Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
De autoritaire persoonlijkheid en haar godsdienstige wereld.
| |
De etikettenOnder het etiket ‘autoritair’ blijkt de auteur 18 uitdrukkingen te hebben verzameld (tabel 10.1), die hij aan de geïnterviewden voorlegde met de vraag of men het er mee eens was of niet. Iedereen kreeg dus een score op het etiket ‘autoritair’, variërend van 0 tot 18. Deze uitdrukkingen bleken onderling samen te hangen, een ‘cluster’ te vormen. Lange heeft echter niet getoetst of deze uitdrukkingen nu ook inderdaad ‘autoritarisme’ uitdrukken. Hij heeft dit etiket ‘autoritair’ er gewoon achteraf opgeplakt. Hij heeft dus niet onderzocht of het etiket ‘autoritair’ inderdaad geldig (‘valide’) is, d.w.z. of dit etiket de meest geschikte typering is van zijn verzameling van 18 items. Vooralsnog weten we alleen dat deze - en de andere - etiketten uitdrukken wat het subjectieve waarde-oordeel van Lange is over de mensen | |
[pagina 363]
| |
die de items beamen. Volgens Lange is men bv. ‘autoritair’ als men een afkeer van demonstraties en rellen heeft; er zijn vier items die een afkeer van demonstraties uitdrukken, bv. ‘Demonstraties moesten verboden worden, omdat het toch altijd op rellen beluste jongeren zijn die daaraan meedoen’. Is het wel zeker dat de anti-autoritaire demonstranten vrij zijn van autoriteitsconflicten? Zou niet een onverwerkte vaderhaat, en dus vaderbinding kunnen mee-functioneren in anti-autoritair gedrag? Is het wel zeker dat degenen die demonstraties willen verbieden, meer autoritair zijn dan degenen die eraan meedoen? Zou er niet in beide gevallen een niet-verwerkte vaderbinding kunnen functioneren, in het ene geval vaderliefde en in het andere geval vaderhaat? Met zijn snelle etikettering gaat Lange aan al deze vragen voorbij. Zijn etikettering is eigenlijk te aprioristisch, te weinig empirisch, en in die zin dus iets te dogmatisch. Zo verklaart Lange bv. ook een pro-Amerikaanse houding autoritair en een anti-Amerikaanse houding tot niet-autoritair: ‘De jongeren die nú tegen Amerika demonstreren, blijken niet te beseffen dat zij wellicht niet eens geboren zouden zijn als Amerika ons niet in de tweede wereldoorlog geholpen had’. Zo worden ook mensen autoritair verklaard die vinden dat ‘Een kind moet eten wat de pot schaft’, dat ‘Orde kunnen houden een van de belangrijkste eisen (is) die men moet stellen aan een leraar’, dat ‘Filmcensuur één van de beste middelen is om zedenbederf tegen te gaan’, dat ‘De chef bij conflicten aan de kant van de directie (moet) staan, anders wordt het helemaal een chaos’ en dat ‘Het vreselijk naïef (is) te menen, dat arbeiders moeten meedenken in het bedrijfsbeleid’. In al deze opvattingen steekt iets waars. Ook is het waar dat er soms een brok emotie mede wordt uitgedrukt die wijst op een zeker gevoel van irritatie jegens critici met tegenovergestelde opvattingen, zoals bv. in de laatst geciteerde uitdrukking: ‘... het is vreselijk naïef...’. Maar laten we nu eens de tegenovergestelde opvattingen beluisteren: ‘Een kind moet eten waar het zin in heeft’. ‘Orde kunnen houden is in het geheel geen voorwaarde om leraar te zijn’. ‘Filmcensuur is uit den boze’. ‘Natuurlijk kunnen arbeiders meedenken in het bedrijfsbeleid’. In deze opvattingen steekt óók iets waars. Beide reeksen opvattingen zijn eigenlijk wat ongenuanceerd, gelet op de complexiteit van ouder-kind, leraar-leerling, werkgever- werknemer relaties en dergelijke. Waar de opvattingen wat ongenuanceerd komen te liggen, kan het voorkomen dat gevoelens van minachting of irritatie zich uiten in scheldwoorden zoals ‘autoritair’ of ‘naïef’. Dat zoiets in discussies en kranten gebeurt, valt te verwachten. Blijkbaar kan men van een wetenschappelijk onderzoek soms niet méér verwachten. Afgezien dan van eventuele methodologische moeilijkhedenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 364]
