Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Langer leven, zinvol of onzinnig?
| |
[pagina 345]
| |
karakteristieke levensduur bepaalt en de regulatie van het verouderingsproces verzorgt, is uiterst gecompliceerd van aard. Het functioneren en het wezen van dit meet- en regelmechanisme vormen een fascinerend biologisch probleem, dat nu nog onoplosbaar lijkt maar wellicht oplosbaar blijkt. Het is de laatste jaren wel al uit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek gebleken dat basale biologische processen in interactie met secundaire pathologische processen de menselijke levensduur bepalen. Het verouderingsproces in zijn totaliteit is op te splitsen in een fundamentele veroudering en in een secundaire pathologische veroudering. Het primaire verouderingsmechanisme, wellicht inherent aan het leven, gaat vergezeld van een in toenemende mate optredend functieverlies van weefsels en organen, terwijl tegelijkertijd een secundair pathologische veroudering zich uit in allerlei ziekteverschijnselen. Beide processen zijn met elkaar vervlochten, wat het onderscheid tussen primaire oorzaken en secundaire gevolgen van veroudering zeer bemoeilijkt heeft. Desondanks kon recentelijk een vrij algemeen aanvaarde hypothese ter verklaring van het verouderingsproces opgesteld worden. Het primaire verouderingsproces wordt volgens deze veronderstelling veroorzaakt hetzij door een afname van de hoeveelheid erfelijke informatie die in de cellen aanwezig is, hetzij door een minder goed verlopende overdracht van de erfelijke informatie bij de processen die leiden tot de vorming van enzymen en andere eitwitten. Hierbij dient de cel beschouwd te worden als een kleine fabriek waarin allerlei chemische reacties op zeer gecoördineerde wijze plaatsvinden. De reacties worden bestuurd door een soort computerprogramma in de vorm van de aanwezige erfelijke informatie, aan de hand waarvan onder meer de produkten zoals enzymen en andere eiwitten worden aangemaakt. Veroudering zou nu gaan optreden als er bepaalde essentiële gegevens uit het computerprogramma verloren gaan en als er bij de uitlezing van het programma door de cel fouten worden gemaakt. Informatieverlies en fouten bij de vertaling van de informatie zullen tot gevolg hebben dat de cellulaire produktie van eiwitten minder goed gaat verlopen en dat bepaalde eiwitten niet of in defecte vorm worden aangemaakt. Veroudering zou nu het gevolg zijn van een accumulatie van defecte eiwitten in de cel. Interessant is uiteraard de vraag naar de wezenlijke oorzaken van het verouderen: is het verdwijnen van informatie het gevolg van externe oorzaken of is het een zelfstandig, erfelijk bepaald proces? En waarom en waardoor worden er fouten gemaakt bij de uitlezing van de erfelijke informatie? Indien deze verschijnselen beschouwd dienen te worden als een ingebouwde erfelijke eigenschap van de cel, is veroudering nauw verwant met de differentiatie van cellen, waarbij uitgaande van cellen met elk precies dezelfde hoeveelheid erfelijke informatie een deel zich ontwikkelt tot bijv. | |
[pagina 346]
| |
levercellen en een ander deel tot huidcellen. Afgezien van de primaire oorzaak van het informatieverlies is het duidelijk dat het verlies aan vitale informatie storingen veroorzaakt in de diverse celfuncties. De bekende Engelse onderzoeker Comfort formuleerde dit eens als volgt: ‘Bij het afspelen van de grammofoonplaat van het leven neemt de ruis steeds meer toe en gaat in toenemende mate de melodie overstemmen, totdat de plaat niet meer gedraaid kan worden’.
In de titel van dit artikel wordt gesproken over langer leven. Zijn er nu, gezien de complexiteit van de beschreven verouderingsprocessen, mogelijkheden om de levensduur van de mens te verlengen? Bij de beantwoording van deze vraag dient allereerst opgemerkt te worden dat de levensverwachting, die betrekking heeft op de gemiddelde levensduur van een bepaalde bevolkingsgroep, de laatste honderd jaar in onze westerse maatschappij een opmerkelijke sprongsgewijze toename heeft vertoond. Dankzij verbeterde medische, hygiënische en sociale omstandigheden is de levensverwachting in ons land, die omstreeks 1870 voor mannen 38 en voor vrouwen 40 jaar bedroeg, toegenomen tot 71 en 76 jaar. Het opmerkelijke verschil tussen mannen en vrouwen wordt zowel bij gehuwden als ongehuwden en dus ook bij monniken en nonnen aangetroffen. Een in Engeland uitgevoerd statistisch onderzoek toonde aan dat de in celibaat levende geestelijken gemiddeld echter aanzienlijk minder oud werden dan vergelijkbare bevolkingsgroepen, zoals anglicaanse gehuwde geestelijken. In tegenstelling tot de gemiddelde levensduur van ongeveer 74 jaar wordt de maximale levensduur op 110-115 jaar gesteld, heel wat minder dan de meer dan 950 jaren die door Methusalem, Yared en Noach bereikt werden. Bij een beschouwing van een mogelijke verlenging van de levensduur dient onderscheid gemaakt te worden in een tweetal mogelijkheden. In de eerste plaats kan de vraag gesteld worden of de levensverwachting, de gemiddelde levensduur, nog verhoogd kan worden, terwijl daarnaast de verlenging van de maximale levensduur een apart probleem is. Al duidelijk is gemaakt dat de laatste honderd jaar de levensverwachting een aanmerkelijke toename heeft vertoond. De laatste jaren hebben echter geen verder toename te zien gegeven en de levensverwachting voor mannen vertoont zelfs een daling die mede veroorzaakt wordt door de toename van kanker, hart- en vaatziekten en het grote aantal verkeersslachtoffers. In het licht van een teruglopende levensverwachting is het wel erg optimistisch om te verwachten, zoals velen doen - dat de levensduur van de mens in de nabije toekomst aanzienlijk zal toenemen als gevolg van verbeterde technieken in de geneeskunst. Spectaculair zal deze verlenging zeker niet zijn. Berekend kan worden dat zelfs als het mogelijk zou zijn om hart-, | |
[pagina 347]
| |
vaat-, nierziekten en kanker als doodsoorzaak te elimineren, de gemiddelde levensduur ongeveer 10 jaar zou toenemen. De resultaten van orgaantransplantaties zullen nauwelijks bijdragen tot een verdere verlenging. Zelden doet zich de situatie voor dat een orgaan veel meer versleten is dan de andere organen en weefsels en bovendien zal bijvoorbeeld in het geval van een harttransplantatie de donor een jong individu zijn, wat paradoxaal genoeg weer een verlagend effect op de gemiddelde levensduur zal hebben.
