Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 440]
| |
Brandts verkiezingsoverwinning voor Europa welkom
| |
[pagina 441]
| |
in de Bondsrepubliek in mei 1972 was ontstaan, met zoveel succes werd opgelost. | |
Motie van wantrouwenAangemoedigd door een spectaculaire overwinning van de CDU bij de deelstaatverkiezingen in Baden-Württenberg op 23 april 1972 grepen de christen-democraten de enige mogelijkheid aan die de grondwet hun bood om de regering Brandt/Scheel ten val te brengen: de constructieve motie van wantrouwenGa naar voetnoot1). Op 25 april 1972, een week voor de beslissende stemming in de Bondsdag over de ratificatie van de Oostverdragen en aan de vooravond van de behandeling van de begroting, werd de motie ingediend. Daarmee benadrukte de oppositie het binnenlands-politieke karakter van het afwijzen van de regeringspolitiek. Bij de stemming over de motie slaagde Rainer Barzel er niet in de absolute meerderheid van de stemmen te verwerven. De motie van wantrouwen werd verworpen omdat twee CDU-afgevaardigden zich van de stemming onthielden. Deze parlementariërs onthielden zich van het stemmen, niet omdat zij Brandt zo'n goede bondskanselier vonden, maar omdat zij Barzel niet wilden. De vreugde in de regeringscoalitie over de verwerping van de motie van wantrouwen duurde echter maar kort. Een dag later wisten de christendemocraten een stemming af te dwingen over de begroting van de bondskanselier. De uitslag van deze stemmingGa naar voetnoot2) had tot gevolg dat er in de Bondsdag een impasse was ontstaan. | |
Appèl aan gezond verstandGealarmeerd door de wilde parlementaire en buitenparlementaire stormen, probeerde men nu in Bonn door middel van gemeenschappelijk overleg tussen regering en oppositie uit de patsituatie te geraken. Barzel en Brandt ontmoetten elkaar bijna dagelijks. In deze besprekingen maakte Brandt Barzel onder andere duidelijk dat zijn regering er niet mee akkoord kon gaan de Oostverdragen te ‘laten liggen’. Want van verschillende kanten werd uit het buitenland druk uitgeoefend in de richting van goedkeuring van de verdragen met Moskou en Warschau. Daarom leek het Brandt de | |
[pagina 442]
| |
beste oplossing, voorafgaande aan de ratificatie van de Oostverdragen, in een gemeenschappelijke additionele verklaring met de oppositie de doelstellingen van de Bondsrepubliek op het terrein van de buitenlandse politiek uiteen te zetten. Naast de opstelling van deze verklaring deed Brandt ook andere voorstellen aan de CDU-CSU, die betrekking hadden op het bereiken van een grote mate van gemeenschappelijkheid in de financiële en monetaire politiek, in het beleid ten aanzien van de binnenlandse veiligheid, ten aanzien van de voortzetting van de begrotingsbehandeling in de Bondsdag en tenslotte een voorstel dat betrekking had op de mogelijkheid van vervroegde verkiezingen. Tijdens de besprekingen tussen de onderhandelingsdelegaties van de coalitiepartijen en de christen-democraten bleek echter dat de vertegenwoordigers van de CDU - CSU uitsluitend bereid waren over het opstellen van een gemeenschappelijke verklaring van de in de Bondsdag vertegenwoordigde partijen betreffende de buitenlandse politiek te praten. Op 9 mei 1972 bereikte men een overeenstemming inzake de definitieve versie van de gemeenschappelijke verklaring. Bij deze vergadering was ook ambassadeur Falin aanwezig. Deze liet weten, dat hij geloofde dat de verklaring voor de Russische regering aanvaardbaar zou zijn, maar dat hij voor definitief uitsluitsel hierover eerst Moskou moest raadplegen. Enkele uren later kwam het bericht uit Moskou waaruit in Bonn werd geconcludeerd dat de Kremlinleiders de gemeenschappelijke verklaring, zij het gedeeltelijk, onaanvaardbaar achtten. De Russische bezwaren waren vooral gericht tegen dat deel van de verklaring dat stelde dat de verdragen van Moskou en Warschau geen rechtsgrondslag voor de bestaande Duitse grenzen creëerden. Ook de formulering betreffende rechten en verantwoordelijkheden van de vier-mogendheden met betrekking tot Berlijn stuitte toen nog bij de Kremlinleiders op verzet. | |