| |
Van de operationalisering van ‘kerkelijke participatie’ heeft Lange evenmin de geldigheid getoetst. In dit geval lijkt echter zijn eigen waarde-oordeel minder vertekenend gewerkt te hebben. We vinden o.a. de volgende items (met tussen haakjes het percentage katholieken in de steekproef dat er ja op zei): ‘Zou u, indien u kinderen had, ze laten dopen?’ (81,8%); ‘Zou u ze eerste H. Communie laten doen?’ (78,2%); ‘Zou u, indien u kinderen had, ze 's zondags meenemen naar de kerk?’ (72,7%); ‘Zou u ze naar een RK school sturen?’ (67,3%); ‘Gaat u meestal op christelijke feestdagen naar de kerk?’ (54,5%); ‘Gaat u meestal op zaterdagavond of zondag naar de kerk?’ (49,1%); ‘Loopt u wel eens een kerk of een kapel binnen om er te bidden?’ (45,5%); ‘Vindt u dat een jeugdvereniging van een godsdienstig beginsel moet uitgaan?’ (45,5%); ‘Betaalt u de gezinsbijdrage (kerkbijdrage)?’ (40,0%); ‘Heeft u thuis grammofoonplaten met godsdienstige liederen die u wel eens beluistert?’ (38,2%); ‘Vindt u dat een omroepvereniging van een godsdienstig beginsel moet uitgaan?’ (29,1%); ‘Hebt u een functie in de parochiegemeenschap of werkt u wel eens mee in uw kerk?’ (27,3%); ‘Bent u geabonneerd op de KRO-gids?’ (23,6%); ‘Vindt u dat een vakvereniging van een godsdienstig beginsel moet uitgaan?’ (20,0%); ‘Heeft u op 3 juni j.l. op de KVP gestemd bij de gemeenteraadsverkiezingen?’ (18,2%); ‘Bidt u wel eens de rozenkrans?’ (16,4%). Het goede van deze operationalisering is ook dat de complexiteit van kerkelijke participatie erin naar voren komt. Bij de operationalisering van ‘sociaal-politieke progressiviteit’ is echter, wederom op willekeurige gronden, slechts één facet in de negen items uitgedrukt, namelijk de behoefte aan nivellering van inkomens- en vermogensongelijkheid binnen Nederland. Het item over ontwikkelingshulp dat in het onderzoek van Andries Hoogerwerf, Protestantisme en progressiviteit (1965), een belangrijk onderscheidend vermogen bleek te bezitten, is door Lange, die de operationalisering van Hoogerwerf voor het overige overnam, weggelaten. De gevolgen daarvan zullen we verderop nog bespreken. | |
De sterkste van de gevonden verbandenHoe sterk zijn nu de door Lange gevonden verbanden? Hij trok uit de bevolking van Amsterdam-Zuid drie steekproefjes: 55 katholieken, 71 gereformeerden en 56 joden. De steekproefjes waren niet a-select, want Lange voegde er mensen aan toe die volgens hem typerend waren. Dat kan eigenlijk niet in een wetenschappelijk onderzoek, maar laten we eens aannemen dat het de resultaten niet beïnvloed heeft. Het bleek dat in het katholieke steekproefje 10% van de variatie in ‘autoritarisme’, 13% van de variatie in ‘rigiditeit’, 3% van de variatie in ‘dogmatisme’ en 6% van de variatie in ‘sociaal-politiek conservatisme’ samenhing met de variatie in ‘kerkelijke | |
[pagina 365]
| |
