij allemaal uit de veelzijdige persorganen. Er zijn ook minder bekende bij, maar het merkwaardige is, dat ondanks de huidige technische perfectie en routine, de persfotografie nauwelijks is vooruitgegaan. Er zijn weing uitschieters bij. In wezen is er geen groot verschil tussen de wijze van fotograferen, laten we zeggen 30-20 jaar geleden en nu. En lang niet alles wat in honderd jaar in Nederland is gebeurd, heeft men met een kleine vijfhonderd foto's kunnen laten zien. Natuurlijk zijn er enkele erg goede foto's bij, waaronder zelfs kunstwerkjes, want sommige persfotografen hebben een artistieke kijk op gebeurtenissen. Maar het is en blijft vakmanschap èn geluk, zoals een oude rot in het vak het eens uitdrukte.
Echter, zoals op de omslag van ‘Ons lieve leven’ staat: ‘Niets verzonnen of gekleurd allemaal écht gebeurd!’ En vanuit dit oogpunt gezien is het een interessant fotoboek om dikwijls in te bladeren.
H. Overhoff
| |
Tajaa von Belskaja
Das war einmal Russland: Erinnerungen
Verlag Anton Pustet, München / Salzburg, 1969, 194 pp., DM. 13,80.
De schrijfster, de dochter van een Russische grootgrondbezitter uit de oude Bojaren-adel, vertelt in dit boek, onopgesmukt en zeer levendig en met een uitgesproken liefde voor detail-tekening, over haar leven. Als verwende jongedame geniet zij volop van haar jeugd samen met haar ouders, haar vijf broers en ‘Tante Lena’ de altijd bezorgde en bedrijvige ‘Martha’ uit het hele verhaal. Gracieus zijn de huiselijke feesten, vroom de religieuze belevenissen en de verering van de huis-ikonen. Zij praat vol emoties over haar verliefdheid, verloving en haar huwelijk met een grafelijke vriend van haar familie, Paul Iwanowitsch Belsky. Tussen dat alles door dreigen de spanningen; de eerste wereldoorlog breekt uit, de voorbereidingen tot de grote revolutie dringen overal door en het grote landgoed met zijn bewoners raakt daarbij betrokken. Bijzonder mooi is de hartelijke vriendschap verteld tussen de schrijfster en het Joodse meisje Haja - een vriendschap die verboden was en risico's inhield. Binnen de huiselijke kring en bij de uiteraard vele relaties doen de geschriften van Karl Marx clandestien de ronde en het voor en tegen beluisteren wij in diepgaande gesprekken. Tenslotte slaat het noodlot met felle slagen toe. Vier broers sneuvelen, de vijfde wordt invalide. Bij herhaald barbaars optreden van revolutionairen komen allen om en het landgoed wordt in brand gestoken. De schrijfster verliest haar man bij de eerste geweldplegingen in St. Petersburg en wanneer zij - de enige overgeblevene met haar pas geboren kindje - radeloos in die stad komt, wordt zij uiteindelijk door Haja gered. Onlangs kwam ik op een studiereis naar Rusland op het landgoed Archangelskoje, 26 km van Moskou verwijderd - eens toebehorend aan vorst Galitsyn - en daar las ik in het park dit boek in één ruk uit. Het was mij alsof ik alles zag gebeuren zoals de schrijfster het vertelt over het landgoed van haar ouders. Een zeer interessant en spannend verhaal.
W.P. Theunissen
|
|