Ratificatie van de OostverdragenHierna werd op verzoek van de oppositie besloten het op 10 mei vastgestelde ratificatiedebat in de Bondsdag tot 17 mei uit te stellen. De door de regering Brandt/Scheel gekoesterde hoop dat de oppositie tijdens de bedenktijd erin zou slagen een min of meer eensgezind standpunt ten aanzien van de Oostverdragen te bepalen, bleek echter ijdel. In plaats van eensgezindheid manifesteerde zich binnen de CDU-CSU een grote mate van verdeeldheid. De CSU-fractie en binnen de CDU een groep rond oud-minister Schröder bleven tegenstanders van de verdragen. Het resultaat was dat, ondanks het aandringen van Barzel tot een positieve houding jegens de Oostverdragen, de oppositie op 17 mei 1972 niet verder wilde gaan dan | |
[pagina 443]
| |
stemonthouding. Bij de stemming over de goedkeuring van de verdragen bleek dat 248 afgevaardigden vóór het verdrag met de Sovjet-Unie hadden gestemd, 10 hadden tegen gestemd en 238 hadden zich onthouden. Ook het verdrag met Polen werd aanvaard met 248 stemmen vóór. Hier stemden 17 parlementariërs tegen en onthielden zich 230 leden van de CDU-CSU van stemming. In het buitenland stemde het tot grote voldoening dat de Bondsdag zijn goedkeuring hechtte aan de verdragen van Moskou en Warschau, zij het ook dat die goedkeuring vergezeld ging van een restrictieve additionele verklaring. Tevens betreurde men uitermate dat de oppositie, afgezien van een handvol tegenstemmers, niet verder had willen gaan dan stemonthouding. Het kwalijke van deze mentale reserve was vooral, dat na de aanvankelijke toezegging van Barzel slechts weinigen in de oppositie konden zeggen dat zij zich bij de stemming door gewetensoverwegingen hadden laten leiden. Politieke overwegingen waren doorslaggevend geweest voor de meerderheid van de CDU-CSU-afgevaardigden. De stemonthouding van de oppositie was immers het compromis dat toen voorkomen had dat het tussen de CDU en de over het algemeen Duits-nationaal gezinde Beierse CSU tot een openlijke breuk was gekomen, nadat F.J. Strauss en de zijnen hadden gedreigd tegen het advies van Barzel in en bloc negatief te zullen stemmen. De regeringscoalitie had weliswaar in het goedkeuringsproces van de Oostverdragen haar absolute meerderheid verloren, maar uiteindelijk bleek zij toch minder verdeeld en minder gedemoraliseerd te zijn dan aanvankelijk werd gevreesd. Op dat ogenblik was het daarentegen wel de oppositie die een uiterst verdeelde indruk maakte. Bovendien kon de fractieleider van de CDU-CSU, Barzel, gelden als de grote verliezer. Hij was er immers niet in geslaagd zijn fractie achter zich te krijgen voor de door hem uiteindelijk gewenste positieve uitspraak over de Oostverdragen, die hij mogelijk achtte door zijn akkoord met Brandt over de additionele verklaring van de Bondsdag. Enkele weken na de goedkeuring van de Oostverdragen door het parlement wisselden, op 2 juni, de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie in Bonn de ratificatieoorkonden uit. Door deze gebeurtenis werd de weg vrijgemaakt voor de ondertekening van het slotprotocol van de viermogendhedenovereenkomst betreffende Berlijn, die het verdrag van kracht deed worden. Door het in werking treden van deze overeenkomst, op 3 juni, traden op dezelfde dag ook de inter-Duitse akkoorden over de toegangswegen naar Berlijn en de bezoeken van Westberlijners aan het oostelijk stadsdeel in werking. | |
Naar nieuwe verkiezingenNa het ontstaan van de impasse in de Bondsdag was men in politieke krin- | |
[pagina 444]
| |