Hooggespannen verwachtingen werden gewekt door recentelijk weer in de belangstelling gekomen, al in de veertiger jaren uitgevoerde experimenten, waarbij jonge ratten op een minimaal dieet, dat wel alle voedingsbestanddelen bevatte, opgroeiden. Het voorgeschotelde minimale menu veroorzaakte een duidelijke verlenging van de levensduur van de volwassen dieren. Helaas konden overeenkomstige resultaten niet verkregen worden met diergroepen die meer met de mens verwant zijn. Daarnaast doet zich de moeilijkheid voor dat de consumenten in onze westerse maatschappij veelal niet de neiging vertonen om af te zien van een voortreffelijke maaltijd, teneinde wellicht in de verre toekomst wat langer te leven. Het geheel vergelijkbare voorbeeld van ophouden met roken illustreert deze problematiek duidelijk. Een minimaal dieet zou het grootste effect hebben bij toediening aan zuigelingen en jonge kinderen en de complicaties door voortdurend hongerig huilende baby's veroorzaakt, laten zich gemakkelijk raden. Lijkt verlenging van de gemiddelde levensduur op grond van technische en medische mogelijkheden wellicht nog een haalbare kaart, de situatie in het geval van verlenging van de maximale levensduur van de mens ligt geheel anders. Een werkelijke controle van het regelmechanisme verantwoordelijk voor het verloop van het verouderingsproces zal misschien pas in de verre toekomst na zeer veel fundamenteel wetenschappelijk onderzoek mogelijk zijn. Eerst als de oorzaken van alle verouderingsverschijnselen bekend zijn, kunnen de mogelijkheden bestudeerd worden om de snelheid van het verouderingsproces af te remmen. Bij het doortrekken van deze gedachtengang zouden we tot de conclusie kunnen komen dat gezien vanuit de medischbiologische wetenschappen het uiteindelijk mogelijk zou moeten zijn om het gehele verouderingsproces stop te zetten en het sterven daardoor te ontwijken. Wij moeten hierbij niet de fout van de godin Eos maken, die voor haar minnaar Tithonus van Zeus de onsterfelijkheid wist te verkrijgen, maar vergeten had hieraan de wens van een eeuwige jeugd te verbinden. Na een zeer gelukkige periode begonnen bij Tithonus de verschijnselen van de vergissing van Eos zich te openbaren en uiteindelijk had Eos geen andere keus dan de volkomen seniele en afgetakelde grijsaard in een kamer op te sluiten, | |
[pagina 348]
| |
waar hij volgens het mythologische verhaal nog steeds eindeloos ligt te bestaan. Het is - en niet alleen uit dit verhaal - duidelijk dat een verlenging van de levensduur die neerkomt op een verlenging van de ouderdom, geen zinnige zaak is. Een wereld vol met seniele mensen is niet bepaald een aanlokkelijk toekomstbeeld.
Het primaire oogmerk van de gerontologie, de wetenschap die zich met verouderingsonderzoek bezig houdt, is er dan ook op gericht leven aan de jaren toe te voegen en niet zozeer jaren aan het leven, zodat we bejaard zouden worden zonder tegelijkertijd de nadelige lichamelijke en geestelijke consequenties daarvan te ondervinden. Afgezien van de al behandelde vraag of deze doelstellingen in de nabije toekomst realiseerbaar zijn, doemen hier ook grote sociologische en economische problemen op. De realisatie van de droom van verlenging van de levensverwachting zal tot gevolg kunnen hebben dat de pensioenperiode later zal moeten ingaan. Hoewel het moeilijk is het aantal beschikbare arbeidsplaatsen te voorspellen, zou waarschijnlijk een aanzienlijke werkeloosheid gaan optreden, tenzij onze gehele houding ten opzichte van werk en consumptie zich diepgaand zou wijzigen. Naast een oplossing van de sociale problemen, inherent aan een verlenging van de vitale levensfase, zou tegelijkertijd het probleem van de overbevolking een drastische geboortecontrole vergen. Deze ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot een geheel vertechniseerde cultuur, waarin geen vragen maar alleen nog technologische problemen bestaan. Wellicht zijn de toekomstmogelijkheden wetenschappelijk gezien onbeperkt, het is de vraag of onze afstammelingen deze zullen willen benutten. We kunnen ons met ThungGa naar voetnoot1 een mensengeneratie voorstellen die geconfronteerd met de opgave van deze vertechniseerde cultuur liever gaat spelen in plaats van verder te werken aan de sommen van wetenschap en techniek. Dan kan het gebeuren dat een nieuwe richting van menselijke ontwikkeling wordt ingeslagen, die afbuigt van de weg waarlangs wij ons momenteel pretenderen te bewegen, de weg naar technische almacht en onsterfelijkheid. |
|