participatie’. In het gereformeerde steekproefje waren deze percentages respectievelijk 21%, 16%, 12% en 0% en in het joodse steekproefje resp. 10%, 10%, 7% en 11%Ga naar voetnoot3. Wat zegt dit nu over de sterkte van de verbanden in de bevolking van Amsterdam -Zuid, waaruit de steekproefjes getrokken zijn? Laten we als voorbeeld het verband tussen ‘kerkelijke participatie’ en ‘autoritarisme’ nemen in de katholieke bevolking van Amsterdam-Zuid. Op basis van het feit dat in de katholieke steekproef 10% van de variatie in ‘autoritarisme’ positief samenhing met de variatie in ‘kerkelijke participatie’ kunnen we met 95% zekerheid zeggen dat in de katholieke bevolking van Amsterdam-Zuid anno 1970 een variatie van 1% tot 25% van het ene verschijnsel positief samenhing met de variatie in het andere verschijnselGa naar voetnoot4. Erg veel weten we dus niet. Hoe weinig we weten blijkt ook in het geval van de joodse bevolking van Amsterdam-Zuid. Voor twee onafhankelijke onderzoekjes trok Lange uit deze bevolking namelijk twee steekproefjes. In het hierboven vermelde geval trof hij tussen ‘participatie’ en ‘autoritarisme’ een correlatie aan van r = 0,32 (d.w.z. verklaarde variatie is 10%), maar in het andere steekproefje een correlatie van r = 0,08 (d.w.z. verklaarde variatie is 0,6%). | |
Kunnen we generaliseren over ‘het’ verband?Kunnen we nu op basis van de gevonden variaties generaliseren over ‘het’ verband tussen kerkelijke ‘participatie’ en ‘autoritarisme’, enz.? Vanuit empirisch oogpunt is dit niet verantwoord. Immers de drie steekproefjes zijn niet representatief voor de Nederlandse bevolking anno 1970. In 1971 was 33% van de Nederlanders katholiek, 10% gereformeerd, 24% hervormd, 5% van een andere kerk of humanistisch en 27% gaf op ‘geen kerkelijke gezindte of levensbeschouwing’ aan te hangen. Lange heeft dus de hervormden en buitenkerkelijken niet in zijn steekproef opgenomen. Nu is het duidelijk dat de buitenkerkelijken op de ‘kerkelijke participatie’-schaal de score 0 boeken. We weten echter niet wat de gemiddelde buitenkerkelijke zal scoren op de schaal voor ‘autoritarisme’ enz.... In het geval van sociaal -politieke progressiviteit weten we zelfs dat juist de hervormden en de buitenkerkelijken significant conservatiever waren m.b.t. ontwikkelingshulp, dan katholieken en gereformeerden, zowel in een onderzoek van Hoogerwerf in 1962 als in een NIPO-onderzoek van 1971. In 1971 moest deGa naar voetnoot5 ont- | |
[pagina 366]
| |
wikkelingshulp groter worden volgens 54% van de katholieken, 55% van de gereformeerden, 43% van de hervormden en 41% van de buitenkerkelijken en moest de hulp kleiner worden volgens 4% van de katholieken, 6% van de gereformeerden, 8% van de hervormden en 8% van de buitenkerkelijken. Volgens de overigen moest de hulp gelijk blijven. Stel nu dat de gemiddelde buitenkerkelijke niet minder ‘autoritair’, enz. is dan de gemiddelde kerkelijke. Door het weglaten van juist die respondenten die op de ‘participatie’-schaal 0 scoren en op de overige schalen normaal, zal er in de steekproeven van Lange een aanzienlijke afwijking (‘bias’) optreden ten gunste van zijn hypothese over ‘het’ verband tussen kerkelijke ‘participatie’ en ‘autoritarisme’, enz.. Het zou zelfs mogelijk zijn dat er géén of een negatief verband is. Al met al zijn er dus twee punten van kritiek op Lange's onderzoek: ten eerste de willekeurige etikettering, die veeleer Lange's waarde-oordeel uitdrukt dan dat zij objectief is; en ten tweede de wijze van steekproeftrekken die vermoedelijk een sterke ‘bias’ ten gunste van Lange's hypotheses heeft opgeleverd. Ik wees reeds op de mogelijkheid van geldige operationalisering. Een alternatieve steekproef zou zijn: een a-selecte, niet te kleine steekproef uit de Nederlandse bevolking, waarin dus ook de buitenkerkelijken zijn vertegenwoordigd. |
|