gen het erover eens dat vervroegde verkiezingen onvermijdelijk waren. De discussie tussen de oppositie en de coalitiepartijen over de manier waarop deze verkiezingen konden worden georganiseerd, duurde echter tot medio september 1972. Op 18 september deelde Brandt schriftelijk aan de voorzitter van de Bondsdag mede dat hij van plan was in de bondsdagvergadering van 20 september, in overeenstemming met artikel 68 van de grondwet, de vertrouwenskwestie te stellen. De motie werd verworpen en daarmee was de weg vrijgemaakt om de Bondsdag te ontbinden. Tijdens de verkiezingscampagne legden de christen-democraten de nadruk op het herstel van de economische stabiliteit als grondslag van alle hervormingen. Daartoe stelde men een aantal maatregelen voor die niet veel afweken van het anti-inflatieprogramma van de regering Brandt/Scheel. Op het gebied van de Duitslandpolitiek kondigde het op het CDU-congres te Düsseldorf gepresenteerde verkiezingsprogramma de bereidheid tot een modus vivendi met de DDR aan, voorzover dit leidde tot praktische verbetering in het menselijke vlak. Op het congres van de sociaal-democraten in Dortmund werd zeer uitvoerig gediscussieerd over het verkiezingsprogramma. In dit programma stond de verbetering van de ‘kwaliteit van het bestaan’ centraal. Verder werd voor meer medezeggenschap gepleit in de bedrijven. Ook op het CDU-congres kwam de medezeggenschap ter sprake. Hans Katzer kreeg echter een magere ovatie toen hij het thema aansneed. In het verkiezingsprogramma zelf werden de wensen van de werknemersvleugel in de CDU genegeerd. Heinrich Böll, die zich voor het eerst openlijk politiek engageerde, zei in een toespraak tot de gedelegeerden op het SPD-congres, dat er nog een andere vorm van geweld bestond dan het geweld op de straat. Böll wees op het publicistische geweld en verklaarde in dit verband dat Barzel en de zijnen aan de industriëlen geadviseerd hadden niet langer advertenties te plaatsen in kranten die positief over de politiek van Brandt en zijn regering schreven. Indien men bedenkt, zei Böll voorts, dat de Westduitse industriëlen jaarlijks vier miljard mark aan advertenties uitgeven, dan kan men gemakkelijk nagaan welk een geweld achter zo'n aanbeveling steekt. ‘Als U, meneer de bondskanselier, nu nog niet weet waar uw tegenstanders te vinden zijn, dan moet de wijze waarop de verkiezingscampagne van de CDU wordt gefinancierd, U de ogen wel openen’. Wat de Oost-Europapolitiek betrof stelde Brandt duidelijk dat hij deze wilde voortzetten. Gerhard Schröder liet daarentegen op het congres van zijn partij weten dat men de betrekkingen met de DDR niet moest formaliseren. Hij meende dat juist op het moment waarop over een toetreden van beide Duitse staten tot de Verenigde Naties werd gesproken, men niet mocht vergeten dat de in het Handvest van de VN vastgelegde rechten van | |
[pagina 445]
| |
de mens de burgers van de DDR werden onthouden. Omdat Duitsland een verdeeld land was, moest het land, volgens Schröder, een bijzondere buitenlandse politiek voeren, die afgestemd zou zijn op het zelfbeschikkingsrecht van alle Duitsers. Hij meende voorts dat de regering Brandt/Scheel de belangen van West-Berlijn niet voldoende behartigde en waarschuwde de Bondsregering ervoor nog verdergaande verplichtingen met de DDR aan te gaan. Over de komende Europese Veiligheidsconferentie merkte Schröder op, dat de Kremlinleiders erop uit waren de NATO en de EEG te ontwrichten en daarvoor in de plaats een Europees veiligheidssysteem wilden creëren, waarin de Sovjet-Unie de eerste viool zou spelen. Deze opmerkingen stonden lijnrecht tegenover datgene wat de sociaal-democraten voor ogen stond. Daarenboven bleek hieruit ook dat de CDU vasthield aan haar anti-communistische politiek en zich geroepen voelde, ondanks de intussen tot staand gekomen regelingen tussen de Bondsrepubliek en de DDR, als de woordvoerder van geheel Duitsland te blijven optreden. Brandt stemde daarentegen zijn beleid op de realiteit af en verklaarde op het SPD-congres in Dortmund dan ook dat de accenten van zijn toekomstige buitenlandse politiek voornamelijk zouden komen te liggen op de Europese Veiligheidsconferentie en op een evenwichtige wederzijdse troepenvermindering in Centraal Europa. | |
