schappelijk analyse-instrument van de werkelijkheid, niet om haar te schouwen, maar om haar te veranderen’. Guichard komt daartoe door een dialectische opvatting van de kennis. Kennis spruit voort uit een dialectische breuk, ‘men spreekt een verleden tegen’. Het is niet een voortgang van het verworvene. Dan blijkt ook dat de feiten gemaakt zijn, in het Frans zuiver aangeduid door ‘les faits sont faits’.
Een theologische reflectie, die vanuit het standpunt blijft redeneren, dat feiten feiten zijn, kan dan ook niets beginnen met het transformerende karakter van de klassenstrijd. Daarom vermijdt ze stelselmatig de marxistische analyse van de klassenstrijd en de consequenties daarvan serieus te nemen. Dat gebeurt door ofwel het bestaan van klassenstrijd te erkennen, maar die te weigeren als middel om een sociale verandering tot stand te brengen, ofwel door Marx een absolute theorie van de klassenstrijd aan te wrijven, hoewel Marx zelf van mening was, dat klassen gebonden zijn aan bepaalde historische fasen van de menselijke geschiedenis. De theologie beschouwde de kerk-als-volk-gods als een gegeven dat boven elk klassenverband stond. Haar sociale leer getuigde dan ook van het beruchte ‘interclassismo’, samenwerking tussen de klassen, een corporatistisch overblijfsel, vandaag nog te zien in Franco-Spanje, waar ondernemers en arbeiders in één vakbond zitten. Een opvatting van de feitelijke noodzaak van een klassenmaatschappij is nog acceptabel in een tijd waarin rijk en arm aan allen als natuurverschijnselen verschijnen in plaats van als maatschappelijke fenomenen. Toen kon men de ongelijkheid van de natuur nog compenseren door de caritas.
De marxistische analyse van de produktieverhoudingen bewijst dat de rijke persoonlijke verantwoording draagt voor het bestaan van de arme. ‘De rijke profiteert van het systeem dat armen schept’.
Gegeven de interdependentie van kerkelijke en maatschappelijke verschijnselen kan Guichard niet anders dan concluderen, dat ook de kerk doortrokken is van de klassenstrijd. Haar interne conflicten staan in nauwe correlatie met de sociaal-economische conflicten in de maatschappij. Zo zien we parallel aan de contestatie in de maatschappij eveneens contesterende groepen in de kerk.
In een religieuze maatschappij, zoals de Middeleeuwen, neemt ook sociale contestatie de vorm aan van globale, eschatologische contestatie: het eschaton van de oude maatschappij wordt ter discussie gesteld. In de moderne tijd wordt de contestatie van religieuze groeperingen bepaald door twee realiteiten: enerzijds het erfgoed van een christelijk-messiaanse traditie, anderzijds het bestaan van sociaal-politieke irreligieuze revolutionaire bewegingen. Zo ontstaan er twee bewegingen: een protestbeweging binnen de kerk, gevoed door de religieuze inspiratie van het vroegste christendom en