Basisverdrag tussen BRD en DDREnkele weken voor de verkiezingen bezorgde Brandt zijn tegenstanders een verrassing met de oplossing van het moeilijkste probleem van zijn ‘Ostpolitik’. Hij kondigde aan dat de verhouding met de DDR in principe werd geregeld door middel van een grondverdrag. Brandt slaagde er in zijn belangrijkste politieke troef - het op Europese ontspanning gerichte buitenlandse beleid van zijn regering - tijdens de laatste dagen van de verkiezingscampagne op de voorgrond te schuiven. De christen-democraten hadden voortdurend geprobeerd dat te voorkomen. Dezen moesten echter weten dat zij hun zaak niet dienden met uitspraken van mannen als F.J. Strauss, die nota bene bij herhaling tijdens de verkiezingsstrijd met droge ogen durfden verkondigen dat de Oost-Europa-politiek van de sociaal-liberale coalitie ‘een uitverkoop van Duitsland aan Moskou’ betekende. Strauss en de zijnen moesten ook weten dat zij ongeloofwaardig waren als zij uitriepen dat de verdragen van de Bondsrepubliek met Moskou en Warschau de uitholling van het Westers bondgenootschap en een bedreiging van de westerse vrijheid betekenden. Elk weldenkend mens wist namelijk, dat Brandt op het terrein van de ‘Ostpolitik’ had kunnen doen wat hij had gedaan omdat hij duidelijk gesteund werd door de bondgenoten van de | |
[pagina 446]
| |
Bondsrepubliek; inclusief, vooral na Nixons bezoek aan Moskou, de Verenigde Staten. Immers, de Amerikanen beschouwden sinds mei van het afgelopen jaar Brandts Oost-Europapolitiek als een tactische bijdrage aan een wereldwijde ontspanningspolitiek met de Sovjet-Unie. Door de parafering van het basisverdrag met de DDR was de kwestie van de Oost-West-betrekkingen weer het centrale thema van de verkiezingscampagne geworden. De kansen van Brandt om de slag te winnen leken dan ook gunstig. De ontspanningspolitiek werd door de bondsrepublikeinse burgers op zeer royale wijze gehonoreerd. De sociaal-liberale coalitie kwam op 19 november 1972 als de grote overwinnaar uit de vervroegde Bondsdagverkiezingen te voorschijn. Brandts verkiezingsoverwinning bewees enerzijds dat de demagogie geen bruikbaar wapen meer was, anderzijds dat het anti-communisme - jarenlang effectief gebruikt in de bondsrepublikeinse politiek - het niet meer deed. De uitspraak van de kiezers getuigde van erkentelijkheid voor een sympathiek mens, met zekere kenmerken van een bovenpartijdig staatsman, die daarenboven de tekenen van zijn tijd verstond. Brandts victorie werd algemeen in Europa toegejuicht. Het grote vertrouwensvotum maakte hem niet alleen sterker in de Bondsrepubliek maar ook in de volgende fase van de Europese politiek. Daarbij zal de klemtoon niet meer zozeer op de voortzetting van de Oost-Europapolitiek liggen, maar Brandt zal zijn verworven bewegingsvrijheid naar alle waarschijnlijkheid in een vrijere diplomatie naar beide zijden moeten gebruiken. De DDR kan haar plaats op het terrein van de internationale politiek innemen en de westelijke mogendheden worden ontheven van de verplichting steeds meer het Duitse probleem in hun buitenlandse beleid te betrekken. Met andere woorden, Brandt schiep een nieuw kader voor de internationale betrekkingen. Nu komt een fase van de ‘Ostpolitik’ waar de Atlantische bondgenoten als geheel meer bij betrokken moeten worden. Er moet een gemeenschappelijk beleid van de NATO-landen ten aanzien van het Sovjet-blok worden geformuleerd, vooral in verband met de Europese Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking. Willy Brandt is daarvoor zeer geschikt, zowel door zijn ervaring, alsook gezien het vertrouwen dat hij onder zijn bondgenoten geniet. |
|